Zegen
door Ary Delen.
Aan mijn Vrouw.
'k Zegen uw mildheid, vrouw, die mij, vermoeide,
gebroken zwerveling, dolend langs 't eenzaam pad,
waar huiverzieke regen viel en stormwind loeide,
ruim hebt geboden uwen milden, rijken schat
van liefde, die uw simpel hart doorgloeide.
'k Zegen uw oogen, vrouw, die in de duisterheid
des diepen nachts, welke mij staag omwaarde,
mij waren als des dages jonge lieflijkheid,
die in het nieuw gegloor mijn donkre wegen klaarde.
'k Zegen uw handen, vrouw, die g'als een blanke kroon
rondom mijn koortsig hoofd erbarmend hebt gewonden,
en waarmeê gij mij boodt, toen mijne hopen vloôn,
de warmte van uw min, als balsem voor mijn wonden.
'k Zegen uw lippen, vrouw, waaraan ik in den avond,
bij 't weiflend, stervend uur, mijn heet verlangen kilde,
de tijdelijke rust van zacht vergeten vond,
en waar 'k den wrangen angst van 't kloppend harte stilde.
'k Zegen uw haren, vrouw, het rijke, zachte kleed,
dat met zijn warme pracht mijn koude borst begloeide,
en waar de moede traan die langs mijn wangen vloeide,
als eene parel op fluweelen mantel gleed.
'k Zegen uw boezem, vrouw, waarin ik droef
het ijzig-kille lijk van mijnen waan begroef,
het luw-getroost verdriet van 't smartelijk verleden,
de dood' herinnering aan wat ik heb geleden.
'k Zegen uw lichaam, vrouw, het opperschoonst bezit
van een die van den roes van liefdewijn verzadigd,
in dezen schoonen Herfst, gelaten en bezadigd,
aan Lente's ijl vertoon schamper te peinzen zit....
Ik zegen u, o vrouw. Mijn dank is als 't gebed
van grijzen bedelaar, die, stromplend langs de wegen,
op 't moeizaam levenspad onzeekre voeten zet,
om milde aalmoes schenkt zijn prevelenden zegen,
en met gelaten rust neigt naar den vreê der dood....
Ik zegen u, o vrouw, daar gij mij laafnis boodt.
|
|