Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 21
(1911)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 112]
| |
Oude reclamekunst,
Bij de beoordeeling van reclamekunst zal men zich genoodzaakt zien een meerzijdige formule tot grondslag te nemen. Reclamekunst is uit haar natuur tendentieus, en kan dus niet kortweg uit een artistiek oogpunt worden beschouwd. Elke reclamekunstenaar, die zich nauwgezet rekenschap geeft van de opgave, welke hem gesteld wordt, zal zich ervan bewust zijn, dat de kunst in dit bizondere geval niet heerschen, maar dienen moet. Het heeft ge ruimen tijd geduurd, voor men zich doordrongen had van de juiste strekking van dit voorschrift en hieruit valt het te verklaren, dat de weinige kunstenaars, die in ouder tijd dit genre beoefenden, veelal werk leverden, waarbij de reclame buiten de kunst en de kunst buiten de reclame stond. Deze dwaling werd trouwens gevoed door de handelaars en andere reclamanten. Zoo deed o.a. een der firma's, aan welke in later tijd de ontwikkeling der artistieke reclame zeer veel te danken had, de Engelsche zeepfabrikant Pears, een reclameblad circuleeren, dat een fraaie reproductie was eener schilderij van den genialen John Everett Millais, voorstellend een kleinen, lieven blonden jongen, in bronsgroen fluweel gekleed, die bellen blaast. Pears had deze schilderij voor een hooge som (f 26000) van
| |
[pagina 113]
| |
worden opgemerkt, dat het jongske in dit geval beter gediend zou zijn geweest met de gewone Hollandsche groene dan met de fijne toiletzeep van Pears, waartegen de ondervinding uit onze kinderjaren de bedenking heeft, dat ze te ‘schraal’ is voor het maken van zeepsop, om bellen te blazen. Men lache niet al te spits over de nuchterheid dezer opmerking, want het hier vastgestelde feit is van meer gewicht dan men aanvankelijk vermoeden zou. ‘Bubbles’ van Millais stond op de uiterste grens van het gebied, dat de kunst betreden zou, wanneer ze reclamekunst werd, en dus (wat Millais niet gedaan had) inspiratie ging zoeken regelrecht in het reclame - object zelf. Het was voor de kunstenaars een geduchte stap deze grens te overschrijden: de kunst had hier n.l. belangrijkeconcessies te doen, zij moest zich encanailleeren met het filistijnendom, aanraking zoeken met dingen, waarvan ze zich te voren gaarne verwijderd had gehouden, en waarop ze uit een wolk neerzag. Ze ging dus een geheel nieuw terrein van denken en begrijpen betreden, en in dit nieuwe land waren de paden nog ongebaand, had het welig-wassende onkruid de toegangen versperd.... De oudere reclameplaatjes, verpakkingen enz., werden doorgaans op bestelling geleverd door de drukkerijen, die ze deden vervaardigen door hun eigen teekenaars, knappe arbeiders dikwijls, maar slechts zelden kunstenaars van beteekenis. En indien ze dit al waren, plaatsten ze zich weldra boven hun ambt, gaven hier het correcte, goede, nauwgezette teekenwerk, dikwijls weinig meer dan copieerarbeid, en besteedden hun kunst aan andere dingen.
reclamekaart voor de delibrouwerij te amsterdam, door ch. rochussen.
In dien ouderen tijd dus vonden de kunstenaars het beneden zich, om zich met iets minderwaardigs als reclame in te laten en zoo bleef deze kunst, die, in beginsel niet zoo jong is, als men gewoonlijk meent, geruimen tijd in handen van derde-rangs artiesten, die haar slechts ex officio beoefenden, en er te weinig ernst aan gaven te weinig talent hadden, om haar te verheffen, en tot iets eigens en bizonders te maken. Op dezen regel waren intusschen wel enkele uitzonderingen, die ons zelfs tot zeer oude dagen terug voeren. Tot de vroegste reclame-kunst behoorden de uithangborden en deze werden soms door kunstenaars van beteekenis, doorgaans in hun jeugd, vervaardigd. Zoo bezit o.a. het museum te Bazel een uithangbord van een ouden schoolmeester, dat geschilderd werd door Hans Holbein den Jongere in 1516. Van Lennep en ter Gouw vertellen ons in hun ‘Uithangteekens’ dat ook vele groote Nederlandsche en Vlaamsche schilders uithangborden maakten, en dat zelfs Rembrandt er eenmaal toe kwam. In Engeland is o.a. een uithangbord bekend van Hogarth. Ook van het kunst-plakaat in letterlijken zin treft men reeds zeer vroeg op zichzelf staande | |
[pagina 114]
| |
voorbeelden aan. Zoo vind ik o.a. vermeld een plakaat van Eberhard Altdorfer voor een loterij te Rostock, dat door uitmuntende groepeering en zinrijke voorstelling, in direct verband met de gebeurtenis waarvoor het stemming moet maken, zonder voorbehoud ook in modernen zin onder de plakaatkunst gerekend kan worden. Dit is echter een der sporadisch voorkomende gevallen, die ook in de volgende eeuwen nog tot de groote zeldzaamheden blijven behooren. Minder zeldzaam zijn reeds in de 17e en 18e eeuw de specimina van klein-reclame-kunst, fraai gegraveerde adreskaarten en etiquetten. In het Germanisches Nationalmuseum bezit men zelfs een geïllustreerde convocatie van een ‘Singschule’ der Meistersinger met portret van Hans Sachs. Uiterst merkwaardig is het, dat Goethe, die op geen enkel gebied van kunst geheel vreemdeling was, ook in zijn jonge jaren eenmaal dat der reclamekunst betrad, en nog wel onder Amors hoede. De verliefde dichter etste namelijk, toen hij student te Leipzig was, een handelsetiquet voor den wijnhandelaar C.G. Schönkopf, wiens bekoorlijk dochtertje Kätchen in die dagen een eerste plaats innam in zijn ruim hart. De lezer zal mij echter, ook zonder nadere toelichting, wel gelooven, indien ik zeg, dat er toen en ook nog meer dan honderd jaren daarna geen sprake was van een reclamekunst (als bizondere kunstcategorie) in eigenlijken zin, want enkele boomen maken geen bosch, en de groote omwenteling op het gebied der kunstdrukkerij moest zich voltrokken hebben, aleer de kunst als hulpmiddel ten volle onder het bereik van den handel kwam, en, dank zij de nu geringere kostbaarheid van prentdrukken, door deze met kwistigheid werd aangewend. Er valt hierbij op te merken, dat in elk geval de klein-reclame-kunst, als groep, ouder is dan de groot- reclame- of plakaatkunst. Reeds lang voor het reclamebillet zich tot een kunstwerk had ontwikkeld, vond men goed geteekende titelvignetten (Men zie o.a. de door Bilderdijk zelf geteekende vignetten voor zijne gedichten) drukkersmerken, boekomslagen, boektitels en adreskaarten. Met de ontwikkeling der reclamekunst tot een afzonderlijke kunstgroep zijn ook de reclame-verzamelaars geboren; vóór dien tijd zou geen ernstig, bezadigd mensch eraan gedacht hebben de plaatjes (toenmaals ook voor het meerendeel zoomin uit een reclame-als uit een kunstoogpunt van belang) te bewaren. Alleen in de kinderkamer werden dergelijke collecties gevormd, en dank zij de wispelturigheid der peuters ook vaak weer aan de vernietiging prijs gegeven. Slechts luttel plaatjes uit ouder periode ontsnapten dus aan het niet-zijn, en daaronder wel het minst van allen degene, welke voor latere collecties waarde kregen, omdat die voor het kinderlijk oog doorgaans minder aantrekkelijkheid hadden, dan de vele slechtgedrukte, hard-gekleurde, beteekenislooze plaatjes, welke een dertig à veertig jaar geleden in zwang waren. Nochtans.... er zijn er zoo!.... Door een toeval kwamen mij een aantal Hollandsche plaatjes in handen, die zonder twijfel zeer zeldzaam en misschien unica zijn, en die, daar ze in beginsel aan alle eischen voldoen, welke men naar moderne opvatting aan kunstreclame stelt, ons landje in het geschiedboek der reclamekunst een ‘bonne presse’ verzekeren. Het oudste van deze (vermoedelijk dateert het wel van een veertig jaar terug) is een adreskaart van een kleermakersfirma te Utrecht, die niet meer bestaat, het kleedingmagazijn van J. Haak in de Zadelstraat. Ze werd gedrukt bij den steendrukker J.W. Bos, óók reeds sedert geruimen tijd overleden, die er vermoedelijk zelf de ontwerper van was, hoewel de mogelijkheid niet is uitgesloten, dat een buitenlandsch, misschien een Fransch, voorbeeld hem goede diensten heeft bewezen. De groepeering der geestige poppetjes, die als losbandige, naakte cupidootjes, elkander plagend en opduwend en aangeblaft door een keffend hondje, den winkel binnen gaan, en er gekleed als deftige, gewichtig-doende | |
[pagina 115]
| |
zakenheertjes uitkomen, is Fransch druk en levendig, de gedachte is een pittige vondst en de uitwerking is goed, hoewel de wijze van behandeling in artistieken zin te kort schiet.
ontwerp eener affiche voor brandsma's thee, door m. bauer.
Als kunstwerk van meer beteekenis is een prentje, dat, hoewel het geen onderteekening draagt, ongetwijfeld ontworpen en geteekend werd door Charles Rochussen, als reclamekaart voor de Deli-brouwerij te Amsterdam. Het stelt een Gambrinus-figuur voor te midden van een kleurige, drukke groep van personen in middeleeuwsche kleedij, waarvan we de origineelen wellicht terug vinden in van Lenneps ‘Voorouders’, of één der andere historische romans die deze zeer persoonlijk concipieerende en echt-Hollandsche illustrator met talrijke houtsneden verluchtte. Hoe oud dit prentje is kan niet met juistheid bepaald worden, maar indien het, wat ik door het analoge der voorstelling vermoed, uit des kunstenaars van Lennep-periode afkomstig is, dateert het toch minstens van een kleine dertig jaren terug. De ton op den voorgrond draagt het jaartal 1886. Dit is evenwel geen bewijs dat de prent in dit jaar vervaardigd werd, hoewel we daardoor weten, dat ze in geen geval jonger is dan 25 jaren. Niet minder merkwaardig is een geïllustreerde boektitel, die vervaardigd werd door een der geestigste en oorspronkelijkste humoristische teekenaars, die Nederland heeft opgeleverd, Anth. de Vries. Hij teekende dit blad voor den zesden drukGa naar voetnoot*) der door hem zoo karakteristiek verluchte uitgave van Van der Lindes ‘Gedichten van den Schoolmeester’, en de tijd dezer zesde uitgave is 1872, een tijdstip, dat nog nagenoeg geen door kunstenaarshand vervaardigde boekomslagen opleverde. Nochtans voldoet dit opus aan bijna alle eischen, welke men aan een goed omslag stellen kan, en sluit zich door zijn grotesk uiterlijk bij den dwazen inhoud van het boek voortreffelijk aan. Men zal bezwaarlijk elders een koddiger parodie vinden op een middeleeuwsche geïllustreerde beginletter (miniatuur) dan hier de G van het woord ‘Gedichten’. Merkwaardig als stileering is ook de bundel ouderwetsche schoolmeesters benoodigdheden, die den rechter hoek vult van het uitmuntend in evenwicht gehouden hoofd, waarbij zich de in juisten stijl gekozen en goed verdeelde roode letters passend aansluiten. Veel minder goed is het onderstuk, dat aan den indruk van het geheel schaadt, zoowel door de plompheid der letters van Van Lenneps naam als door de krullerige futiliteit der lettertjes van den naam des illustrators. Deze titel | |
[pagina 116]
| |
werd ook als prospectus verspreid, en behoort dus zeer beslist tot het gebied der artistieke reclame....
prospectus voor de eerste geïllustreerde uitgave der gedichten van den schoolmeester, door anth. de vries.
Niet zeldzaam, omdat ze nog voor het reclamedoel gebruikt worden, is een andere groep van prentjes uit de oude doos, die ons de blijde zekerheid geven, dat een nog levend Nederlandsch kunstenaar in zijn jonge dagen, voordat er nog veel van belangrijke buitenlandsche modellen te profiteeren viel, zich duidelijk rekenschap gaf van de bizondere eischen der reclamekunst, en op dit gebied iets zeer eigens en merkwaardigs leverde. Het was de bekende Amsterdamsche Firma Adriaan Schakel, (magazijn van heerenartikelen) die ongeveer 20 jaar geleden aan Joh. Braakensiek een opdracht gaf tot de vervaardiging van clichés voor adverteeringen, dozen, pakpapier enz. Men was toen zelfs in handelskringen nog zoo weinig overtuigd van het belang der artistieke reclame, dat de collega's den Heer Schakel om zijn exentriek denkbeeld, door goed geteekende en geestig-gevonden prentjes reclame te maken, uitlachten. Braakensiek's populair talent intusschen, hielp hem de lachers overwinnen. De kunstenaar begon zijn arbeid met een zeer gelukkige vondst, een kernige rebus op den naam Adriaan Schakel, een kloek, gestileerde A, waarom één groote en twee kleinere schalmen eener ketting gelegd zijn. Deze korte rebus is het telkens gevarieerde thema van het meerendeel der twintig prentjes, waarvan elk betrekking heeft op een afzonderlijk artikel, dat door de firma wordt in den handel gebracht. De grootste plaat van de reeks is een voorstelling in vorm gelijk aan de politieke platen, die Braakensiek voor de ‘Groene’ teekende. De stereotype figuur van John Bull is er voorgesteld als ladingmeester eener groote stoomboot, welke aan de handelskade gemeerd ligt, en die op haar spiegel den naam vermeldt van Adriaan Schakel. Aan de electrische kraan boven het schip hangt een zware kist, die uit de verte duidelijk de rebus A met de schakels vertoont. En dit monogram is zichtbaar op alle stapels kisten, die den ladingmeester (Groot-Brittanje in eigen persoon) omgeven; duidelijke letters vermelden in het Engelsch de namen der voortreffelijke Britsche fabrikaten, die de Hollandsche firma bij zoo groote hoeveelheden betrekt, dat John Bull dezen afnemer in hooge eere wil houden, en daarom hoogst persoonlijk de werkzaamheden leidt. Dit prentje is nochtans, ofschoon als re- | |
[pagina 117]
| |
clame gedacht, geen reclamekunst. Niet onwaarschijnlijk lijkt het me, dat dit de eerste van de reeks ‘schakels’ was, en dat de teekenaar toen nog zoo geheel werd vastgehouden door zijne ‘Amsterdammertjes’, dat hij niet den juisten weg vond naar het reclamegebied. Zijn goed gesternte evenwel deed hem dien ontdekken bij zijn volgende proeven, waarvan sommige, in het groot uitgevoerd, voortreffelijke aanplakbilletten zouden zijn. Ik denk hier in de eerste plaats aan het best geconcipieerde dier prentjes, dat een karavaan voorstelt op weg in de woestijn. Lang is de stoet, doodsch en ijl de wijde vlakte, een hopelooze, eindelooze weg ligt voor de wandelaars uitgestrekt... Daar verschijnt opeens aan den gezichtseinder een visioen, dat den wil versterkt en aan de spieren nieuwe veerkrachtschenkt. Aan het einde der witte, in de zon brandende vlakte, waartegen de slanke lichamen der negerfiguren in extatische standen zich scherp afteekenen, daagt een fata-morgana op.... de A met de schakels, reusachtig en monumentaal, de rebus der handelsfirma ten wier behoeve de zwarte reizigers de gevaren der woestijn trotseeren. Dit is een voortreffelijk reclamebeeld, misschien het beste der reeks, en men zou wenschen, dat het nog eenmaal in het groot mocht worden uitgevoerd.
pakpapier-reclame voor de firma adriaan schakel te amsterdam, door joh. braakensiek.
Niet minder goed van opzet is een kameel, die een groote kist draagt, gemerkt met den Schakel-rebus, en die door één naakten en één half-Europeesch-aangedirkten nikker wordt aangegaapt. De beide zwartjes branden blijkbaar van verlangen om met den inhoud van dit Europeesche wonder kennis te maken. Een antal kleinere prentjes zijn van minder artistieke beteekenis, maar toch grappig van vinding. Een ‘Oom Jodocus’ met een lange pijp trotseert, in een sjamberloek van Schakel gekleed, de winterkou, door op zijn balcon, dat in plaats van door stijlen, door het monogram met de schakels gedragen wordt, naar het schaatsenrijden te kijken; een cupido, die op het topje van het monogram balanceert met een manchet als sjako op 't hoofd, een hoog boord om den hals en een tweeden manchet als handmof; twee hondjes, die vergeefsche pogingen aanwenden een heerendas te vernielen; een optocht van sandwhichmen met waterproof-jassen; een straatjongen, die een rolwagentje met een kind voorttrekt aan zijn buitengewone sterke bretels; een scheepje dat een overhemd als zeil in den mast draagt; enz.... Geestig door zijn uitbeelding is echter bovenal een prentje, dat een voorstelling geeft van het aanbrengen eener Schakel-reclame in een negerdorp. Een opzichter, die over zijn naakte body een jaket draagt, keurig van snit, en op zijn kroeskop een zonnehoed, geeft instructies aan vier andere roetmoppen, die een ferm exemplaar van de geschakelde A ophijschen tus- | |
[pagina 118]
| |
schen twee palmen. Twee zwarte arbeiders zitten elk in een boom en hebben de katrollen bevestigd, de beide andere trekken. Grappig vooral is de linksche figuur, die aan het touw hangt te schommelen. De zwarte kereltjes dragen elk een boord of een paar manchetten, die ze als souvenir ontvangen hebben van de firma, waarvoor ze arbeiden. Ook dit prentje met zijn breede lijnen en sterksprekende figuren zou een goed aanplakbillet wezen, zeer oorspronkelijk en zeer Hollandsch. Wel jammer vind ik het intusschen, dat de figuren in de reclame voor ‘Indische uitrustingen’ geen Maleijers, maar Afrikanen zijn. De kunstenaar heeft zich misschien door het meer decoratieve en grotesque karakter der negerfiguren tot deze afdwaling laten verleiden.
artistieke advertentie van beecham's pills uit de ‘punch’ van 1887.
Te betreuren is het, dat deze reclame-prentjes op het pakpapier en in den catalogus, waarvoor ze thans dienen, in zulk een rommelige en smakelooze omgeving van slecht gekozen en slecht verdeelde letters worden afgedrukt. Een aantal ervan vindt men zonder eenigen samenhang op één blad afgedrukt, waardoor de werking van elk afzonderlijk zeer verzwakt wordt. Eerst wanneer men ze door uitknippen uit deze omgeving wegneemt, krijgen ze hun volle relief. Dit is ook nog de gewone fout van een twintig jaar geleden, welke echter een overwonnen standpunt werd, toen de kunstenaars zichzelf met het drukken gingen bemoeien, en voor hun arbeid de omgeving en rangschikking kozen, die passend en releveerend was. Het resultaat van dit streven kan men reeds waarnemen bij een andere reeks prentjes, die slechts een paar jaren later het levenslicht zagen. De theehandel E. Brandsma schreef namelijk in 1890 een prijsvraag uit voor een winkelkaart. In het verslag van dezen breedopgezetten wedstrijd wordt daarover door den Heer B. het volgende medegedeeld: ‘Het was mijn verlangen iets werkelijk artistieks te verkrijgen. Daarom werden de voorwaarden voor den wedstrijd zoodanig gesteld, dat alleen kunstenaars daaraan met succes konden deelnemen. Art. 12 van het progamma toch luidde: dat de jury bij hare beoordeeling in de eerste plaats acht zou geven op de kunstwaarde der ontwerpen’. Verder blijkt uit dit verslag, dat de prijskamp een internationaal karakter droeg. Twee juries werden tot de beoordeeling der ingekomen onderwerpen aangewezen. De | |
[pagina 119]
| |
jury te Amsterdam bestond uit de heeren: Aug. Allebé, P.J.H. Cuijpers, Jozef Israëls, A.J. Der Kinderen, J.R. de Kruijff, Ferd. Leenhoff, W.B.G. Molkenboer en Jan Veth; de andere jury, die te Berlijn zitting had, was samengesteld uit: Woldemar Friedrich, Friedrich Gesellschap, Hans Hermann, Dr. Julius Lessing, Max Liebermann, J.C. Raschdorf en Franz Skarbina, terwijl W.B.G. Molkenboer ook in deze jury zitting had. Men ziet 't al aan deze namen, die klinken als een klok, deze wedkamp was een phenomenale gebeurtenis op het gebied der reclame kunst, en er was hier geld nog moeite gespaard. Voor de Amsterdamsche, zoowel als voor de Berlijnsche groep waren uitgeloofd voor elk een 1en prijs van f500, en een 2en prijs van f 300. De Heer Brandsma had echter tevens de eigenaardige bepaling gemaakt, dat hij nóg een prijs van f 500.. beschikbaar stelde, door hem zelven toe te kennen, aan het ontwerp, dat niet alleen groote kunstwaarde had, maar dat tevens, naar zijn meening, de meeste bruikbaarheid als reclame zou bezitten.
artistiek reclameblad van pears' soap, uit de ‘punch’ van 1885.
Er bleek wel in de eerste plaats, dat de kunstenaars toen reeds een groot deel van hun scrupules ten opzichte van de reclamekunst overwonnen hadden, want het aantal inzendingen was legio. De Amsterdamsche jury ontving er 300, en aan het comité te Berlijn werden er 150 ter beoordeeling voorgelegd, welke uit alle landen van Europa waren toegestroomd. De eerste prijs te Berlijn werd toegewezen aan M.A.J. Bauer, te 'sHage, de tweede aan Max Seliger te Berlijn. Te Amsterdam werd Edzard Koning eerste bekroond en A.J. Gips te Bergen op Zoom tweede. De eerste verrassing in dezen prijskamp was dus, dat drie Hollanders werden uitverkoren en slechts één buitenlander; en zonder vreeze voor een beschuldiging van chauvinisme durf ik te verklaren, dat het mij nog ten huidigen dage een raadsel is hoe men aan de afschuwelijke prent van Max Seliger een tweede plaats heeft kunnen toekennen; ook voor het plaatje van Gips schijnt me dit een overdreven eer. Prachtig van teekening, fijn van kleur, zeer oorspronkelijk van vinding en struktuur waren echter de bladen van Bauer en Edzard Koning, welke ik als kunstwerken zeer hoog stel. En nochtans.... de Heer Brandsma had gelijk, toen hij, geheel buiten de uitspraak van de juries | |
[pagina 120]
| |
om, zijn reclameprijs toedacht aan een frissche, coquette plaat van E.S. Witkamp en N. van der Waay, die ondanks haar niet te miskennen conventionaliteit meer dan een der andere bekroonde ontwerpen de gecombineerde hoedanigheden in zich vereenigde, welke voor een reclameblad gevergd worden. Voorzeker is het opmerkelijk, dat bij den intelligenten handelsman, toen reeds een juister voorstelling bestond van de samengestelde formule van beoordeeling, over welke ik in 't begin van dit opstel sprak, dan bij de colleges van groote schilders en kunstrechters, die de artistieke beslissing in handen hadden; een bewijs te meer, hoezeer de reclamekunst een geheel afzonderlijk gebied van kunst is, dat gemeten moet worden met eigen maat. Fransche ontwerpen waren er ook bij de collectie Brandsma, teekeningen uit dat zelfde Frankrijk, waar tóen Chéret en Mucha, Steinlen en Toulouse Lautrec reeds gevierd werden als ‘Les grands maîtres de l'affiche’, als de decorateurs van straathoeken en blinde muren. Is de vooronderstelling gewaagd, dat de kunstrechters sommige dier ontwerpen uit het moderne Frankrijk niet doorvoeld en begrepen hebben bij gebrek aan een juiste voorstelling, van wat de reclamekunst behoefde en beoogde? Chéret is thans 72 jaar en tegen zijn 45ste werd hij beroemd; onder mijn papieren vind ik een Franschen auctiecatalogus van plakaten, met omslag-afbeelding van Chéret, en deze catalogus draagt den datum December 1891. Toen was dus in Frankrijk het plakaatverzamelen reeds in vollen gang. Met de artistieke advertentie en de boekomslag, die in Frankrijk nimmer zoo bizonder bloeiden, was Engeland alle landen voor. Reeds in 1849 vervaardigde Richard Doyle de nimmer in uitbundige geestigheid en subtiliteit van behandeling overtroffen boekomslag van de ‘Punch’, waarop meer dan zeventig figuurtjes voorkomen, die elk op zichzelf monsterstukken zijn van actie en caricatuurkunst, en in dit zelfde tijdschrift vond ik in 1885 en 1887 advertenties van Beechams Pills en Pears Soap, (zonder naam der makers) die ongetwijfeld door even groote teekenaars werden vervaardigd. Die van Beecham is bizonder merkwaardig om de wijze, waarop 15 maal het zelfde grotesque elfenfiguurtje is gevarieerd. Het blad is dood simpel en zonder eenig effectbejag; maar men voelt er nochtans den toets in van den genialen teekenaar. Dergelijke meesterlijke illustratieve dingen als van de Fransche maîtres de l'affiche van voor 1890, als van de Engelsche illustrators uit de tweede helft der 19e eeuw heeft in Nederland de prijsvraag van 1890 niet aan het licht gebracht, en hebben ook in later dagen de Nederlandsche afficheurs niet dan bij uitzondering gemaakt. Maar de Nederlandsche reclamekunst ontwikkelde zich op geheel ander en een volstrekt eigen gebied, dat der ornamentiek, tot iets zeer bizonders, dat in Europa zijn wedergade zoekt om de oorspronkelijkheid van vinding en rijkdom van vormen. In een volgend opstel hoop ik daarover meer uitvoerig te handelen. |
|