Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 21
(1911)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdLente,
| |
[pagina 141]
| |
- Ze hadden moeten zeggen dat we oòk niet in de laan mochten loopen. Het is hun eigen schuld. Ze plukten allemaal. Ook Beppy, natuurlijk, at meê. Maar ze mocht er volstrekt niets van vertellen. Ze liepen dan door het gras en het hooge onkruid langs de frambozenhaag; van Beppy's bloote beentjes was niets te zien; ze bukten, en reikten, en aten veel. Ze keken telkens naar het huis om te zien of er niemand aankwam.
Nauwelijks waren ze weêr binnen voor het middageten, of tante Cato zei langzaam en vast, de brauwen gefronst: - Je hebt in het frambozenpad geloopen! - Nee, zei Wim, met groote oogen, bang en vragend, heelemaal niet! En hij schudde zijn hoofd. De heele familie zat aan tafel; allen keken. - Doe je mond eens open, zei tante. Wims mond was heelemaal rood. Tante vond een pitje tusschen zijn kiezen. - Waar komt dàt vandaan? vroeg tante. De anderen zagen elkander aan en vertrokken hun mond. Dáár zat wat op! - We hebben wel frambozen gegeten, zei Wim, maar niet in het frambozenpad. - Foei! zei tante; jullie zijn echt ondeugende kinders. Je wist héél best dat je geen frambozen snoepen mocht. Nu zul je eens flink straf hebben!
Onder het eten waren de kinderen stil. Als ze wat drukker werden zei tante Cato: - Wil je wel eens rustig zijn! Het past je nu ten mínste niet om zóo'n praats te hebben. Ook Lambert en Clara deden streng.
Na den eten gaf Lambert Jan en Wicher schrijfwerk op. Lientje werd naar de kamer van tante Riek gestuurd waar ze sliep; daar moest ze maar eens nadenken over haar stoutigheid. - Beppy werd achter in den gang in een hoek gezet. - Wim moest in de donkere kast, op het trapportaal, halverwege de eerste verdieping. Wim was wel meer in de donkere kast geweest. Hij vond het lang niet zoo erg als vroeger. Hij wist wel dat hij stout was geweest, maar toch was hij boos. Die straf kon hem niets schelen. Of je eens een poos in zoo'n kast zit! - Er lagen kranten in een hoek. Wim ging op den grond liggen met zijn hoofd op die kranten. Toen tante na een half uurtje kwam en vroeg of hij er graag weêr uit wou, deed hij net of hij sliep. Tante vroeg nog eens. Wim gaf geen antwoord. Toen klopte ze op de deur en riep: - Wim! Nu zei Wim: - Ja-a? - Wou je er graag weêr uit? vroeg tante. Wim was door het comediespelletje dat hij speelde weêr heelemaal op streek geraakt en zei: - Jawel tante. Nu deed tante de deur open. Wim was expres nog blijven liggen. Tante zei: - Hè Wim, wat lig je daar! - Waarom heb je niet gauwer antwoord gegeven? - Ik sliep, tante, zei Wim. Tante glimlachte. - Zal je zoet zijn in 't vervolg en niet meer zulke stoute dingen doen? - Nee tante, zei Wim. - Geef me dan maar een kus, zei tante. Wim kuste tante en ging naar beneden. Tante vertelde in de kamer hoe Wim in de donkere kast in slaap was gevallen. Zoo'n kind toch! | |
II. Het roggehalen.De familie zat aan 't middageten. Het was een warme dag. Aardewerk en tafelzilver glom in de zon; Lamberts schedel glansde en Derks dunne haar lag zilverig over zijn ròzig hoofd. Klompen klosten langs het zijraam, en, even boven het kozijn uit, schoof de pet van | |
[pagina 142]
| |
Bäts, den knecht, voorbij. Wim sprong op en hing ineens half uit het opgeschoven venster: - Ga je al naar 't land, Bäts? - Ja! riep Bäts; eff'n 't paard inspan'n! - Niet weggaan voordat wij er zijn, Bäts! wij gaan meê! - Best, a'j maar gaauw komt.... Cato zei hard, voor de tweede keer: - Wim, aan tafel blijven zitten! Wim kwam terug en zei: - Laten we gauw voortmaken, tante, Bäts gaat zóo weg. - Och jongen, oom moet immers ook nog meê, zei tante.... De bordjes waren veel gauwer dan anders leêg. Alleen het opscheppen duurde te lang. Ze hielden allen tegelijk hun bord bij en riepen: - Mij het eerst! Zelfs kleine Bep, die toch niet naar 't land ging, deed meê; ze zat geknield op haar stoel; de pret lag op heel haar gezichtje. Er werd met geweld rust en orde gemaakt. - Onderwijl stond tante Cato achter de tafel, de rijstschaal in de hand. Ze schepte het bord van Wim vol, en de wittige wasem dampte langs haar roode gezicht. - Oom Derk keek strak voor zich uit tot het leven was gestild. Maar Omoe zat van genoegen te glunderen. Tante Riek riep telkens: - Stil toch kinders! Wees toch wat bedaard! En keerde zich dan weêr naar Lientje, haar lieveling: - Wacht maar even, kind, je krijgt wel. Neem maar goed bessensap hoor, dat is gezond. Toen het eten op was holden ze door de keuken heen, de deel over naar buiten. - Zou jij niet thuisblijven, Lien, riep Clara. - Hè nee, waarom nou, riep Lientje terug. Ik mag ook nooit iets van u! Lientje, vol ongeduld, stond midden op de deel; Clara riep haar van uit de achterkeuken door het gangetje toe. - Nou, ga dan maar, zei Clara. Maar niet te wild zijn, hoor! - Nee! riep Lien, en ze rende weg, de jongens achterna. Clara glimlachte nog en ging terug. - Zoo'n wildzang toch! zei ze tegen Moeder. Omoe glimlachte ook. Ze had evenveel schik als de kinderen zelf. Lientje haalde langs de tuinhaag, op den aarden weg, haar broêrtjes en haar neefje in. Ze liepen met Bäts en het paard meê. Het paard had zijn tuig al aan. Bäts trok twee wagens uit het schuurtje achter den tuin en spande het paard in. De meid en de werkster waren al naar 't land om schoven te binden. Oom Derk kwam ook. Hij had klompen aan en een pet op. - Ze klommen allemaal op den voorsten wagen en toen ging het holderend en bolderend over het land. Eerst groeiden er veel boomen en struiken op 't veld. Maar gauw al kwamen de akkers bloot, en de wijdte lag vlak onder den blauwen hemel; de zon stoofde fel en gelijkmatig het rijpe graan en de boekweitbloesem; een wazige zindering gleed langs de kim. De kinderen schokten en schommelden voort; ze zaten stil in de hitte; ook oom Derk zei niets. Bäts alleen sprak soms een woord of wat. Bäts schreeuwde altijd als hij sprak; je kon zijn stem wel tien minuten ver hooren. Hij luchtte graag zijn goede Hollandsch eens en had een onbegrensd vertrouwen in zijn knapheid en in zijn geest. Jan stootte Willem aan en vroeg aan Bäts: - Bäts, pijpen de raderen niet te veel? Ze hielden nu proestend hun lachen in, - dat had Bäts zelf zoo eens gezegd. Bäts keerde zijn gezicht naar hen toe; zijn blauwe oogen glimlachten vriendlijk en ondeugend; hij merkte wel dat er gekheid werd gemaakt; hij begreep niet goed waarom; maar hij liet het niet merken en zei gewoontjes-weg: | |
[pagina 143]
| |
- Vandaag valt het nog al met; anders zul we ze wel 'es smeer'n.
Na een kwartiertje rijden kwamen ze aan 't roggeland. De schoven stonden in rijen over 't stoppelveld. Kraaien en raven vlogen op en krasten. Eén wagen bleef achter; met den andere gingen ze tot aan 't einde van 't land. De wierzeboom, waar straks het opgepakte voer van boven meê werd vastgelegd, sleepte achteraan over den grond; hij hing aan een touw, schuin naar beneden, en ging bij schokjes voort. Die boom was een heerlijkheid! De jongens kropen er achter mekaêr op, zoo hoog mogelijk, en probeerden met hun voeten van den grond te blijven. Maar het lukte nooit. Ze rolden telkens. Ze schreeuwden en gilden van de pret. - Lientje wou ook meêdoen; maar ze kwam te ver achteraan, waar de boom al te dicht bij den grond hing. - Kom maar hier Lien, riep Jan. Lientje kwam naar voren en Jan hield haar vast. Daar zat ze! Ze krampte zich vast aan den gladden boom. Met een schok schoof hij voort; Lien draaide en rolde gillend voorover. Jan, op het stoppelveld, buitelde over haar heen en Wim en Wicher dansten van spot en pleizier. - Maar oom Derk draaide zich om en zei: - Als jullie te wild doet, ga je weêr terug, hoor! Zorg maar dat je niet onder den wagen komt, of met je hoofd onder den boom! Nu waren ze weêr wat stiller. - De wagen kwam aan 't eind van 't roggeveld, en keerde. Oom Derk reikte de schoven aan en Bäts pakte ze op den wagen. Oom Derk werkte hard meê, trots zijn rentenierschap en zijn jaren. Ze arbeidden gestadig en gelijkmatig voort. De rogge klom tot over den wagenbuik en rees aldoor in de brandende lucht. De middagzon guldde het werk. - Toen het voer hoog opgeladen was, werd de boom erover gelegd. Bäts wierp het touw, en heesch en trok; hij zette zijn klompen tegen 't uiteinde van de bodemplanken en hing aan het touw. De veerende rogge daalde en het touw werd vastgesnoerd. Het eerste voer stond klaar, zwaar van het koren, en knarsend rolde 't een eind vooruit. 't Bleef staan, en met den tweeden wagen gingen ze terug. De schoven rezen en de planken bogen onder het graan. Onderwijl liepen de kinderen rond, en plukten viooltjes, en vingen sprinkhanen. Ze gingen een eind verderop naar de meiden, die schoven bonden. Ze zochten ook bramen, maar die vonden ze niet. Soms zaten ze aan den kant van een sloot, waar geen gras groeide en veel paraplutjes stonden van dolle-kervel-zaad. En ze vonden altijd iets om over te praten. In de verte kwamen Marie met Beppy aan, en Lambert en Clara. Hun kleêren waren heldere zonnestippen tusschen het groen. - Wie gaat er meê? riep Wim. - Wie 't eerste bij ze is! - Hè nee, zei Lientje. Jij wil ook altijd vliegen! - Nou, wat zou dat! zei Wim. Je bent bang het te verliezen hè? - Heelemaàl niet, zei Lien. Maar 'et is veel te warm. - Och laat 'er maar, zei dikke Wicher schokschouderend; het is immers maar een meisje! - Meisjes kunnen dikwijls veel meer dan jongens, hoor! De mannen zouden wat gek kijken als er geen vrouwen meer waren. - Nou, de mannen zouden zich alleen best redden, zei Wicher. Maar de vrouwen niet hoor! - De vrouwen nog veel beter, zei Lien. De jongens lachten. - Het was even stil. Maar Jan's bruine oogen zagen op en hij vroeg ineens: - Weet je hoe je kan zien wat een jongen en wat een meisje is? - Nou, aan het haar bijvoorbeeld, zei Wim. | |
[pagina 144]
| |
Jan glimlachte wijs en schudde van neen. - Als ze pas geboren zijn bedoel ik. - O, zei Wim. Ja natuurlijk! Maar dat weet Lientje niet.... - Och wel ja, malle jongen, zei Lien. - Beppy weet het niet! riep Wicher. Beppy wist het natuurlijk niet. - Beppy kwam. Ze namen haar tusschen zich in en vroegen: - Hoe weet je dat je een meisje ben, Bep? Beppy vond die vraag heel gek en eenvoudig. - Omdat ik een jurkje aanheb, zei ze. - En als ze je nou 'es een jongenspakje aantrokken, wat dan? vroeg Jan. Beppy's oogjes keken even vragend en verwonderd rond. Toen riep ze ineens: - Omdat ik Beppy heet! De kinderen lachten en Beppy werd heel ernstig en stil; toen gooide ze haar hoofdje achterover en haar stemmetje schaterde boven alles uit. | |
III. Lientje's verjaardag.1. Het ontbijt.MarieGa naar voetnoot*) was vóór het ontbijt al beneden. Dat gebeurde anders nooit. Maar nu was Lientje jarig; daardoor werd ze week gestemd. Ze ging naar den tuin en plukte wat bloemen. Een bouquet maken durfde ze niet; dat kon Clara zelf zoo veel beter. Ze plukte maar een enkle half-ontloken roos en wat groen; dan nog een paar verbena's en een roode geranium.... In de kamer bond ze de roos en het groen met een zwart-katoenen draadje tegen het oor van Lientje's kopje aan. De andere bloemen legde ze naast Lientje's bord op tafel. Toen iedereen Lientje, die binnenkwam, gefeliciteerd had, ging Marie ook naar haar toe. Ze was licht aangedaan. Ze lei haar hand op Lientje's hoofd dat iets achteroverging en zei: - Hartelijk gelukgewenscht hoor kind. Ik hoop dat je een prettig jaar en nog veel genot van je beide ouders zult hebben. Wees zelf ook maar een zoete, gehoorzame meid. Ze bukte zich en kuste Lientje driemaal op den mond. Lientje begreep wel dat tante zoo deed omdat oom Egbert gestorven was. Daarom bleef ze even heel ernstig. Toen nam tante van den schoorsteenmantel een rood-wit-en-blauw netje met een mooi-gekleurde bal erin. - Hier heb je nog een klein cadeautje van me, zei ze met een glimlach. Nu glimlachte Lientje ook weêr. Ze was erg blij. Ze stak haar armen uit naar tante's hals om haar te kussen en zei: - Dank u wel, tante. Tante Cato klapte in haar handen en riep: - Kom menschen, allemaal gaan zitten. Toen werd er ontbeten.
Na het ontbijt stalde Lientje haar cadeautjes op het buffettafeltje uit. Een koperen kacheltje met pannetjes en een schoorsteen erbij, waar tante Cato zelf nog meê gespeeld had, was er wel het mooiste van. Lientje vond het heerlijk om jarig te zijn. Ze was dan de voornaamste van allen in huis; het lekkere eten, de taartjes, de visite was allemaal om háar; en de cadeautjes-uitstalling nog het meest. Vanmiddag kwamen Dientje en Jettie; wat zouden die staan te kijken! | |
2. De kindervisite.Jettie was al twaalf jaar, en Lientje werd er tien vandaag. Maar Jettie kon best met jongeren spelen en prachtig spelletjes verzinnen. Ook hielden ze allemaal veel van haar. | |
[pagina 145]
| |
Dientje was elf, en op denzelfden dag geboren als Jan. Als Dientje op visite kwam waren die altijd bij-elkaâr. Toen ze taartjes hadden gegeten gingen ze den tuin in om verstoppertje te spelen. ‘Gebrand’ noemden Jettie en Dientje dat. Ze konden elkaâr verlossen tegen een hoek van het huis. - Maar de tuin was veel te groot; daarom mochten ze zich enkel in den voortuin verstoppen en in den zijtuin tot op de hoogte van het kippenhok. Wicher moest zoeken, en stond te tellen tegen het huis, zijn oogen op zijn arm. Beppy werd eerst achter een boschje gezet. Daar mocht ze niet vandaan, voordat Wicher heel ver weg was. Dan moest ze hard naar het huis toe loopen en roepen: Een-twee-drie verlost! - Jettie ging op haar teenen den zijtuin in, Wim vlak achter haar aan, en dan Dientje en Lien; ze maakten geen geluid. - Hè jakkie, jullie gaan altijd op een kluitje zitten! zei Jan. En hij liep de laan in om achter de rhododendrons van den voortuin te kruipen. Dientje ging toen met hem meê. Wicher riep twee keer achter-mekaêr: - Ik kom! En keek toen om zich heen. De tuin was stil en leêg. Hij zag Beppy's witte schortje achter een denneboschje, maar deed net of hij er niets van merkte. - Beppy kon niet langer stil blijven zitten. Ze keek eerst om een hoekje en lachte. Toen huppelde ze te voorschijn, dan op het eene, dan op het andere been, terwijl haar armpjes langs haar lijfje dansten. - Ik zie Beppy! riep Wicher. Een-twee-drie aangeklapt! Beppy lachte. - Ik ga meê helpen zoeken, zei ze. - Nee, zei Wicher, hier blijven, hoor Bep. Maar Beppy liep het huis al langs, naar den kant waar ze de anderen heen had zien gaan. Jettie, Wim en Lientje zaten niet ver weg achter een paar struiken. Ze hoopten maar dat Wicher den voortuin in zou gaan, en gluurden telkens tusschen de blâren door. - Hè kijk nou, daar heb je die vervelende Bep! zei Lientje ineens. Die gaat ons natuùrlijk weêr verraden. Beppy was al heel dichtbij. - Daàr blijven, Bep! riep Lientje zachtjes. Je mag ons niet zien! Ga maar gauw weêr naar Wicher. Wicher begreep wel dat ze daar waren, maar hij keek goedig naar een anderen kant. Toen trok Lien Jettie aan haar rok naar den laankant toe. Ze slopen voorzichtig om een paar dennetjes heen. Wicher had door het groen gemakkelijk de witte schortjes kunnen zien. In de laan gingen ze zachtjes naar voren. Er kraakten wat dorre blâren. Beppy had stil toegekeken. Toen liep ze op een drafje de laan in. Wicher draaide zich nu om, zag wat wits schemeren, kwam naar voren en riep: - Jettie, Lientje en Wim - een-twee-drie aangeklapt! Ze kwamen te voorschijn en Lientje zei: - Hè nee, dat is valsch! Ik speel niet meer als Beppy erbij is. Je bent een misselijk klein kind! Nu werden Jan en Dientje geroepen. Ook die vonden het flauw: ze hadden net zoo'n mooi plaatsje gevonden.... - Wat zullen we dan 'es doen? vroeg Jettie. - Laten we maar naar het land gaan, zei Wim. Ze gingen den achtertuin door en kwamen langs 't kleine houten hekje op 't veld. Wim liep naast Jettie. Ze was drie jaar ouder, en hij droeg haar een stille vereering toe. Hij zei: - Ik ga met je trouwen. - Goed, zei Jettie. Maar dat duurt nog erg lang. - O ja, zei Wim weêr, nog wel tien jaar, maar dat hindert niks. Toen ze bij den zandhoop kwamen, werd de bouw van den prachtigen tunnel uitgelegd die ze onlangs hadden gemaakt. Maar Wim dacht nog altijd aan Jettie. Hij ging | |
[pagina 146]
| |
naast haar op den grond liggen en zei: - We zullen alleen mooie namen aan onze kinderen geven. Dirk en Jan en Piet zijn leelijk. Willem is nog wel mooi, en Wicher ook. Hendrik niet. - Nee, zei Jettie. Henri vind ik veel mooier. En Adelbert - moeder die heet Adelaïde. En Herman - dat is ook niet zoo leelijk. - Dan gaan we hier wonen, zei Wim. Ik word bloemist, en in Brussel is natuurlijk geen grond. Bloemist vond Jettie prachtig. Maar ze vroeg of Wim niet naar Petersburg zou gaan, in den bonthandel van zijn ooms. - Nee hoor, zei Wim, daar zijn er al genoeg, en ik wil toch geen velletjeskoopman worden. Ze praatten door tot ze voor het avondeten werden binnengeroepen. | |
3. Het laatste uurtje.Na het avondeten gingen Jettie en Dientje al gauw weêr weg. Beppy werd naar bed gebracht, want het was bij half-negen. Maar de anderen mochten nog wat opblijven. Tante Cato maakte chocola-melk klaar. - Marie kwam weêr beneden: Beppy lag in bed. Ze zette zich aan tafel waar haast geen plaatsje meer te vinden was; iedereen zat al: Grootmoeder, de drie tantes, de twee ooms, en dan de vier kinderen. Het was warm en gezellig. Het lamplicht zette de kamer vol gelen schijn. De schilderijen hingen stil en huiselijk aan den muur. Het roode pluchen kleed, met geel en groen, en zwart-omlijnde figuren, kleurde rustig en mooi. De kristallen taartschaal vònkte midden op tafel, en tegen haar zilveren voet lagen wittige glanzen aan. De taartjes geurden. De chocolade geurde ook. Je rook ze soms allebei. Tante Cato liep heen en weêr, en schonk, en roerde de kopjes. De kinderen zaten op een rij. Ze smoesden met-elkaâr. Dan maakte Wicher grimassen en allen lachten hard. De groote menschen praatten. Toen zei oom Derk: - We kunnen nu op Lientje geen goede toast instellen. We hadden eigenlijk een fijne flesch moeten ontkurken. Hij glimlachte om te beduiden dat hij er niets van meende. Wicher deed met een zot gebaar alsof hij een flesch in zijn hand hield; hij trok uit alle macht aan den kurketrekker; zijn arm schoot achteruit en hij riep: - Pang! Dat gaf een gelach en een gegil dat niet meer viel te bedaren. Oom Derk wist niet of hij boos moest worden of het aardig vinden. Hij keek ernstig voor zich uit. - Toen nam hij Lientje's hand in de zijne en tikte er zachtjes met de andere op; hij keek Lientje aan en zei: - Je bent nu al tien jaar! Je wordt ook al een heele meid! Hij dacht aan zijn dorre bestaan. Zijn zoon was vier-en-twintig en altijd in Petersburg. Zijn vrouw was al achttien jaar dood. Hij was gesloten, en had niets aan zijn zusters, weinig aan zijn moeder. Hij voelde zijn leven leêg. Daarom werkte hij hard en had 's zomers graag de familie bij zich. Hij hield wel van zijn neefjes en nichtjes. Maar Lientje trok haar hand uit de zijne en zei kribbig: - Toe, blijf nou van me af! uw handen zijn veel te hard! En het gelach ging weêr aan.... Om half tien was het laat genoeg. Ze zeiden allemaal goeien-nacht en gingen naar bed. Lientje's verjaardag was weêr voorbij. |