| |
| |
[pagina t.o. 241]
[p. t.o. 241] | |
GERRIT DOU, PAP-EETSTERTJE.
eigendom van baron d'erlanger te parijs.
| |
| |
| |
De tentoonstelling van Oud-Hollandsche schilderijen te Parijs
door prof. dr. W. Martin.
II.
Zij, die in de Salle du Jeu de Paume de tentoonstelling inrichtten, hebben goed gezien, toen zij besloten, de Rembrandt-groep en die der Hals'en in één zaal tegenover elkander te hangen. Zoodoende immers werden de bezoekers als het ware gedwongen tot het maken van vergelijkingen tusschen deze beide merkwaardige meesters. Het verschil tusschen beider kunst kwam sterk uit. Bij Rembrandt, ondanks het ontbreken van landschap en stilleven op deze expositie, groote veelzijdigheid: portret, genre, mythologie, bijbelsche geschiedenis. Bij Hals daarentegen slechts portet en genre. Bij Rembrandt alles in een diepen, vrij donkeren toon gehouden, bij Hals meest lichte achtergronden en vaak kleurig, aan het bonte grenzend koloriet. Rembrandt bijna steeds diep gevoelend, ernstig, vaak aangrijpend, gelijk in zijn Barmhartigen Samaritaan; Hals, de schilder van den lach bij uitnemendheid, bij voorkeur luchtig en vroolijk in zijn onderwerpen uit het kinderen volksleven, gedwongen ernstig zelfs in zijn deftig bedoelde portretten.
frans hals. de drinker. eigendom van den heer porgès te parijs.
Wat beide meesters gemeen hebben is hun liefde voor het métier, is de ernst, waarmede elk op de hem eigen wijze doek een paneel beschildert. Want hoe luchtig, hoe weinig doorwerkt het meerendeel der schilderijen van Frans Hals ook moge schijnen, hoezeer zij ook den indruk mogen maken van ‘in eens’ te zijn geschilderd, toch was ook bij hem niet iedere kop dadelijk gelijkend, iedere houding dadelijk raak. Evenals bij Rembrandt vinden wij ook bij Hals veranderingen, tijdens den arbeid aangebracht, die ervan getuigen, dat hij veel minder gemakkelijk werkte, dan men zoo zou denken. Maar het door hem bereikte effect is anders: in zijn voltooide schilderijen heeft veel, dat het resultaat is van telkens weer probeeren, den schijn van luchtige virtuositeit, die geen moeite gekost heeft.
| |
| |
Het is wel merkwaardig, dat er geen enkele schets of teekening bestaat, die met eenige zekerheid aan Frans Hals kan worden toegeschreven. Aan geen enkel krabbeltje uit den tijd van dezen meester is eenige traditie van herkomst uit diens atelier verbonden. Van geen zijner leerlingen of navolgers is bekend, dat hij ook maar één teekening van Hals bezat, noch bestaat er eenige anecdote over Hals, waarin hij met een schetsboek voortleeft.
Er zijn ook heden nog schilders, die hetgeen ze aan picturale indrukken ontvangen uitsluitend op het doek weergeven. Zij schilderen, zonder één geteekenden krabbel te maken, den opzet en alle voorstudies hunner schilderijen. Van zulke schilders vooral kan men verwachten, dat zij herhaaldelijk een nieuw doek nemen en er hetzelfde onderwerp op maken, zoolang totdat het eindelijk naar hun zin is.
Men kan aannemen, dat iets dergelijks bij Frans Hals het geval was. Dit is een naar mij voorkomt geoorloofde verklaring van de omstandigheid, dat terwijl er geen geteekende studies van zijn hand voorkomen, verscheidene door hem geschilderde onderwerpen in twee en meer exemplaren bekend zijn. We kennen b.v. een in olieverf geschetste houdings-studie voor het groote ‘officieele’ portret van Heythuysen, en verder bestaan er van meer dan één schilderij minstens twee exemplaren, waarvan bij nauwkeurige vergelijking blijkt, dat het eene in deze, het andere in gene partij beter is geslaagd.
Op deze tentoonstelling was één schilderij, waarvan ik 't ontstaan moeilijk anders kan verklaren dan op bovengenoemde wijze. Ik bedoel den hierbij (bl. 241) afgebeelden Drinker (No. 49, collectie Porgès), waarvan een tweede exemplaar in Cassel is. Beide lijken zeer veel op elkaar, maar van het Casselsche is de houding levendiger, terwijl dat der verzameling Porgès coloristisch frisscher is en technisch vlotter schijnt. Natuurlijk denkt men het eerst aan de mogelijkheid, dat het Parijsche een copie is naar het Casselsche, maar de buitengewone kwaliteiten maken dit naar mij voorkomt onmogelijk. De schilderwijze wijkt nergens van die van Hals af. Veeleer dus houd ik het voor een eigenhandige herhaling, ontstaan op de wijze, waarvan boven sprake was. Definitief kan dit natuurlijk slechts worden uitgemaakt door het naast elkander hangen van beide stukken.
frans hals. portret van screvelius. eigendom van den heer warneck te parijs.
Iets dergelijks is het geval met den Vroolijken Drinker der collectie Edmond Veil-Picard (No 55). Ook deze schilderij bestaat twee keer; het tweede exemplaar, mij onbekend, bevindt zich in de verzameling Vintcent
| |
| |
te Londen. Op de tentoonstelling hing de schilderij van den Heer Veil-Picard boven een brandslangen-kast, te hoog om ze goed te zien. Uit de verte was het een aangenaam, vlot geschilderd stuk, maar er waren partijen in, die niet voldeden. Bij deze partijen (b.v. het blauw en wit der mouwen en manchetten, de vette likken en vegen van de guitaar, vooral de glimlichtjes, en verder de duim en de hand aan de guitaar) kwam een sterk vermoeden op, dat het geheel wel eens een heel goede moderne copie zou kunnen zijn. Een definitief oordeel was echter, wegens de genoemde ongunstige omstandigheden, niet te vellen en de mogelijkheid blijft dus voorloopig bestaan, dat wij ook in dit geval te doen hebben met een repliek. Is dit zoo, dan zullen er tal van verschillen tusschen beide stukken blijken te bestaan, want Hals is niet een meester zooals b.v. Frans van Mieris, die zichzelf slaafs copieerde, en men kan bij Hals, wanneer er twee zóó veel op elkaar gelijkende werken bestaan, niet anders aannemen dan dat een ervan is ontstaan om moeilijkheden, bij het eerste niet overwonnen, te boven te komen.
Hals heeft tal van studies in olieverf nagelaten, vlotte, geniale dingetjes, in een paar vegen aangezet op een manier, die alleen door Brouwer kon worden nagedaan, die haar toepaste in zijn landschappen. Van die wonderbaarlijk vlotte stukjes waren er een drietal geëxposeerd, waarvan twee kinderkopjes, eigendom van den heer Porgès (nrs. 45 en 46) de kroon spanden. Na de beroemde jongenskoppen in het Museum te Schwerin, die geheel als schilderijen bedoeld zijn en daardoor nòg rijper, zijn dit wel de meest levendige kinderstudies, die mij van Hals ooit onder de oogen kwamen.
gerard ter borch. portret van den graaf de peñeranda. eigendom van den heer warneck te parijs.
Zeer vlot geschilderd, maar helaas wat al te dik onder de vernis, is het belleblazertje der collectie Péreire.
Er waren slechts enkele portretten van deftige Haarlemsche burgers. Het voornaamste was de beeltenis van een vijftigjarigen gebaarden man met grooten hoed, in geschilderd ovaal, gedateerd 1635 en met Hals' monogram geteekend, (no. 61, eigenaar de heer Kleinberger), een echte, gave Hals met al de aantrekkelijkheden van zijn besliste, vlotte schilderwijze. Het stuk is in grijs, zwart en grijs-groen gehouden en een typisch staal van Hals' techniek in dien tijd.
Meer gedurfd, brutaal zelfs hier en daar, aantrekkelijk door de virtuositeit, is het door Madame André ingezonden Mansportret (No. 52), dat omstreeks 1645 moet zijn ontstaan. Ook dit schilderij is weinig kleurig: de man draagt een grijs pak en de
| |
| |
frans hals? zingende jongens. eigendom van den heer arnold seligmann te parijs.
achtergrond is grijsachtig groen. Slechts het geel en roodoker van den stoel geven wat coloristische levendigheid. Maar wie den opzet van zoo'n stuk nagaat en ziet, met hoe weinig middelen het effect is bereikt (geheele plekken in de mouw zijn verveloos gebleven), verbaast zich over zóóveel kunnen.
Hals' portret, dat de Heer Porgès had ingezonden, lijkt mij niet door hem zelf geschilderd. Het is zwaar in de behandeling der verf en te donker, te weinig transparant, te somber ook van kleur. Er bestaan nog meer exemplaren van, doch geen der mij bekende durf ik voor het origineel houden.
In vergelijking met de eerst genoemde werken uit later tijd is het miniatuurportret van rector Screvelius, in 1617 door Hals geschilderd (No. 60, collectie Warneck), slechts middelmatig werk. Men kan nauwelijks begrijpen, dat dit is ontstaan een jaar na het groote schutterstuk van 1616, waarin Hals reeds een zoo ontzaglijke genialiteit had ten toon gespreid. Blijkbaar is de stijve houding te wijten aan het ovaal formaat, waardoor ook de hand iets gedwongens heeft gekregen. Het kleine formaat noodzaakte voorts den schilder zich te matigen en dunner penseelen te gebruiken. Door dit alles is de eerste indruk niet zeer aangenaam. Evenwel de pittige oogen, de uitnemend geobserveerde baard en haardos en de licht- en schaduwreflexen op het voorhoofd verraden den meester. Een vergelijking met het prachtige, iets kleinere portretje van Peneranda door Terboch, eveneens door den Heer Warneck ingezonden, toonde hier duidelijk het verschil: een fijnschilder als Terborch gaat het miniatuurformaat gemakkelijk af, terwijl Hals, aan breed schilderen gewend, er moeite mee had.
Van de overige Hals'en noemen wij nog het eigenaardige portret van een jongen schilder vóór zijn ezel, dat onder den titel van ‘le peintre ambulant’ als ‘portrait présumé du fils de Frans Hals’ was ingezonden door Baron van Schlichting.
| |
| |
Door de oranje lelie in de linker hand van den afgebeelde ontstaat een voor Frans Hals ongewone kleurcombinatie. Het stuk maakt echter vooral grooten indruk door de eigenaardige gelaatsuitdrukking en het gebaar der vooruitgestoken, sterk in 't verkort geschilderde, rechterhand. Dergelijke in 't verkort geschilderde handen - een laatste naklank wellicht van het academisme van Cornelis van Haarlem - komen bij Hals meer voor, o.a. op een eveneens door één sterk kleurcontrast (een roode pluim tegen zwarte kleeding) treffend portret van denzelfden jongen man, dat in 1903 door de kunsthandelaars Lawrie & Co te Londen was ingezonden op de portretten-tentoonstelling in den Haag. Het schilderij van Baron van Schlichting is gemerkt F.H. en gedateerd 1640. Dat het Hals' zoon voorstelt is niet onmogelijk.
Eigenaardig van schildering zijn de hierbij afgebeelde zingende kinderen, door den Heer Arnold Seligmann ingezonden. Het is een onderwerp, dat herhaaldelijk door Hals behandeld is, maar dit stuk maakt geheel den indruk van een imitatie. De hoekigheid der kleeding, de vette techniek, de slordige schildering van de handen en van het vel papier, dat de jongens in de hand houden, de ondoorschijnende schaduw en tal van andere détails maken de toeschrijving aan Hals moeilijk. De schilderij hing niet gunstig genoeg om te beoordeelen of ze te sterk is geretoucheerd en bijgewerkt, dan wel of ze misschien geheel modern is. Is dit niet het geval, dan heeft men hier hoogstwaarschijnlijk te doen met een werk van den Jongen Frans Hals en zou de voor Frans Hals den Oude ongewone handteekening F.H.F. kunnen worden verklaard als Frans Hals Filius.
frans hals. portret van een schilder. eigendom van baron de schlichting te parijs.
Nog eenige andere als Hals tentoongestelde stukjes waren niet van zijn hand. Het fijne, gedistingueerde mansportretje in rus- | |
| |
tigen, zilveren toon, als Hals ingezonden door den Heer Porgès (No 48), is zonder eenigen twijfel een echte Gerard Terborch. Het ‘lachende kind’ daarentegen, ingezonden door den Heer Albert Lehmann (No 54) is een zwak schilderij: een copie naar een bekend origineel. Eindelijk is de ‘jeune homme riant’, door Mme André afgestaan (No 53), slechts een copie naar een origineel van Jan Miense Molenaer te Hampton Court. In den Rooker van Léon Bonnat (No 59) is Hals' hand ook ver te zoeken: de grofheid van schildering verraadt een of anderen navolger.
Er was dus wèl wat kaf onder het koren! Maar met dat al waren er toch echte Hals'en genoeg om van te genieten. Ook van hen, die onder zijn onmiddellijken invloed in zijn trant trachtten te schilderen, was allerlei tentoongesteld. De kroon spande ontegenzeggelijk het meesterwerk van Judith Leyster, het vroolijk tweetal, ingezonden door Baron van Schlichting (No 80, zie afb. bl. 247). Men verwondert zich bij het zien van zulk een schilderij niet, dat men haar werk voor dat van Frans Hals hield, totdat Hofstede de Groot Judith Leyster opnieuw ontdekte en haar gaf wat haar toekwam. Handiger Hals-imitatie kan men zich haast niet denken. Er zullen in de toekomst nog wel meer stukken van haar uit het oeuvre van Hals worden geëlimineerd. Haar werk is iets droger dan dat van Hals, iets minder vlot van compositie en, wanneer het kleurig is, minder bont dan dat van haar leermeester: meer naar grijs gestemd.
Ook van Jan Miense Molenaer, den echtgenoot van Judith Leyster en eveneens een navolger van Frans Hals, waren verscheiden stukken ingezonden, o.a. het fraaie drinkertje, dat indertijd aan den Heer Roelofs Heyermans te Rotterdam behoorde (No 90, collectie Porgès) en twee intérieurs met een muziekmakend gezelschap, typische, vlot geschilderde stukken uit Molenaer's middelsten tijd, waarvan het eene herinnerde aan de schilderwijze van het prachtige bruiloftsfeest der collectie van Loon te Amsterdam.
Van Brouwer was niets aanwezig: het eenige aan hem toegeschreven schilderij, ‘portrait de l'artiste par lui-même’, ingezonden door den Heer Warneck (No 10), stelt niet Brouwer voor en is niet van zijn hand.
Van Adriaen van Ostade was er o.a. een aardig herbergstafereel uit zijn vroegen tijd (No 104, collectie Sperling). De portretschilders uit Hals' school waren op uitnemende wijze vertegenwoordigd door een van die gracieuse, sympathieke vrouwebeeltenissen van Verspronck, waarvan er helaas te weinig in onze musea te bewonderen zijn (No 163, ingezonden door Baron v. Schlichting).
Van de genreschilders der oud-Hollandsche school waren, behalve de reeds in ons eerste opstel genoemde, verscheidene andere groepen met deels goede, deels uitnemende stukken tentoongesteld. Van de gezelschaps- en soldatenschilders Codde, Duck, Duyster en Palamedes waren eenige karakteristieke stukjes te zien: van den eerste een ‘réunion mondaine’, ingezonden door onzen gezant de Stuers (no. 17), van Duck een zeer compleet, in de weergave der stoffen uitstekend gelukt musiceerend gezelschap (no. 29 collectie Allen Lobl), abusievelijk gecatalogiseerd als werk van den landschap- en dierschilder Le Ducq. Van Duyster had de Heer Porgès een aardig soldatenportret ingezonden (no. 31) en de Heer Flersheim het op bl. 248 afgebeelde ‘corps de garde’ (no. 152, ingezonden als werk van Terborch!), een soldatenwachtkamer met een gevangen heer en dame, wier eigendommen, door de soldaten geroofd, door dezen vol belangstelling worden bekeken. De schilderij is vol van prachtige details: de pluimen der hoeden, het oostersch tapijt, dat op de trom ligt, de mouwen van den gevangene enz. Het werk van Palamedes voldeed het minst: er bestaan veel betere voorbeelden van zijn kunst dan hetgeen hier aanwezig was.
Met groot genoegen zag men hier enkele
| |
| |
judith leyster. vroolijk paar. eigendom van baron de schlichting te parijs.
| |
| |
werken van de Hooch, Maes en Terborch. Eerstgenoemde heeft een reeks lichte interieurs gemaakt, waar een zilvergrijze toon overheerscht en die buitengewoon correct geteekend zijn, terwijl de lichtreflexen op de meest angstvallige wijze zijn weergegeven. Een van de meest complete dezer soort zond de Heer Kleinberger in: een vrouw, die aardappelen schilt in een hoog, licht vertrek, waarin een meid en een kind, in kleurige kleeding, rondloopen. Dezelfde kunsthandelaar exposeerde hier nog een laat, donker werk van den meester, een interieur met vier personen. Van Terborch was er een naaistertje, een allerliefst kopje met neergeslagen oogen, een witten doek over het hoofd. Zij zit vóór een schouw bij een wieg. Behalve dit, door Albert Lehmann ingezonden
willem cornelisz. duyster. soldaten en gevangenen. eigendom van den heer max flersheim te parijs.
stukje, stond deze zelfde eigenaar nog af een ‘Dame vóór den kapspiegel’, een van die prachtige rugfiguur-studies, waarin Terborch zoo uitmuntte en waarvan de meest populaire is de violoncelspeelster in het Museum te Berlijn. Dan waren er nog, ingezonden door Baron d'Erlanger, twee karakteristieke portretten van een man en vrouw, voorts, onder den naam van Frans Hals, een boven reeds genoemd zeer gedistingueerd mansportretje, en eindelijk het portret van den Graaf van Peneranda, door Terborch te Munster geschilderd, waar deze als gevolmachtigde van den Spaanschen koning bij de vredesonderhandelingen optrad. Wij beelden het hierbij af (bl. 243).
Aan Nicolaes Maes waren drie schilderijen toegeschreven. Een ervan, een oude
| |
| |
pap etende vrouw (no. 83, collectie Baron Erlanger) is een niet zeer oude, stroef geschilderde copie naar een zeer mooi schilderij van Brekelenkam in Dulwich College bij Londen. De tweede, een kantwerkster, (no. 84, ingezonden door de markiezin d'Aoust) is een mislukte copie naar een heerlijk origineel, dat thans in Amerika is en zich vroeger bevond in de verzameling van Lord Ashburton in England.
nicolaes maes. badende jongens op de merwede. eigendom van baron de schlichting te parijs.
Het derde eindelijk is een echte Maes, maar een, die zoover ik weet eenig is in zijn soort en daarom bij dit opstel wordt afgebeeld. Een troepje jongens is met een roeiboot uit zwemmen op de Merwede, die men herkent aan de ruïnes van het Huis de Merwede, links op den achtergrond. Het is een warme dag: het water is kalm en geeft langgerekte spiegelingen, de weinige schepen op den achtergrond varen met volle zeilen. Een zware bui komt op. In dit onheilspellend, schilderachtig licht naakte lichamen af te beelden moet voor den Rembrandt-leerling Maes een welkom probleem zijn geweest. Hij heeft het zich niet gemakkelijk gemaakt en er zijn partijen in (zooals b.v. het jongetje dat zijn hemd uittrekt en de jongen met den hoed op), die door hun gecompliceerd lichteffect tal van moeilijkheden opleveren, wier oplossing alleen diegenen wisten te vinden, die bij Rembrandt ter school waren gegaan. De compositie is van groote levendigheid en getuigt van ernstige studie, waarbij men onwillekeurig denkt aan Italiaanschen invloed.
| |
| |
thomas de keyser. portret van een heer. eigendom van den heer de jonge te parijs.
Speciaal is dit het geval bij den op den rug zwemmenden jongen, die herinnert aan het op den rug liggend meisje in Domenicho Zampieri's beroemden Triomf van Diana in de Galeria Borghese te Rome. De molen op den achtergrond is zeer middelmatig, ook de boomen er omheen. Dit is te meer begrijpelijk, daar Maes vooral figuur- en binnenhuisschilder was. De lucht is ook weinig doorschijnend. Hoe men indertijd aan Vermeer heeft kunnen denken bij de toeschrijving van dit stuk (dat geen handteekening draagt), is mij dan ook onbegrijpelijk: diens luchten, boomen, gebouwen zijn zoo onovertreffelijk geschilderd, dat men bij dezen molen en omgeving geenszins aan hem denken kan. Hier is stellig iemand aan het woord, die als regel geen landschappen schilderde. Bovendien ziet men er den leerling van Rembrandt in en wijst het Huis de Merwede op Dordt. Ten slotte zijn er schilderijen van Nicolaes Maes, waarop partijen voorkomen, die op dezelfde wijze geschilderd zijn. In de verzameling Steengracht te 's Gravenhage b.v. hangt een schilderij van hem, waarop hetzelfde jongetje met den hoed en dezelfde hond voorkomen, technisch precies zoo geschilderd als die op de ‘badende jongens’.
Ook de Leidsche fijnschilders, in Frankrijk van ouds zeer in trek, vormden een interessant contingent der tentoonstelling. Van hun aanvoerder, Gerrit Dou, was er o.a. een zeer vlot geschilderd pap eetstertje (No 28, collectie Baron d'Erlanger, zie den buitentekstplaat), die tot zijn aangenaamste werken uit de veertiger jaren behoort, uit den tijd toen hij nog niet zóó gelikt schilderde als later en toen er nog meer durf en frischheid was in zijn penseelbehandeling.
Van Frans van Mieris was er een door den Heer A. Mayor ingezonden, uiterst geduldig geschilderd, vrij pittig portret van een geleerde, blijkbaar de beeltenis van een Leidsch hoogleeraar, die bij nader onderzoek wel gemakkelijk te determineeren zal zijn. Het boekenstilleven op deze schilderij is van zeer bijzondere kwaliteit.
Verder waren er nog interieurs van den zeldzaam voorkomenden Pieter van den Bos, van Brekelenkam, Slingelandt, van Tol en andere Leidsche meesters; meerendeels aardige stukjes.
| |
| |
Alvorens van de landschapschilders
thomas de keyser. portret van een dame. eigendom van den heer de jonge te parijs.
te spreken, noemen wij eerst de belangrijkste portretten op, voor zoover die nog niet genoemd werden. Van beteekenis waren vooral die van Ravesteyn, Moreelse, Thomas de Keyser, Hendrik Pot en Van der Helst. Van Ravesteyn zond de Heer Noël Bardac een mooi vrouweportret in (No 110), van Moreelse was een zacht geschilderd portret van een dame, kranig van houding, ingezonden door den Heer Stanislas Lami, die het voor een Ravesteyn houdt blijkens den catalogus. Aan Thomas de Keyser waren terecht toegeschreven twee tegenhangers, het portret van een heer en dame, ieder aan een tafel gezeten (No 77 en 78, ingezonden door den Heer de Jonge), voortreffelijk gepenseelde portretjes, wat dik van schildering, prachtig van vormgeving, Rembrandtiek in de lichtverdeeling, in alle détails van ernstige natuurstudie getuigend. Het stilleven op de tafel, waaraan de man zit, benevens de kraag en de sieraden der vrouw behooren tot het beste wat deze meester gemaakt heeft. Ook het door den Heer Max Flersheim ingezonden damesportret van De Keyser was een aantrekkelijk stuk.
Daarentegen heeft het als De Keyser gecatalogiseerde charmante doekje ‘Moeder en Kind’ (No 76, collectie Porgès) niets met dezen uit te staan. Immers het is blijkens het schilderdoek en de techniek een omstreeks 1840 à 1860 gemaakt falsificaat, waarvan het meisje geheel is gecopieerd naar een schilderij van Govert Flinck uit het Mauritshuis. Naar welk origineel de vrouw is gecopieerd, kon ik tot heden niet uitmaken.
Twee andere zoogenaamde De Keyser's (Nrs. 79 bis en ter, ingezonden door den Heer Eugène Max) waren evenmin van zijn hand, maar zeer mooie, gave werken van den nog te weinig gewaardeerden schilder Hendrick Pot (± 1585-1657). Deze beide portretten zijn om hun mooien toon en hun serieuse schilderwijze zeer aantrekkelijk. Zij hingen helaas te hoog om voldoende tot hun recht te komen. Van den meest gezienen portretschilder der deftige Amsterdammers van omstreeks 1650, Van der Helst, waren twee goede portretten aanwezig: een heer en dame (Nrs. 64 en 65, ingezonden door Graaf Potocki), degelijk van schildering doch koud van expressie. Aan wat verder als Van der
| |
| |
Helst geëxposeerd was kon men niet onvoorwaardelijk diens naam geven; het was nog kouder en bovendien veel minder knap van schildering.
jacob van ruisdael. de houten brug. eigendom van den heer de jonge te parijs.
Onze beschouwingen over deze tentoonstelling zijn begonnen met de landschapschilders van Goyen en Cuyp. Ook het slot van ons opstel zal aan landschapschilders gewijd zijn: aan wat er te zien was van Ruisdael, Hobbema en hun school, en aan de zeeschilders.
Van laatstgenoemde soort was er niet zeer veel: een prachtig, rijp zeestuk van Van de Cappelle (No. 14, eigenaar de Heer H. Péreire,) bijna zoo mooi als het bekende stuk in het Rijksmuseum; voorts een aardige schilderij van den Jongen Willem van de Velde (No. 161, ingezonden door Albert Lehmann) en een werk van den Engelschman Brooking, een navolger van Van de Velde, abusievelijk onder Van de Velde's naam geëxposeerd (No. 162, collectie Baron Edmond de Rothschild).
De Haarlemsche landschapschilder Jacob Ruisdael deed zich van verschillende zijden kennen: er was vlot, pittig werk uit zijn vroegen tijd, geschilderd onder den frisschen indruk van het mooie in de onmiddellijke omgeving van Haarlem, b.v. het landschap met eikeboomen en een plas achter de duinen,
| |
| |
uit de verzameling De Jonge, een werk van omstreeks 1655. Dan was er een karakteristieke waterval (No. 134, collectie Porgès) en een meer gecomponeerd dan onmiddellijk aan de natuur ontleend landschap met een houten bruggetje, waar een herder schapen over drijft. (No. 136, collectie De Jonge; zie afb.) Het hakhout en de hoog opschietende beuken en eiken zijn prachtig van teekening en er is een stemming van mooie vredigheid in, die Ruisdael zoo gaarne, vooral in zijn werken uit later tijd, geeft.
Van Hobbema zond Kleinberger een groot, donker, maar zeer compleet en gaaf stuk, een boschweg met huizen en enkele figuren (No. 70). Het krachtig geschilderde stuk maakte een goed effect midden op den achterwand der laatste zaal. Een droevig figuur maakte daartegen een zeer zwakke copie naar den mooien watermolen van Hobbema in het museum te Brussel, welke copie als echte Hobbema was ingezonden door den Heer Porgès (No. 73). Een juweeltje is daarentegen het kleine hutje onder de boomen aan den zoom van een weiland, dat de Heer Warneck inzond (No. 71), een stukje zóó frisch en goed bewaard als kwam het zooeven uit Hobbema's atelier. Het heeft in den toon de kracht van een sappigen Dupré en is in de teekening en karakteruitdrukking der boomen zoo zuiver als een vroege Daubigny. Weloverwogen zijn de kleurcontrasten: grijsgeel, donkergroen, doorschijnend bruin tegen het rood van de jas van een figuurtje. Kortom een juweel, welks eigenaar te benijden is.
isaac van ostade. aan het zeestrand. eigendom van den heer sperling te parijs.
Onder de Wouwermans waren verscheiden goede stukken, b.v. ‘de Sprokkelaar’, een
| |
| |
vroeg schilderijtje, fijn van toon (No. 165), ingezonden door Dr. Melville Wasserman, die nog een tweeden Wouwerman uit 's meesters vroegen tijd afstond (No. 169, embarquement de marchandises). Een prachtig, gaaf stukje is ook het landschap met rustende jagers (No. 166), ingezonden door den Heer De Jonge, die ook hier weer van fijnen smaak blijkt geeft. Hetgeen er uit de verzameling van dezen heer was tentoongesteld, was nagenoeg uitsluitend werk van allereerste kwaliteit.
De Heer Porgès zond nog een heel goed landschapje van Wijnants (No. 170), waarin Wouwerman pittige figuurtjes geschilderd heeft.
Eindelijk mogen hier nog worden genoemd een zeer mooi wintergezicht van Jan van de Cappelle (No. 13, collectie Ed. Kann), het hierbij afgebeelde ‘Strand’ van Isaac van Ostade (No. 106, collectie Sperling) en een groote Salomon Ruysdael (No. 139, uit dezelfde collectie), een van die stille vaarten met hoogopgeschoten wilgeboomen en schuitjes met visschers, in het weergeven waarvan naast van Goyen niemand zulk een volmaaktheid heeft bereikt.
Wij zouden nog meer schilderijen kunnen opsommen, waarvan wij gedurende ons herhaald bezoek aan de tentoonstelling volop hebben genoten, doch wij zullen het hierbij laten: uit ons overzicht blijkt voldoende, dat er - in weerwil van veel tegenspoed - nog veel uit Parijsch particulier bezit te krijgen was, dat zeer de moeite van het bekijken waard bleek. Moge een volgende maal een ander deel der Parijsche verzamelaars er voor te vinden zijn, ook eens zijn schatten aan het publiek te toonen. Zij kunnen reeds van te voren verzekerd zijn van den dank, dien zij bij alle werkelijke vereerders onzer oude schilderkunst zullen oogsten.
|
|