‘Kijk, het gras al es vochtig zijn,’ zei hij, z'n lichte schoen even in de hoogte houdend, die vol donkere natte plekken was gekomen.
‘Ja,’ zei ze, ‘ik voel het ook.’
‘Trek thuis maar direct andere schoenen aan, zeg.’
‘Ja.’
‘'t Wordt al somber hé, zoo met avond?’
Ze liepen vlug naast elkaar voort naar den dijk toe.
Nu stapten ze weer samen over den grindig, stoffigen dijk.
Er waren maar weinig wandelaars, 'n enkel paartje. Af en toe kwamen ze 'n boer of boerin tegen of 'n paar kinderen, naar huis gaande.
‘Han,’ zei ze zacht, ‘ik ben niet lief geweest voor den laatsten avond.... 't spijt me.... maar ik kan er niks aan doen.. onwillekeurig wordt je bitter.’
‘Kom kom, kindje,’ en haar arm door den zijne trekkend, zei hij schertsend: ‘Laten we ons die luxe nou ook maar permitteeren, hè? Ze praten tóch al genoeg van ons. Ziezoo, en nou breng ik jou “gearmd” naar jouw huis. Een heel ding weer voor de menschen!’
‘Ben je niet meer uit de stemming, Han?’
‘Nee, werkelijk niet, vrouwke.’
‘Hoe laat ga je morgen?’
‘Tien uur. 'k Heb nog 't een en ander klaar te maken in Utrecht. En vanavond wou ik nog een tijdje thuis zijn voor de ouwelui. De laatste dag van de vacantie, hè. En het zal misschien wel een week of drie duren voordat ik weer thuis kom. Want ik heb 't nog druk. Je kunt wel rekenen als ik 's Zaterdags naar huis ga, dat ik er bijna drie dagen mee mis, met 's Maandags pas terug. En, ik moet nog heel wat inhalen.’
‘Wat is het al avond hè, als je weer bij de stad onder de boomen komt. De lantaarns branden al.’
‘Ja het is al heelemaal avond hier.’
Ze gingen den havendijk over.
‘Stad door?’ vroeg hij.
‘Nee, laten we maar buitenom gaan.’
'n Tijdje later stonden ze in het portiekje. Plots voelde ze zich omgrepen door zijn sterke jonge armen en zijn lippen drukten in warmen zoen de hare. ‘Dag Claar, lieveling.... pop.... schrijf je gauw?’
‘Ja,’ fluisterde ze terug.
De ouwe meid deed open.
‘Juffrouw Claar, 'n avond meneer.’
‘Adio Claar,’ zei hij, stevig haar hand drukkend, ‘groeten aan pa en ma.’
‘Adieu Han,’ zei ze.
Hij sprong de stoep af.... weg.
De volgende morgen was het een dag van louter zon. Claar was in de huiskamer die in den tuin uitkeek, druk bezig met het wegwasschen van den ontbijtboel.
Haar moeder zat voor het raam met een open werkmand naast zich, en maasde een paar jaegersokken.
‘Goed weer, ma! Zullen we vanmiddag gaan wandelen?’
‘Best, uitstekend!’
‘Ik moet zoo even uit.... Is toch goed?’
‘Zeker. Waarom niet. Ga je Johan wegbrengen?’
‘Nee - ik ga niet naar den trein, nou is die heele sleep familie er.... We hebben elkander gister al gendag gezegd. Ik vind 't niks prettig als die heele karavaan aan den trein is.... Ik weet het niet.... Je voelt je zoo te veel....’
‘Ja? Ik dacht dat die familie heel aardig was.’
‘Jawel, dat is ze ook wel. Maar het is maar voor mijn eigen gevoel....’
‘Och ja, ik kan het me wel begrijpen.’
‘Zal ik dan maar even gaan. Half elf ben ik wel terug.’
‘Goed. Zeg Claar, ga ook even bij den kruidenier aan, en zeg, dat hij ook nog twee pond witte suiker moet brengen, dat is vanmorgen vergeten bij het opschrijven.’
‘Best. Tot straks dan. Dàg.’