Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 21
(1911)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 331]
| |
Iets over oud-Parijs door E.J. Bomli.
tour neuve of tour du louvre.
Ofschoon, op een enkele uitzondering na, alle namen der poorten en torens van het oude Parijs zijn blijven leven - koning Philips Augustus had in 1211 zijn 6 K.M. lange vestingmuur voltooid - hebben alleen de ‘Tour de Nesle’ et de ‘Tour du Louvre’ voor het nageslacht beteekenis. Immers, èn de ‘Porte Saint-Denis’ en de ‘Porte Saint-Martin,’ beiden nog aanwezig in het hartje van Parijs, zijn niets anders dan triomfbogen, opgericht ter eere van Lodewijk XIV, na zijn veldtochten in Franche-Comté en in ons land. De ‘Tour de Nesle’, gebouwd op den linkeroever van de Seine, diende om, in vereeniging met den ‘Tour du Louvre’, vlak daartegenover op den rechteroever gelegen, de Seine elken nacht af te sluiten, en, in geval van een vijandelijken overval, te bestrijken. De toren had naast zich de poort van denzelfden naam, die, in vereeniging met de overige elf poorten van de vesting, de verbinding tot stand bracht tusschen het Parijs der 13de eeuw en het platteland. Het is daar, op de plaats waar zich nu de Munt bevindt, dat Cyrano de Bergerac, in Rostand's beroemd drama van dien naam, strijd levert tegen honderd gehuurde moordenaars. De ‘Tour du Louvre’ (ook genoemd ‘Tour neuve’ of ‘Tour de Paris’) is de oorsprong geweest van het beroemde Paleis, nu museum, door Philips Augustus, half buiten, half in de stad gebouwd, om in geval van nood zijn hoofdstad te kunnen verlaten. Het tegenwoordige museum is evenwel niet het gebouw, dat een gravure van 1620 ons vertoont; eerst vier jaar later legt Lodewijk XIII den eersten steen van het tegenwoordige wereldvermaarde museum. Wat de overige poorten betreft, de afbeeldingen, die ervan bestaan, doen ons zien, dat zij onderling totaal geen overeenkomst in bouworde vertoonen. De vestingmuren van Philips Augustus doen dienst tot 1367; in dat jaar laat Karel V den goeverneur zijner hoofdstad, Hugues Aubriot, (‘prévôt de Paris’ was zijn titel) nieuwe vestingmuren aanleggen, die de stad op den rechteroever met een halven ring vergrooten; de poorten worden verlegd naar west, oost en noord en komen dus wat verder van elkaar te liggen: ze behouden evenwel dezelfde namen. De zuidelijke muren worden niet verlegd; wat buiten de zuidelijke stad ligt, wordt onaangeroerd gelaten. Zoo ook werd er buiten gehouden de beroemde abdij van Saint-Germain, gesticht lang voor men er aan dacht, van de stad een vesting te maken. Koning Childebert, ‘le premier de nos roismoines’, zooals Sylvestre Bonnard hem
porte de nesle.
| |
[pagina 332]
| |
noemtGa naar voetnoot*), sticht, in de eerste helft der 6de eeuw, op een der nabijzijnde heuvels een kerk met abdij, die, volgens een oude afbeelding, in de verte te zien is, wanneer men bij de Seine staat. Merkwaardig is een standbeeld van den stichter dier beroemde abdij, koning Childebert, dat nu nog in het Louvre te zien is. De grootte van dat beeld is 1.70 M; de baard is rood, de kroon goud en rood; het roode kleed, met een gordel, in blauw en goud, dichtgesnoerd, wordt omgeven door een mantel, die van binnen verguld, van buiten blauw is; de voeten zijn eveneens verguld, evenzoo de schepter. Eigenaardig is het, dat Parijs 500000 inwoners zou tellen, voor de abdij van Saint-Germain, met de daaromheen gebouwde kerken en huizen zelf een voorstad geworden, door Lodewijk XV bij zijn hoofdstad zou worden getrokken. Inderdaad, noch Karel V, die de zoo straks beschreven uitbreiding der stad op den rechteroever tot stand bracht, noch Lodewijk XIII, die de voorname wijk van het Marais bij Parijs trok, hebben de muren van de zuidelijke stad verlegd, waardoor de ‘Faubourg Saint-Germain’ steeds op het platteland bleef liggen. ‘Ce misérable mur de boue et de crachat, digne du roi qui l'a bâti’Ga naar voetnoot†) trok eindelijk de voorstad Saint-Germain bij Parijs.
tour neuve met louvre.
Twee belangrijke gezichten in vogelvlucht vertoonen ons de voorstad Saint-Germain met de kerk Saint-Sulpice, achtereenvolgens in 1540 en in 1615. Wanneer men ze van den rechterkant bekijkt, heeft men ongeveer de richting noordzuid. Het eerste is een zoogenaamd: ‘plan de la tapisserie’, dus een soort van gobelin; de landpunt in de rivier is de westelijke punt van ‘Ile de France’; de toren links daaronder is de straks besproken: ‘Tour de Nesle’; vandaar af gaat naar rechts beneden de vestingmuur, de westgrens uitmakende van de zuidelijke stad en in 1211 voltooid. De ‘Pré aux clercs’, weiden, behoorende bij de abdij, en dienende voor volksvermakelijkheden, zijn nog onbebouwd; ten zuiden daarvan ligt de abdij met haar talrijke bijgebouwen, als een vesting met muren en grachten omringd. Daar vlak bij de schandpaal (pilori) en de hallen van Saint-Germain, waarover straks nader. De tweede projectie stelt de abdij voor met haar omgeving in 1615. Wat een vooruitgang in 75 jaar, van 1540 tot 1615. De ‘Pré aux Clercs’ geheel en al bebouwd, met grootsche paleizen, parken en tuinen! ‘Ile de France’ is nu ook door zijn beroemden Pont neuf met beide oevers verbonden. De jaarmarkt van Saint-Germain werd gehouden in de Hallen van dien naam. Oorspronkelijk twee houten schuren, waren ze in de 17de eeuw vervangen door de talrijke vierkante gebouwen, die de reproductie ons vertoont (zie bl. 335). De gangen, die de vijf galerijen, en de andere, die de paviljoens scheiden, worden straten genoemd: rue de Paris, rue de Picardie, rue de la Lingerie. Op de paviljoens leest men de namen van de stoffen | |
[pagina 333]
| |
of voorwerpen, die er zijn uitgestald, 83 opschriften in 't geheel. De vreemde kooplieden waren verplicht om, bij het scheiden van de markt, hun plaats voor het volgende jaar te huren, anders beschikte de ontvanger der abdij erover. De Parijsche kooplieden kwamen bijeen in het paleis van den abt, in Januari, en de plaatsen werden aan den hoogsten bieder gegeven. De jaarmarkt van Saint-Germain was in 1499 zeer belangrijk: laken werd aangevoerd uit de fabrieken van Rouen, Gournaij, Caen, Darnetal, Argentan, Amiens, Beauvais, Abbeville, Aumale, Blangis, Meaux, Senlis en Parijs.
het louvre omstreeks 1620.
De gebouwen, die op onze reproductie te zien zijn, dateeren uit de 1ste helft der 17de eeuw. Voorop de plaat zien we kermismenschen, vrouwen, mannen, een verhooging met een muziekgezelschap, karossen, draagstoelen, ruiters, sjouwers. De breedte der tusschenliggende straten is ongeveer vier meter, het geheele terrein is 70 bij 100 M. De jaarmarkt van Saint-Germain was reeds ingesteld in de 12e eeuw; de opening geschiedde 14 dagen na Paschen en de markt duurde 18 dagen. Van de zes andere jaarmarkten, die in Parijs gehouden werden, was de beroemdste: La Foire du
porte de la gonférence.
Lendit, ingesteld door Lodewijk den Dikke. Misschien is het niet overbodig op te merken, dat de Hallen Saint-Germain, die gehouden werden op den linkeroever, ongeveer op het kruispunt van den Boulevard Saint-Germain en de Rue de Seine, niet moeten verward worden met de tegenwoordige Hallen (Halles centrales), een dagelijksche markt, waarvan het stichtingsjaar tot de 10de eeuw opklimt, en die met den loop der eeuwen een geweldige uitbreiding gekregen hebben.Ga naar voetnoot*) In de middeleeuwen (en later) waren de kooplieden verplicht sommige dezer jaarmarkten te bezoeken; op de vastgestelde dagen moesten ze komen, op straffe van boeten, door de rechtbank op te leggen; zoo is het voorbeeld bekend van een koopman, die alleen werd vrijgesproken, omdat hij bewijzen kon, dien dag in zijn winkel volstrekt niets verkocht te hebben.
de oude poort saint-martin.
Het prachtige werk van Leroux de Lincy en TisserandGa naar voetnoot†) vermeldt ons de oudste bronnen voor de kennis van het oude Parijs. De bewerkers dier bronnen zijn ‘Descripteurs | |
[pagina 334]
| |
of ‘Illustrateurs’ of misschien beiden. De beschrijvers zijn: 1. - Abbon, monnik van Saint-Germain des Prés, schrijver van een Latijnsch gedicht (850), handelende over het beleg van Parijs door de Noormannen, en van groot geschiedkundig belang. 2. - Jean de Laudun, schrijver van een in slecht Latijn geschreven gedicht (Lof van Parijs) van 1323; 3. - Raoul de Presles: Description de la ville de Paris sous Charles V, van 1371, gedrukt in 1486 en nog eens in 1531. 4. - Guillebert de Metz: Description de la ville de Paris sous Charles VI, begonnen in 1407 en voltooid in 1434.
gezicht op de abdij saint-germain des prés.
5. - Astesan, maker van een beschrijving van Parijs, ook in 't Latijn en gedateerd van 1451. De handschriften, op zichzelf reeds belangrijk, ook door de versiering in kleuren en in goud met vogels en bloemen, hebben op de eerste bladzijde vaak een miniatuur, in nauw verband staande met den schrijver of met het onderwerp van het handschrift. Zoo hebben Leroux de Lincy en Tisserand in hun werk de eerste bladzijde gereproduceerd van het handschrift van Raoul de Presles (bl. 336). Elke bladzijde is verdeeld in twee kolommen; de eerste letter is kunstig bewerkt, de omlijsting is geschilderd in blauw, rood en goud, met vogels en bladeren in dezelfde kleuren. Aan den voet van de eerste bladzijde bevinden zich twee knielende engelen, met stralenkransen om het hoofd, en een schild met de Fransche leliën vasthoudende. De grond van het schild is blauw, de leliën zijn van goud. Boven de eerste kolom bevindt zich een miniatuur: Karel V gezeten op een bankje (goud); Raoul de Presles, met zijn manuscript in de hand, biedt dit den koning in knielende houding aan; achter den koning twee vrouwen; twee engelen dragen een rood tapijt, dat den koning tot achtergrond dient. Achter Raoul: een bisschop met mijter en gouden bisschopsstaf. De tekst vangt aldus aan: ‘A notre (?) excellent prince, Charles le Cinq, roi de France, je Raoul de Presles, votre humble serviteur et sujet etc. etc.’ De tekst wordt van tijd tot tijd afgebroken door geteekende hoofdletters. Eenige verklaring behoeft nog het onderschrift: de beschrijving van Parijs is slechts een aanhangsel van de ‘Commentaire’, dat zelf weer het slot vormt van een werk, getiteld: ‘La Cité de Dieu.’ Eenigszins anders is ingericht het handschrift van Guillaume de Metz. Zie de reproductie der eerste bladzijde (pag. 337). Het blad is niet verdeeld, de regels zijn volgeschreven. Geen omlijsting is aanwezig. De titel is geschreven met roode inkt: ‘La description de la ville de Paris et de l'excellence du royaume de France, transcript et extraict de plusieurs aucteurs par Guillebert de Metz, l'an mil IIIIC et XXIIII.’ De tekst zelf is geschreven met zwarte inkt. Prachtig is de D, de eerste letter: gouden grond, het lichaam van de letter rose met bladeren, waarvan er drie blauw zijn. De D strekt zich links uit naar boven en beneden; die streep is goud en blauw; links bladeren in goud, rose en blauw. De tekst vangt aldus aan: | |
[pagina 335]
| |
‘Des Francois et de la fundation de Paris et aussi des ducs et rois qui premièrement y habitèrent, deviserons cy un petit selon ce que nous avons pu voir et sentir par les chroniqueurs qui en ont parlé’ etc. etc. Dan laten Leroux de Lincy en Tisserand de reproductie volgen van de laatste bladzijde van het handschrift (zie bl. 338); twee en een halve regel met zwarte inkt: (Item l'an mil quatre cent dix huit, en une mortalité, moururent en l'hôtel) ‘Dieu lez Notre Dame, plus de XXX mille personnes, comme il apparut en la chambre des Comptes, ou len livre les draps pour ensevelir.’ Het slot met roode inkt geschreven, luidt: ‘Cy fine la description de la ville de Paris’, waarbij de aandacht bevestigd wordt op de C van cy, de F van fine, de L van la, en de P van Paris, welke laatste letter naar beneden uitgeteekend is en de geheele pagina vult. Op het facsimile is zelfs de uitspatting der inkt van de groote krul weergegeven. Mogelijk stelt men belang in een ander staaltje van calligraphie uit dien tijd. Het is het handschrift van Jehan Flamel (le jeune), in wiens ‘Bible historiale’ het volgende exlibris te vinden is:
de jaarmarkt te saint-germain in de 17e eeuw.
‘Ceste Bible est à Monseigneur le Duc de Berry-Flamel le juenne.’ (Zie bl. 339). Kunstig gevormd zijn vooral de beginletters der woorden, en de letters van het woord ‘juenne’ (le jeune), dat op den naam Flamel volgt. Meer dan één kunstig geschreven manuscript draagt zijn naam, o.a. ‘la Bible historiale’ en ‘Le Roman de la Rose.’
‘La vie de Monseigneur Saint-Denis,’ een kroniek, geschreven in de 14e eeuw, verhaalt den marteldood van den eersten bisschop van Parijs, Saint-Denis. Hij predikte het Christendom omstreeks 250 en is de stichter van de eerste Parijsche kerk: St. Etienne des Grès, op den linkeroever. Hij werd gevangen gezet op Ile de France, en god Mercurius niet willende aanbidden, werd hij met andere martelaren onthoofd. De legende verhaalt, dat hij, na zijn onthoofding, zich, het afgehouwen hoofd dragende, naar de plaats begaf, waar hij zou begraven worden. Dat feit is weergegeven op een miniatuur, die zich bevindt in bovengenoemde kroniek. Op de onderste helft begeeft Saint-Denis zich, zooals men ziet, naar zijn graf. Twee engelen met vleugels en met stralenkransen om het hoofd geleiden den martelaar; links staat een boom, waarvan de vruchten afvallen. De bovenste helft vertoont ons de neerlegging van den martelaar in zijn graftombe. Een gouden stralenkrans bevindt zich op de plaats van het hoofd. De geheele miniatuur, die in rose, goud, rood, donker- en lichtblauw is uitgevoerd, is omgeven door gouden banden en bladeren (zie bl. 338). In hetzelfde manuscript vindt men een van de oudste afbeeldingen van een deel van oud-Parijs (zie bl. 339). De ‘Petit Pont’, een van de twee bruggen, die het eerst over de Seine geslagen zijn, om Ile de France met den noordelijken en met den zuidelijken oever te verbinden, is weergegeven - maar het had elke willekeurige brug kunnen zijn - op een miniatuur, waarop de schrijver van de kroniek van Saint-Denis zijn handschrift den koning aanbiedt. De onbekende schrijver, in een wit kleed | |
[pagina 336]
| |
gehuld, knielt voor den koning, met zijn boek in de hand. Achter hem een man (rood) en een vrouw (rose). De koning draagt een blauw kleed versierd met gouden leliën, kolommen links en rechts met gouden koppen. Het geheel is omgeven door gouden figuren en bladeren. Boot onder de brug.
eerste bladzijde van het handschrift van raoul de presles.
Het oude Parijs is ons niet alleen bekend uit miniaturen, ook uit gravures (wit en zwart), kaarten en plattegronden, de laatste vaak geweven. Maar de schilders van miniaturen zijn de bekwaamste, en de miniaturen zijn, door hun rijkdom in kleuren en hun fijnheid van bewerking, de meest belangwekkende. Oorspronkelijk zijn ze zeer gebrekkig uit geschied- en aardrijkskundig oogpunt; ze stellen voor het vertrek of de terugkomst van krijgsvolk, veldslagen, belegeringen, met als omlijsting een stad of dorp, voortgesproten uit de verbeelding van den schilder. Een poort tusschen twee torens stelt een vesting voor; eenige huizen of menschen voor de ramen zijn voldoende om de omlijsting te vormen van een vorstelijken intocht. Soms gaf de schilder zich wat meer moeite; hij plaatste dan op goed geluk eenige hem bekende gebouwen en voegde daar een landschap bij van zijn vinding. Tegen het einde der 15e eeuw constateert men vooruitgang, een poging om de werkelijkheid te naderen; de miniatuur wordt langzamerhand een waar tafereel. Maar het anachronisme van tijd en plaats blijft bestaan, vooral wanneer het gebeurtenissen en plaatsen betreft, die lang geleden of ver verwijderd zijn; de beroemde schilder Jean Fouquet, Job op zijn mesthoop willende voorstellen, geeft tot achtergrond aan zijn werk ‘le donjon de Vincennes.’ Nog minder kieskeurig dan in de afbeelding van de plaats der handeling, was de schilder het ten opzichte van de kostuums zijner personen. Over het algemeen trok hij hun de kleeren aan, die hijzelf en zijn tijdgenooten droegen. Dit anachronisme strekte zich ook uit tot alle onderdeelen der bewapening, tot de meubelen en tot alles, wat met het dagelijksch leven in verband stond. Alleen Christus en zijn apostelen ontkwamen aan die zucht tot moderniseering; men stelde ze vrij algemeen voor volgens sommige typen uit de oudheid: hun kostuums waren die der Grieksche wijsgeeren. Van de vele miniaturen, die in handschriften over verschillende bibliotheken verspreid zijn, reproduceeren Leroux de Lincy en Tisserand er een, die berust in de Koninklijke bibliotheek te 's Gravenhage. Zij versiert een Fransch manuscript, een exemplaar van de kroniek van Jean de Courcy, een soort van algemeene geschiedenis in zes | |
[pagina 337]
| |
boeken, van den zondvloed tot de eeuw van Augustus. Het werk was geëindigd in 1422 en is nooit gedrukt. Talrijke andere redacties van die kroniek zijn verspreid in Engeland en Frankrijk. De copist en de verluchter van het Haagsche manuscript zijn onbekend. Men kan veronderstellen, dat het een Parijzenaar is geweest, gegeven de aard van de stad, die de maker van de miniatuur heeft afgebeeld. De wapens en kostuums maken het zeker, dat die redactie is van de tweede helft der 15e eeuw. De kroniek van Jean de Courcy gaat niet verder dan de eeuw van Augustus: wat kan Parijs, welks gebouwen de miniatuur vertoont, er dan mee te maken hebben, aangezien die stad nog niet bestond in het tijdvak, dat de schrijver behandelt? Ziehier: de miniatuur is geplaatst tegenover het hoofdstuk, getiteld: ‘Cy traicte de Jason qui print, (prit) par assaut la ville de Jerusalem.’ Het is dus het beleg van Jeruzalem, dat de miniatuur ons heeft willen voorstellen; de soldaten, die de vesting bestormen, zijn de krijgslieden van Antiochus, omstreeks 160 voor Christus; de gebouwen, die Jerusalem samenstellen, zijn de gebouwen van Parijs. De soldaten, die het bestormen zijn gekleed en gewapend, zooals de schilder ze gekleed en gewapend zag in de 15e eeuw. Notre-Dame is onmiddellijk te herkennen. Ook hier overheerscht, zou ik haast zeggen, het goud: Notre-Dame, de bladeren der boomen, de kant der voorwerpen, waarop het licht valt; groote stralende zon bovenaan. Een molen, abdijen, hooibergen. De afmetingen zijn: 19 bij 21 c.M. (zie bl. 340).
eerste bladzijde van het handschrift van guillebert de metz.
Een allerbelangrijkste bron voor de kennis van het vroegere Parijs is een beroemd gebedenboek, geschreven op last van een lid der familie Juvénal des Ursins, waarvan verscheidene leden zich naam gemaakt hebben. Firmin Didot, die behoort tot een beroemde familie van Fransche drukkers-uitgevers en die leefde van 1790 tot 1876, houdt staande, dat dit gebedenboek is vervaardigd in de jaren 1449-'57. Het behoorde aan Guillaume Juvénal des Ursins, (1400 tot 1472) kanselier van Frankrijk onder Lodewijk XI, en is bekend onder den naam, van: ‘Missel de Juvénal des Ursins.’ Alle bladzijden van dit boek zijn versierd met afbeeldingen van bloemen en dieren. Er zijn 140 groote miniaturen in (ongeveer 20 c.M. lang en breed) en talrijke kleine. Ze worden gevonden aan het begin van een gebed, en zijn niets anders dan versierde hoofdletters, zeer vaak de D, als beginletter van Deus. Leroux de Lincy en Tisserand hebben er drie ervan in kleuren gereproduceerd: het inwendige van de Sainte-Chapelle (zie bl. 340), de aankondiging van Chistus' ge- | |
[pagina 338]
| |
boorte en een deel van 't oude Parijs (bl. 341). De Sainte-Chapelle, gelegen in de Cité bij het Palais de Justice, bevatte in dien tijd de relikwieën, die volgens de legenden door Karel den Groote uit het Heilige Land waren meegebracht, en die nu berusten in Notre-Dame.
laatste bladzijde van het handschrift van guillebert de metz.
De miniatuur behoort bij het gebed van den H. Sacramentsdag. Erboven leest men Quod ipse. In festo reliquiarum. De D is in goud uitgevoerd, met figuren in blauw en rood. De ruimten tusschen de letter en het omringende vierkant zijn gevuld met versieringen in bruin; boven en beneden een dreigend zeemonster. Het inwendige van de letter stelt de Sainte-Chapelle voor, van binnen gezien; veel in zilver, o.a. de ramen. Twee priesters in 't wit gekleed, rechts; links, verschillende figuren, geknield; in 't midden, een kerklessenaar, altaar en kansel; onder den kansel de relikwiëenkast en daaronder verschillende heilige voorwerpen. Afmeting: 17½ bij 18 c.M. Het lichaam van de letters is ook kunstig versierd met gestyleerde bladeren. Deze miniatuur is de eerste letter van den dienst van Kerstmis, en stelt voor de aankondiging van de geboorte van Christus aan de herders. Zij wil ons dus in Jeruzalem verplaatsen of in elk geval in de nabijheid dier stad. Maar de stad op den achtergrond is alweer Parijs. We zien: La Tour du Temple, Saint-Jean en Grève, le petit Châtelet, la butte Montmartre. We zien een vallei met een beek, ongetwijfeld de Bièvre, een klein zijriviertje van de Seine; de knielende herders zijn evenmin Israëlieten, als het riviertje de Jordaan is, maar brave boeren uit Arcueil of Gentilly. Hun gelaatstrekken drukken verrassing en aanbidding uit; de lijnen zijn buitengewoon zuiver en scherp, de kleuren bijzonder rijk. Hier - in tegenstelling met de voorgaande - wordt het tafereel buiten de letter voortgezet; links en bovenaan een mooie breede rand van bloemen en bladeren; onderaan: (Deus qui) unigeniti refulgencia decorare. Bovenaan de miniatuur ontplooien engelen een banier, waarop: Gloria in excelsis Deo. Afmeting 18½ bij 19 c.M. Het plein, gelegen voor het tegenwoordige Hôtel de Ville, en begrensd door den noordelijken oever van de Seine, heette tot 1830: ‘Place de Grève.’ Lodewijk VII had de plek in de 12e eeuw aan de bewoners van de jonge stad afgestaan. In de middel-
legende van saint-denis.
| |
[pagina 339]
| |
eeuwen had het plein den vorm van een onregelmatig trapezium, waarvan de lange zijde aan den oostelijken kant gelegen was en een lengte van 150 M. had (de lengte van den Pont-Neuf is 229 M.). Het was nu het zoogenaamde ‘Maison aux Piliers’, dat van die 150 M. het middelste en grootste gedeelte innam. Het was het regeeringsgebouw van het jonge Parijs. Oorspronkelijk was de stedelijke regeering gevestigd op een plaats, genaamd ‘Vallée de Misère,’ ook gelegen op den rechteroever, maar wat meer naar het westen, Het huis zelf heette: ‘Parloir aux Bourgeois.’ In 1357 werd het bestuur verplaatst naar de Place de Grève, en zijn zetel voortaan met een anderen naam aangeduid. Men sprak van ‘La Marchandise,’ naar den hoogsten stedelijken magistraat, den ‘Prévot des Marchands’, oorspronkelijk het hoofd van het gilde der Seineschippers.
een der oudste afbeeldingen van de ‘petit pont’.
facsimile van het schrift van jehan flamel.
Dezen gaven ook hun wapen aan de stad. Ook noemde men het gebouw: ‘Maison au Dauphin.’, omdat Karel V het huis als kroonprins bewoond had; maar de gebruikelijkste benaming was: ‘Maison aux Piliers.’ (Huis met de Pilaren) Het Huis met de Pilaren was een zwaar en hybridisch gebouw. Het werd in 1532 gesloopt, tegelijk met de belendende huizen, en vervangen door een ander gebouw, dat in 1605 voltooid was. Het tegenwoordige Hôtel de Ville, dat de geheele oostelijke zijde der voormalige Place de Grève inneemt, werd ingewijd in 1882; het vorige, dat van 1605, was door de Commune verbrand. Onze miniatuur stelt de Place de Grève voor tegen het midden der 15e eeuw. Op den achtergrond het Huis met de Pilaren, welke laatste duidelijk zichtbaar zijn. Het plein is bestraat. Een processie komt van de Seine-kade, van het oosten (tegenwoordige Quai de l'Hôtel de Ville) en trekt over het plein. De Cité is zichtbaar rechts, over de Seine. Priesters dragen gouden relikwieën onder een troonhemel, links en rechts bezet met gouden leliën. Flambouwen aan beide kanten van den stoet. Omstanders in biddende houding; eigenaardige 15e eeuwsche hoofdtooisels der vrouwen. De achtergrond der miniatuur wordt gevormd door groene weiden. De processie met haar omgeving is alweer een versiering van de letter D; het is alweer de beginletter van een gebed van den Heiligen Sacramentsdag. Boven de letter leest men Quod ipse. - In festo sanctissimo corporis. De ruimte tusschen de D en het omringende vierkant is gevuld met engelenkopjes en vleugels van een heftig rood. | |
[pagina 340]
| |
beleg van jeruzalem door jaso.
De grootte van het geheel is zeventien centimeter in het vierkant. Dit opstel kan niet eindigen, zonder eenige woorden gewijd aan dit beroemde plein, dat door alle eeuwen heen in de geschiedenis van Parijsche zulk een belangrijke rol speelt. Rechts, met den rug naar de Seine staande, zag men het Huis met de Pilaren; midden op het plein twee in de middeleeuwen zeer veel voorkomende dingen: een galg en een schandpaal, of, zooals men toen zeide, ‘une justice et une échelle.’ Die galg was de koninklijke galg. De schandpaal bestond uit een gemetselden kubus, tien voet hoog, hol van binnen, met een trap van ruwe steen ervoor; op het bovenvlak bevond zich een liggend wiel van eikenhout, dat kon draaien en in beweging gebracht werd door een kaapstander, in het steenen gebouwtje verborgen; de misdadiger, die niet alleen de straf der tentoonstelling onderging, maar ook gegeeseld werd, zat op dat wiel, met de handen op den rug gebonden; het wiel draaide rond, en telkens als de schuldige zich voor den scherprechter bevond, kreeg hij een dracht slagen. Het is op die schandpaal,
het inwendige van de sainte-chapelle.
dat Victor Hugo zijn Quasimodo doet geeselen.Ga naar voetnoot*) Tegenover het Huis met de Pilaren, bij de Seine, stond, als hoekhuis, la Maison de la Tour Roland, waarvan een gedeelte werd genoemd: Cellule de la Recluse. Deze cel bevond zich op den beganen grond en was in de dikte van den muur uitgehouwen. Een klein gothisch boogvenstertje liet lucht en licht binnenkomen; het was gesloten met twee kruiselings geplaatste ijzeren staven. Deze cel bestond reeds in de 12e eeuw; ze was aangebracht door madame Rolande de la Tour Roland, in den rouw over haar vader, die bij een kruistocht was omgekomen. Zij leefde er twintig jaar, en men vertelt, dat na haar dood de cel nooit onbezet geweest is. Altijd was er een vrouw in te vinden, die, gekleed in een zwarten rok en levende van de gaven der voorbijgangers, er een bloedverwant, een minnaar, of haar fouten beweende. De Parijsche ondeugendheid beweerde, dat men er weinig weduwen gezien had. Er waren nog heel wat meer van die cellen in het oude Parijs, zelfs onder de straten, en in dat geval gesloten door een rooster. De hier besproken cel, waarbo- | |
[pagina 341]
| |
aankondiging der geboorte van christus aan de herders.
ven in groote letters stond geschreven: Tu ora, heette in de wandeling Trou aux rats, een verbastering van die twee Latijnsche woorden. Een laatste eigenaardigheid van de Place de Grève was het openbaar gebedenboek: le Bréviaire public. Het stond naast het boogvormige venster van de cel van het huis van La Tour Roland. In dien tijd - lang voor de boekdrukkunst - konden arme priesters zich geen geschreven gebedenboek aanschaffen; de een of andere rijke plaatste
het huis met de pilaren, de place de grève en een deel van de citér.
dan hier en daar een gebedenboek voor algemeen gebruik. Zoo waren er drie in Notre-Dame, geplaatst tegen de pilaar, die het meeste licht ontving. In oude testamenten vindt men soms geldsommetjes aangegeven, bestemd om zoo'n gebedenboek nog weer eens te laten inbinden. Dat van de Place de Grève was rijk verlucht, en van boven tegen den regen beschermd door een luifeltje en tegen de dieven door traliewerk, dat evenwel niet belette de bladen om te slaan. |
|