Geen bekoorlijker landschap is denkbaar dan Cuenca's omgeving. Ver weg van de wereld doolt men hier tusschen de rotsen, wier puntige, hoekige, vaak doorvreten en wonderlijke vormen een Oosterling onmiddellijk vol angst zouden doen nederknielen. Versteende gedaanten met opgeheven armen, reusachtige hoofden, vreemd gevormde monsters loerend tegen de kammen der bergen, telkens opnieuw ontdekt men andere ontstellende vormen en daartusschen klateren hel-óp de twee kleine, blijde riviertjes, de Jucar en de Huercar, en waar zij gaan, staat sappig, welig, zwaar en diep groen geboomte en tegen de bergen staan ernstig de dennen. Hier zijn voor een deel nog de bosschen, waarom Cuenca eenmaal beroemd was. Overal aan de hellingen der rotsen staan kleine woningen, een vroolijke wingerd beschaduwt den ingang, vaak loopt een geheele booggang voor het huis. Men bereikt dat langs de in de rotsen uitgehouwen treden. Kleine zonnige, moezerijen lagen soms op de aardrijke plekken tusschen de rotsen. Vroolijke kinderen sprongen van steen op steen in het heldere licht en plukten wilde bloemen.
Zoo doolden we klimmend en dalend, soms op paden, waar de voet weinig plaats had om voort te gaan, terwijl loodrechte rotswand naar omhoog en loodrechte afgrond omlaag het pad nog smaller deed gelijken. Hooger gekomen en verder van de stad, wordt het eenzamer en waar geen kleine, vriendelijke huisjes meer aan de hellingen gebouwd zijn, wordt de natuur ernstiger. Op gelijke rotshoogte tegenover Cuenca zagen we, achter het silhouet der stad, de oneindige ruimte. Nergens, dachten we, imponeert de ruimte zoozeer als in Spanje. Star en straf lijnt zich weer de bergenreeks, in golving na golving. Eenzaamheid is daar in de verte; geen mensch bouwde er ooit zijne woning of trachtte er den bodem vrucht te doen dragen, of groef er naar schatten in de aderen der rotsen; niemand waagt in die geweldigheid een olijvenhof te planten. Het Cuenca aan den hoogen rotswand boven de kleine rivieren, hier ziet men het over het hoofd, het is als verdwenen; het bekoorlijke dal, verdwenen ook lijkt het; rondom in sombere, diepe, roode, en violette kleuren ligt zwijgende, zware eenzaamheid. Het menschelijk kunnen geleek hier ondergeschikt, alleen de dalende zon was in evenwicht met de majesteit en de heerschappij der stilte hierboven.
Langs de vroolijke, met groen omzoomde oevers der Jucar en Huercar is de mensch meer in équilibre met de natuur. Een breede weg ligt parallel langs hun zoom. Op onze wandelingen bij Cuenca zagen we voor het eerst de mooie nationale kleederdrachten. De hidalgo's gezeten op kleine paarden of ezels, de muts of den breedgeranden hoed diep in de oogen, de plaid omgeslagen of diep er in gehuld, droegen gele schoenen, lichtblauwe kousen, witte kniebedekking, donkerbruine, strakgesloten korte broek, langs het dijbeen vastgeregen met linten, wier einden fladderden in den wind, geel of oranje vest, breeden lichtblauwen gordelband, donkerbruin kort jak, doek om 't hoofd waarvan de einden in den nek afhangen. Ziet men ze komen aangaloppeeren dan gelijkt elk strak en lijnrecht te paard gezeten figuur een edelman. In geen enkel land, geleek ons, kon een boer op muildier zoo grandioos, nobel, fier en trotsch een uiterlijk hebben als in de provincie Castilië in Spanje.
De vrouwen, ook veelal reizend op ezels, dragen een nauwsluitend kleurig keurs, het haar in vlechten rondom het hoofd; de wijde rok van zwaar wollen stof is sterk gekleurd, groen met breeden gelen, of blauw met rooden rand, oranje afgezet met paars; alle kleuren zag men gecombineerd. Wanneer plotseling scherpe wind rondom een berghoek scheert of wanneer tegen den avond de koude doet huiveren dan wordt de bovenrok over het hoofd en geheel rondom het lichaam geslagen, onder die rok draagt de spaansche vrouw uit het volk dan weer een ander wollen kleed: helder geel, rose, goud-