| |
| |
[pagina t.o. 361]
[p. t.o. 361] | |
| |
De collectie Drucker in het rijksmuseum
door W. Steenhoff.
Wanneer ik zeg dat de schenking Drucker een onschatbare aanwinst beteekent voor de schilderij-verzameling in het Rijksmuseum, moge dit nu eens niet begrepen worden als een aanduiding van het aanzienlijke kapitaal, dat - volgens den tegenwoordigen koers aan de kunstmarkt - door dat ruime aantal Marissen en Mauve's vertegenwoordigd wordt. Want er is nog een ander begrip van waarde, dat niet illusie's wekt van fabelachtige geldsommen, een waarde, die ik nu onschatbaar wil heeten, juist wijl door de cijferberekeningen van een speculatieven handelsgeest en den onderlingen naijver van verzamelaars het werkelijk kostbare, dat gelegen is in het kunstgehalte der gezochte schilderijen, van minder geachte beteekenis dreigt te worden. Het artikel hoeft niet meer aangeprezen; zoo het slechts van een echte handteekening is voorzien, of van ontwijfelbare herkomst, wordt ieder stuk inwisselbaar voor zooveel duizend. En de wereld staat verbluft bij de stijging der prijzen, met het gevolg van een critieklooze bewondering voor deze kunstsoort, die in overschatting of althans in redelooze waardetoekenning wel moet ontaarden. Een en ander zal echter maar tijdelijk zijn; als de commercieele belangen naar andere terreinen verplaatst worden, zal eerst recht de duurzaamheid der waardeering kunnen blijken, en juist daarom is deze ruime aanwinst van moderne kunst, voor het Rijksmuseum, tot een blijvende huisvesting, van onafzienbaar belang te heeten.
Ik herinner me, dat toonaangevers van de algemeene meening den aankoop van het mooie zilverachtige stadsgezicht door Maris in het Rijksmuseum wraakten (de prijs was toen nog niet hoog). In onze dagen is, ook van officieele zijde, onverdeeld het huldebetoon aan den milden schenker, die het Museum met werken van denzelfden Maris schier overstelpt. En ook de Regeering was gaarne bereid tot de aanzienlijke kosten voor een nieuwen aanbouw. Wel zijn er, die oordeelen dat een Museum zich moet beperken in zijn verzameling en dat met name het Rijksmuseum de bewaarplaats heeft te zijn van oud-hollandsche schilderijen. Maar een Museum zal beter aan zijn bestemming van volksinstituut kunnen beantwoorden, zoo aan de uitbreiding geen grenzen gesteld zijn. Buiten de specialiseer-neigingen van enkele kunstwetenschappelijken, mogen we den gang naar een openbare schilderij-verzameling toch veronderstellen als een uiting van kunstzin en deze zal aan ruimte en innigheid kunnen winnen bij een overzicht van de veelzijdige gedaante-vormen, die de kunstverschijning in verschillende tijdperken en bij onderscheidene nationaliteiten heeft aangenomen. En zoo zal in een Museum, naast de genieting van schilderijen-zien, ook gevonden worden een goede kweekplaats voor kunsthistorische kennis, in de praktijk te winnen.
Een direkt voordeel van deze aanzienlijke schenking aan Hollands grootste museum, is, dat een treffende vertegenwoordiging der 19de eeuw ons tot duurzaam behoud gewaarborgd is. Zoo nabij zij ons nog staat, is deze kunst toch reeds te rangschikken bij die uit het historisch verleden, waarin een generatie zich heeft uitgeleefd. Bij de bewegelijkheid der wel wat wilde geestelijke stroomingen in onzen tijd, maar die toch een vruchtbare kentering van meening en inzicht doen gewaar worden, is het goed dat door een zóó ruime vertegenwoordiging deze kunst steeds getuigen kan van de volheid en levensdiepte der uiting bij een vorig geslacht. Het zal ons er voor behoeden, tot ons heil, ons hart er van te vervreemden. Nu zou er wel de opmerking te maken zijn, dat door de schenking - Drucker de afdeeling moderne kunst in het Rijksmuseum wel rijkelijk, maar op al te eenzijdige wijze werd aangevuld. Om een
| |
| |
volledig beeld te hebben van de glorie der Hollandsche kunst in de tweede helft der 19de eeuw, zijn er te veel voelbare leemten in de Museum-collectie, ontbreken er nog, of zijn zeer onvoldoende aanwezig, verschillende voormannen.
Men zou het willen betreuren, op het gevaar af van onerkentelijk te schijnen, dat
maris. moe gewaakt 1869. (cat. no. 1519 c).
deze voorbeeldige kunstvoorstander aan zijn verzameling niet een nog meer geprononceerd representief karakter heeft gegeven. Maar hij verzamelde dan toch voor zijn eigen genoegen en nu hebben we aan zijn voorliefde tot Jacob Maris en Mauve te danken een ruime vertegenwoordiging van twee der gewichtigste elementen der moderne Hollandsche school, vooral met den eerste.
Onder dit zoo ruime aantal schilderijen en aquarellen van Jacob Maris is er zooveel van kostbaar gehalte, dat daarmee een levend getuigenis van zijn grootheid aan de komende geslachten wordt overgedragen.
Een verscheidenheid en onderscheidenheid van werken en uiting biedt niet alleen een overzicht van zijn ontwikkeling, maar doet in onmiddellijke vergelijking ook de verwantschap van uiteenloopende werken naspeuren, waardoor Maris' kunst in dracht en gevoelsaard grondiger kan begrepen worden. In beknopten vorm wel is waar, ligt hier het levensboek van een machtig kunstbedrijf in verschillende tafereelen voor ons open, en dat er een groote afstand is tusschen de vroegere figuurstukken en het groote Amsterdamsche stadsgezicht, laat zich, hier in menig opzicht, als met den vinger nawijzen.
Er is beweerd, dat bij Maris de figuurschilder in den schilder van stads- en zeegezichten, en landschappen, is ondergegaan. Ik acht dit een beetje te veel... menschelijkerwijs geoordeeld, want er wilde even mee beduid zijn, dat Maris zijn werkelijke roeping gemist had. In deze uitspraak dringt zich te zeer naar voren een persoonlijke zienswijze, en de misprijzende zin die er in schuilt, kan al zeer kwalijk gerechtigd schijnen tegenover het hoog
| |
| |
opgevoerde kunstbedrijf van dezen mensch, ging dit dan ook langs een andere lijn. Het is waar, dat Maris zich in den aanvang van zijn loopbaan een uitnemend figuurschilder toonde. Hij scheen daartoe zelfs in het bijzonder aangelegd, want hem was eigen die vaste en tegelijk gulle hand van teekenen, die niet uit schoolsche oefening kan verkregen
jacob maris. schelpenvisschen. 1885. (cat. no. 1519 n).
kregen worden, maar uiting is van een zelfstandig vormbegrip en fijnen keurzin van de lijn. In het genre, waarmee hij later zijn voorname plaats in de moderne Hollandsche school zou innemen, zijn dezelfde eigenschappen in den grond te herkennen. Hier ook zoekt de teekening de grootsche afgemetenheid van houding, het statuarische karakter van gedaantevorm, als bij de figuurbeelding. En misschien is het wel te zeggen, dat in den bouw van zijn stadsgezichten en landschappen, en van zijn wolkenhemels ook vooral, deze voornaamheid van teekenen zich nog ruimer en vrijer ontwikkelen kon naar een statig lijnenspel. Hoe Maris als figuurschilder zou uitgegroeid zijn, het laat zich moeielijk raden, en alleen van uit een te voren aangenomen beginsel, betreffende de beteekenis van het onderwerp in kunstuiting, zou men kunnen redeneeren over het betreurenswaardig afdwalen van zijn werkelijke bestemming.
Maar er zijn nog andere omstandigheden, die tot verklaring kunnen dienen voor de latere afwijking van het figuurstuk. De kunstrichting die de binnenkamer, de atelier-atmosfeer, ontvlood, voelde zich het veiligst
| |
| |
j. maris. de buitenkant te amsterdam 1875. aquarel. (cat. no. 2950a).
buiten bereik van den neerdrukkenden schoolschen geest in het vrije landschap. Nu is het waar dat bij velen - Israëls en Neuhuys kunnen daartoe tot voorbeeld dienen - in het figuurschilderen eenzelfde verruimdheid van geest zich deed kennen. Maar bij deze scheppers van het moderne Binnenhuis kan men zich Jacob Maris kwalijk aangesloten denken. Zijn opvatting van het menschbeeld was een geheel andere, en het laat zich denken dat hier het meer deftige, zelfs sierlijke, karakter van de teekening, een meer klassieke verklaring van de lijn, juist een gevaar inhield voor het handhaven van zijn onafhankelijkheid, Het figuurstuk, dat in de collectie Drucker aanwezig is, in zijn lateren tijd geschilderd ‘Aankomst der booten’ uit 1884 is zeker niet van het gehalte om eenige voorkeur te genieten boven de andere werken in de omgeving - integendeel doet het in zijn wat matte doorwerking minder voordeelig. Zoo bestaat er ook een boerenbinnenhuis met figuren, waarin de voorname teekenkwaliteiten van eertijds nauw merkbaar zijn. In sommige figuurstukken, als de Baker, en de vioolspelende knaap (niet de hier wat flauwe herhaling in aquarel) is het de deftige kleurpraal toch voornamelijk, die de werken belangrijk maakt.
De ontwikkeling bij een schilder kan ook wel eens een verloop worden genoemd, afhankelijk van uiterlijke omstandigheden. Het is dan een drijven op goed geluk, een meegaan in toevallige geulen van de groote golving, die soms naar een veiligen hoek kan voeren om daar rustigjes te blijven dobberen, verwijderd van de immer voortstuwende strooming. Maar bij de zelfmachtigen van stuur is er geen sprake meer van toevallig verloop, maar van noodwendige ontwikkeling; zij zijn als de bakens, die diep onder de wateren in den vasten bodem geënterd zijn en hun beweging richt zich naar den gang der strooming. De beweging kan eerst nog onzeker zijn, als van een schip dat zijn stuur zoekt in hortend zwenken met klapperende zeilen; maar allengs wordt er koers gezet met het roer van de overtuiging en het zeil van de geestkracht.
De ontwikkelingsgang van Jacob Maris laat zich uit de collectie-Drucker volgen van af de schilderijtjes ‘Kippetjes voeren’ en ‘Wakensmoede’. Ze zijn al niet meer uit zijn allereersten tijd, het eerste uit '66, het tweede uit '69. (Maris' geboortejaar is 1837). Een technische meesterschap doet zich in beide reeds erkennen; de algemeene indruk van
| |
| |
j. maris. jaagpad 1894. (cat. no. 1519s).
deze kundige teekening en kernvolle schilderwijze is die van edele beschaafdheid. Bij het eerste heeft het gedistingeerde meisjeskind een gevoelig doorwrocht landschapje tot omgeving, dat in den achtergrond nog even herinnert aan de traditioneele doorkijkjes in de binnenhuizen van Van Hove of Stroebel.
‘Wakensmoede’ is zeer zeker nog belangrijker, heeft zelfs zulke voldongen kwaliteiten, dat het ook tusschen de latere werken van Maris als een parel blijft uitschijnen. 't Is waar, dat de scèneering hier een wat te gewichtige factor was tot het verkregen effect; niet ontveinsd hoeft te worden een zekere opzettelijkheid in de compositie en dat de toedracht van het geval, de schilderachtige werking van het geheel, aan conventioneele strekkingen nog gebonden bleef. Maar van een theatrale vertooning in bonten dos, als bij andere gelijke tafereelen uit dien tijd, kan hier in de verste verte geen sprake zijn. Het naturalisme had nog niet de scherpe kanten van de werkelijkheid voor de wereld ontbloot, en waar zoovelen het leven meenden te verheerlijken in kwetterende rijmelarij, werd hier toch reeds een poëem gegeven op een levensgebeurtelijkheid. Distinctie en smaak deed het banale van voorstelling door strengheid van voordracht en adel van houding vervangen. Vooral de partij van het slapende kind in de wieg is geheel vrij van dat receptmatige in kleur, als in toepassing werd gebracht bij een dergelijke lichtconcentratie. De voorname bekwaamheid van Maris toont zich hier in een gewetensvolle uitvoering en delicaat toetsende schilderwijze. Het is als een dauw van stil schijnend licht over de luchte broosheid van nuanceeringen in gedempt wit, met even daarin het druppelen van zachte glimlichten der kralen om het halsje van het kind, wiens sluimerhoofdje tusschen het blanke linnen in rozigen schijn uitfleurt.
Een ander schilderijtje uit denzelfden tijdkring, dat de heer Drucker ook eens in bruikleen had afgestaan en daarna weer terug genomen, ‘Jonge Moeder’, is bescheidener wel van conceptie, maar doet om den voornamen eenvoud en devoten waarheidszin nog duidelijker uitkomen, dat Maris tegenover de toen heerschende begrippen van het schilderijschoon en de gewichtigheid van het onderwerp.
| |
| |
zijn eigen inzichten reeds vrij had. Het liefelijke en kleurige in dit schilderijtje waren geheel ongerepte eigenschappen.
In de collectie missen we die enkele specifiek romantische of verdichtende uitingen, die resultaat kunnen zijn van gemengde invloeden, ondergaan door het zien van Duitsche kunst, de kennisname der Fransche romantiek en waarschijnlijk het samenzijn met zijn broeder Mathijs. We denken hier bijv. aan ‘De Dageraad’ met zijn gulden kleuraard en aan een ander schetsachtig schilderijtje, dat tot onderwerp heeft een meisje staande aan een poort op een binnenplaatsje en zich neigende naar een hond, terwijl duiven op een afdak tieren en een kat over den muurrand sluipt.
Onder de voortdurende oefening tot bekwaming der handen, en verfijning van het waarnemingsvermogen, groeit de geest langzaam uit tot een volwassen houding.
De bloeitijd van Maris kan geacht worden aan te vangen omstreeks '70, en de landschapschilder in hem trad toen nadrukkelijk naar voren. Een nieuwe tijd van toewijdende studie en een ander veld van waarneming. Het is jammer, dat de collectie Drucker geen exemplaren bevat van sommige dier nauwgezette en verdiepte natuurstudies en maar weinig van zijn kernachtig schilderwerk uit dien tijd. Het kleine schilderijtje ‘Schreijerstoren’ representeert te onvoldoende dat overgangsstadium, een overgang die nog al vrij plotseling in zijn ontwikkeling plaats greep als had hij voor het eerst de bekoring ondergaan van het Hollandsche landschap en de Hollandsche stadsverschijning. Het zijn nog niet de visioenen, die hij er uit opbouwt met behulp van schetsen of krabbels, hij begint met objectieve waarneming en reëele schildering, veelal in een gamma van koel-grijs of substantieel blauw. Hij blijft zeer nabij de werkelijkheid, strevend zoo mogelijk naar stofuitdrukking der nevelige atmosfeer, waardoor de bekoring van het Hollandsche land gekenmerkt is.
De positieve hoedanigheden van zijn talent, die zoo vruchtbaar worden aangewend wanneer hij er zich toe zette een brok naar de natuur op volledige wijze te schilderen, doen zich hier in 't bijzonder waardeeren bij het schilderij dat tot titel heeft: ‘De afgesneden molen.’ Dit is wel gansch en al schilderwerk van vleesch en been; naast de aanzienlijke technische kwaliteiten is het ook vol van innerlijk leven. Want bij het opvoeren tot zulk een volstrekte afbeelding van wat het oog kan waarnemen, in langdurige verkenning, bleef onverzwakt de hevigheid van den eersten indruk, die de studie geestdriftvol deed opzetten. Juist het steeds inniger aanvoelen der eigenaardige dichterlijkheid in dit schilderachtig gegeven, deed de uitvoerige doorwerking haar spankracht onderhouden. En zoo is het alsof de schilder, die dit natuurbrok in al zijn picturale en teekenachtige elementen grondig kende op een dag bij gunstigste weergesteldheid - als de helheid van licht wegzinkt naar den horizon en de eindeloosheid der Hollandsche vlakten raden doet achter de intimiteit van deze plek waar alles in verscholen tinten vol tastbaar leven is, - met verrukking gewaar werd, dat het onder deze voorwaarden eerst recht mooi was en geschilderd moest worden.
Dit schilderij is wel een waarborg voor de stevige basis waarop zijn latere fantasieën van landschap en stadsgezichten gebouwd zijn. Want zijn kunstuiting gaat nu aan ruimte winnen; wordt struischer van houding. Uit het zintuigelijk streven groeit de neiging naar een illusionaire overzetting der werkelijkheid. De geest wil ordenen tot een rythme van lijnen en een harmonie van kleuren de gedaanten, die het oog bekoorden en het gemoed ontroerden om een teekenachtigheid van vormen, een frappante kleurentegenstelling. Uit de vatbaarheid voor indrukken van den mooien uiterlijken schijn, rijpt de geestelijke ervaring, die den stijl aan het kunstwerk bereiden zal. Krabbels worden voldoende voor den opzet en uitvoering van breed gecomponeerde werken. De impressie krijgt de dracht van een visie.
Er komt nu viering van beweging na de gespannenheid van exacte studie. En met zijn groote macht om uit het hoofd te schilderen het wijde uitgebouwde beeld van een oogenblikkelijke impressie, als een overkoepeling van den geest op de ontroerde waarneming,
| |
| |
werd de bewegelijke wolkenhemel, - dat gewichtig element in de verschijning van het hollandsche landschap - het belangrijkste deel van zijne schilderijen. De lucht is steeds de toonaangever van de stemming, van de geestelijke houding; ze bepaalt het dramatisch conflict in de land- en stadsgezichten, ook in de zeeën. Maris' schilderijen hebben wel allerminst topografische waarde; hij componeert zijn stadsgezichten, als het heet, dat de grieksche beeldhouwer de Venus van Milo gedaante gaf in een idealiseerende samenvoeging der ledematen van verschillende vrouwen. Zoo ook zijn in Maris stads-gezichten soms brokstukken te vinden uit verschillende steden. Maar hij gaat toch nog meer boven de werkelijkheid uit en het karakteriseeren van een plaatselijken toestand is geheel en al overheerscht door de conceptie van den hoogen hemel, bij zijn streven bovenal naar ruimte-uitdrukking. Zoo kan gezegd worden dat ook hij, als Rembrandt in zijn landschappen, bij het schilderen van stad of landgezichten brokken van de wereld gaf, van het hollandsch type.
‘De Schelpenvisscher’ is geheel gecomponeerd op de indrukwekkendheid van een grootsch wolkenspel, dat over het gansche luchtveld boven dit lage strand en de aardsche onafzienbaarheid van een matig beroerde zee. De constructie van de wolkgevaarten, is logisch en gaaf van uitbeelding, de kleur is vol-rijp; de blankheid der vaste lichte wolkkoppen heeft een wezenlijkheidsschijn tegenover 't etherische blauw, dat tusschen de grauwheid van de wolken uitgloort.
a. mauve. ruiters in de sneeuw. aquarel. (cat. no. 2950d).
Toch lijkt me ‘Avondstrand’ dieper van inhoud nog. Het is minder indrukwekkend van uiterlijke gedaante, maar in wezen ontroerender, deze verbeelding van sombere rust in zoo grootschen eenvoud van lijnen en omfloerste kleuren uitgedrukt, of liever gesymboliseerd. De grauwe zee in den achtergrond, kleur-ontvonkend nog even in vagen purperschijn, gaat in het oneindige onder een fronsenden wolkenhemel, na zonsondergang; de actie van het eenzame figuurtje in deze ruimte versterkt hier de stemming van algeheele verlatenheid, - is een dramatisch gebaar. Dit zeestuk is als een toondicht op het sluipend naderen van den nacht over geheimzinnige stilte van eindelooze water- | |
| |
vlakten. Tegenover schilderijen van een aangrijpende werking als deze, hebben we werkelijk niet in Jacob Maris den ondergang van de figuur in den landschapschilder te betreuren; integendeel kan overwogen worden of hij niet door het schilderen van ruimten in zijn ware element is geraakt; - want in zijn kunstuiting openbaart zich wel minder een mensch wiens ziel ontroerd, dan een wiens geest geïllumineerd werd.
Een anderen kant van Maris' talent en een anderen kleuraard van zijn rijk palet, vertoont in deze collectie het schilderij dat Zomer heet. Dit landschap - het geval van een door zwaar geboomte belommerd slootje - is gegeven in compacte eenheid van diepfonkelende kleur, die een vergelijking uitlokt met de eigenschappen van zijn broer Willem. De donkere luister in dezen algemeenen toonaard van groen, is van een zeldzame kleurhoudendheid, diep en gloeiend tegen het licht van de gulden avondlucht. Het schilderijtje heeft den vurigen gloed van den karbonkel, de materie is als brons zoo sterk, zoo klankvol en gepolijst van oppervlak.
In dezelfde lijn als dit is het schilderij ‘Jaagpad’. Ook in deze uiting is het midden gehouden tusschen het epische verbeelden van stad- en zeegezichten en het schilderen in een dichte benadering tot de werkelijkheid.
Het ‘Jaagpad’ is een schilderij van een ruig uitzicht, als ‘Zomer’ doorklonken en verzadigd van kleurwezen zich voordoet. Het thema is ook zeer verschillend en waar ginds de geest van den schilder toefde bij de vredige rust van het zware lommer, gloeiend tegen het licht-klateren uit een zomer-avond lucht, raakte hij hier onder den jachtenden indruk van het wilde weer, dat de hollandsche vaarten kan striemen en plotselinge lichtschilfers van de waterbaan opwekt, dat de zware kleibodem van het doorweekte jaagpad doet zwart schijnen en het groen van graspollen daartusschen van schrijnende felheid maakt. En alleen in die wereld van onstuimigheid en vlagende lichtschijnsels uit de grauwe lucht, gaat de man op zijn paard....
We hebben hier een werk van vrij laten datum, - omtrent 1894 - (sterfjaar van Jacob Maris 1899) en opmerkelijk daarin is de heftigheid van uiting, de felheid der karakteristiek, die haast schrijnend aandoet tegenover de anders zoo evenwichtige en edele voordracht van den meester. Maar intusschen is dit schilderij, dat geeft een dramatiseering van het hollandsche landschap, door het wilde weer geteisterd, een der belangrijkste uit de verzameling. Ik betwijfel of deze hartstochtelijke uitval zich nog herhaald heeft. Eenige jaren te voren was geschilderd het rijpe schilderijtje ‘Omstreken van den Haag’, dat nog ten volle inhoudt Maris' groote eigenschappen. In de laatste jaren wordt de spanning flauwer, als bij nagenoeg alle grootmeesters der moderne school valt op te merken. Ze geven een herhaling van voldragen werken in het gebaar te zeer van hun kunstuiting.
Het groote ‘Stadsgezicht’ is van zeer laten datum, uit 1898. Het vertoont de voorname kwaliteiten van Maris, maar te zeer aan de buitenvlakte, door het technische gebaar. (Het kortelings aangeworven schilderij: van Willem Maris: ‘Eenden’, is in dit opzicht ongeveer van hetzelfde gehalte). Het heeft veel statigs in den royalen opzet; het is van een ruime en vloeiende behandeling, die het een magistrale allure geeft en er een onmiddellijke bekoring van doet uitgaan. Bij den krachtigen aanhef is het te zeer gebleven, de klank dreunt niet door. Er wordt gemist de doorwrochtheid in stage bezieling, welke een schilderij den waarschijnlijkheids-schijn bijzet, die altijd nieuwe bevrediging bij herhaalde en aandachtiger beschouwing schenken kan. Die achteloosheid in het verwerkelijken is nog meer in het kleine stadsgezichtje, dat Mist heet en in ‘Molen bij maanlicht’, het laatste werk van Maris.
De ruime voorraad aquarellen, in de collectie Drucker, is om meer dan een reden een welkome aanwinst voor het Rijksmuseum. Ten eerste verkreeg hierdoor de aquarel, als de schilderij, het recht van durende tentoonstelling. Haar gelijkwaardigheid als kunstuiting met het schilderij kan zich bij de moderne kunst toch zeker doen gelden. De tegenwoordige schilders hebben zich in waterverf dikwijls even volledig geuit als in olieverf.
| |
| |
Ziet hier bijv. hoe in ‘De Ploeg’ van Jacob Maris het kleurwezen tot een gaafheid en volheid van klank is gebracht, die door de gedegener materie der olieverf kwalijk in hoogere mate te bereiken zou zijn.
En in het kleine ‘Wintergezicht’, waar een eenzaam molentje staat in een wijd sneeuwlandschap bij avond, is de realisatie van de grootsche stemming zoo volkomen, dat dit waterverfteekeningetje schier aangrijpend
a. mauve. waschvrouw bij de schuur. aquarel. (cat. no. 2950 h).
werkt als het schilderij: ‘Avondstond’, in de nabijheid.
Bij de aquarellen, als bij de schilderijen, doen zich door voornaamheid van voordracht en ruimte van opvatting, de grond-hoedanigheden van Maris' kunst kennen. De techniek wijzigt zich slechts onder andere eischen van het procédé. Onder het milde vloeien der gekleurde waterstof over het gretige papier, blijft hij de teekening beheerschen met het vol gezogen of fijn aangespitste waterverfpenseel; uit het schema van den algemeenen toonaard en dat door sponsen herhaaldelijk weer op zijn juiste, of nog zuiverder, waarde kan worden gebracht, werken de vormen zich los door snel gearrêteerde toetsen of stellig bepalende lijnen. En 't kan wel eens schijnen, - ook bij anderen als Maris - of hier de atmosfeeruitdrukking nog meer saveur heeft dan bij de schilderijen. Vormen en gedaanten, gewonnen uit dien spanningsvollen arbeid met een onder de vingers vervlietend materiaal, verschijnen er soms nog meer als door lucht omwasemd, ingedrenkt in de dampige ruimte
Het tijdperk, waarin Jacob Maris opgroeide, was zeer voordeelig voor de ontwikkeling van een kunstenaar.
Hij werd als anderen, opgenomen in den élan van het jong ontluikend leven. Maar het was toch een zeer geprononceerde persoonlijkheid, die zich hier in de algemeene opstreving deed onderscheiden, en die ook in andere phasen van de cultuur krachtig zelfgetuigenis zou hebben gegeven.
Buiten Jacob Maris, is de collectie Drucker
| |
| |
het rijkst aan werken van Anton Mauve - schilderijen en vooral teekeningen. Het soortelijk gehalte der moderne Hollandsche kunst, vertoont hier toch twee verschillende elementen. Om Maris tegenover Mauve te kenmerken, zou men kunnen zeggen, dat zij zich ongeveer tot elkaar verhouden als in de klassieke kunst, de Dorische tot de jonische stijl - het kloeke en het welige, de groote
a. mauve. heide te laren (cat. no. 1534a).
greep en de teere aanvoeling.
Mauve is van een meer beperkten geest dan Maris, zijn opvatting was niet van zoo wijde gestrektheid, hij had niet het vèr-weidend gezicht op de dingen als deze. De kunst van Maris is een zeggingskunst - episch - die van Mauve eerder een kunst van vertellen, op zangerigen toon wel - lyrisch. De kleurharmonieën in beider werken ons muzikaal denkend, golven er in Maris' schilderijen de breede accoorden van orgelspel, tinkelen uit Mauve's brozer kleurgamma's de ijle tonen van het snarenspel eener viool of harp. De romantiek (hier niet genomen als kwalificatie van een bepaalde richting) is in Maris veel zwaarder. Het romantische is bij Mauve meer in de engere beteekenis van het woord op te vatten, dat is verdichtend, anecdotisch. Het onderwerp of de gedachte heeft in zijn schilderijen en aquarellen meer gewicht dan oogenschijnlijk is; hij staat dan ook dichter (naar den geest) bij Israëls dan Maris. Hij is emotioneel, waar de ander de visionnair zich toont. Zijn voorstelling van het landschap heeft een poëtische strekking. Hij schildert wat hem aandoenlijk scheen in de dagelijkschheid van het buitenleven, op de akkers die bebouwd worden, bij de schaapskooien waar in vredigen avondstond de herder zijn kudde binnen leidt, langs de vaarten met schuitenvoerders, nabij de hofsteden en armelijke woningen met plaggen daken, in moestuinen waar allerlei bezigheid is voor het boerenvolk. Figuren en dieren, zij dragen aanzienlijk bij tot de stemming van het landschap; een landelijke voorstelling, die stille ontroering wekken kan. Zoo in deze collectie de aquarel voorstellend een landman, die op zijn karretje 's avonds heenrijdt over de wijde heide. Het
| |
| |
heeft zijn zin dat het span op den rug gezien wordt; de stemming van het huiswaarts keeren over de verlaten vlakte wordt er door versterkt. De intimiteit van het landelijk tooneel ademt heel het omgevende landschap in den aanzwevenden schemer, en waar een zwijmelend licht uit laag hangende lucht wegduikt naar den horizon. De dichterlijke gestemdheid van Mauve is van een wat langoureuzen aard;
w. maris. weide met koeien (cat. no, 1520a).
de herfsttijd vooral was zijn licht ontroerbaar gemoed een verlustiging in zachten weemoed. En uit dien grondaard van zijn wezen ontwikkelden zich de hoedanigheden zijner kunst. De teergevoeligheid van den mensch uitte zich bij den schilder in een voorliefde tot het kleurwezen, levend in subtiele nuanceeringen, tot een toonaard blond en doorzichtig als gaas. De kleur opgelost in den toon tot een melodieus geheel. In de aquarel ‘Waschvrouw bij de schuur’ is de kleur, versmeltend onder het kwijnende heldere licht, verwerkt tot een gaafheid en broosheid als van kristal. De witte noten van het linnen, dat het vrouwtje over de lijnen te drogen hangt, versterken de fijne gespannenheid van de vluchtige kleurschakeeringen in deze kostelijke teekening. Den zuiveren graad van ijle kleurverhoudingen in een blanken toon verwerkt, bereikte hij in de blonde duingezichten en in de winterlandschappen met de smettelooze witheid der sneeuw. ‘Ruiter in de sneeuw’ is om de delicaatheid der toonwaarden een werk van uitgelezen kwaliteit, het toont de hoedanigheden van Mauve in meest beschaafden staat. Het wordt wellicht minder opgemerkt, maar is inniger en pittiger dan de grootere teekening met den herder en zijn schapen.
De teekening van de houthakkers, die met hun paarden bezig zijn een gevelden boomstam te vervoeren, is bovenal belangrijk als toonbeeld van Mauve's technische verdiensten. Ook in de praktijk is zijn bekwaamheid
| |
| |
van een geheel ander karakter dan bij Maris.
Er is in de collectie een teekening uit den vroegen tijd, voorstellend een landelijke ontmoeting; de verhalende tendenz in Mauve's kunst is allereerst duidelijk, doch de uitvoering van het struikgewas en het gras vooral is reeds van een smaakvolle behendigheid. In de hierboven aangeduide teekening der houthakkers, is het talent tot volkomen ontwikkeling geraakt.
De teekenwijze van Mauve is los en veerkrachtig,
g. poggenheek. eenden (cat. no. 2951c).
karakteriseerend de vormen op snedige en dikwijls bevallige wijs. Soms lijkt het een verlustiging in speelschheid van lijnen, in het rappe accentueeren met geestige zetjes en spitse penseeltrekjes. Tinten, dun aangewasschen, spreiden de kleur, doorschijnend en frisch op het witte papiervlak; en dikwijls ook is door toepassing der dekverf het werk uitgerijpt tot de voldragenheid van een doorgevoerd schilderij. Maar de aquarellen, meer nog dan de schilderijen, geuren in het teeder ontbloesemen van kleurnoten, dat deze zoetgevoelige kunst op zijn voordeeligst kenmerkt. Een vergelijking tusschen ‘Winter in de Scheveningsche boschjes’ - het schilderijtje - en ‘Ruiters in de sneeuw’, - de aquarel - doet het hier uitkomen. Toch laat het schilderwerk, wanneer zijn hand de soepele beweging onderhoudt, de toets op gevoelige en vluchtige wijze wordt neergezet, het fijne talent van Mauve zich nog vollediger kennen. De gedegenheid der olieverf kan de weligheid der kleur altijd nog voller doen zijn. Het groote schilderij: ‘Heide te Laren’ - zij het nog niet van allereerste kwaliteit, - heeft die molligheid van expressieve schildering, die klaarheid van gedempte en bloeiende kleur, welke Mauve's kunst doet zijn tot een vreugd voor de oogen en een weldadigheid van het gemoed.
‘Het Moeras’ gaf hem een conceptie te verwerken, die minder in zijn lijn lag, maar ‘De Moestuin’ is voor Mauve zeer kenschetsend. Er zijn sommige wat eentonige gedeelten, die doen vermoeden, dat de schilder voor de natuur herhaaldelijk op dit stuk terugkwam, maar in de verdiepte détailleerende doorwerking is er een rijkheid aan delicate en scherpe aanduidingen, dat het, ondanks de wat matte stemming van het geheel, ruimelijk genietbaar maakt. In ‘het
| |
| |
huisje aan de sloot’ is de invloed van Jacob Maris opvallend; het andere ‘huisje aan den zandweg’ is correcter Mauve.
Bij de dierstudies was Mauve in de teekening veelal nadrukkelijker, en steviger is de kleur. Er zijn van dat nogal uitgebreid studie-materiaal hier twee goede exemplaren. De roode koe is in een vigoureus kleurgamma geschilderd, de paardenstudie echter is meer een compleet schilderijtje. Het is kostelijker in de omschrijving van den plaatselijken toestand,
j. weissenbruch. landschap. (cat. no. 2625b).
zou ik willen zeggen, met de delicate tegenstelling: het zoo sappig geschilderde, doffe groen tegen de grauwe lucht van nagenoeg gelijke toonwaarde, en dit als rustig fond, maar rijk in zich zelf, voor het donker bruine paard.
Mauve nà verwant, sluiten zich hier passend aan verscheidene aquarellen van Poggenbeek, die uit zijn tijdkring en omgeving als een alleruitnemendste tweede-rangs meester of ‘petit-maître’ kan gelden. Maar waar zijn smaakvolle kunst door kleiner geest ondergeschikt moet heeten aan die grootmeesters van de z.g. Haagsche school, valt er in de uiting soms te wijzen op fijner beschaving. Naast Mauve, neigt bij dezen de sierlijkheid van gevoelig-accentueerend teekenen, even naar het coquette, en is uit de kleur een meer blijde gestemdheid in de belangstelling voor het hollandsche landschap te bemerken.
Tegenover Jacob Maris, doet zich de verschijning van Weissenbruch hier al uiterst bescheiden voor. Maar er is, behalve nog een breed uitgeschreven schets, een bijzonder schilderijtje, dat hem toch beteekenisvol vertegenwoordigt. Het is het landschapje vanaf een hoogte gezien, dat wel sober van gegeven is, maar eigen heeft die groote saamhoudendheid, dat breede terechtstellen der conceptie tot een ingekrompen lijnenstel, waarmee Weissenbruch als de ziener van ruimten in zijn landschappen en zeegezichten, soms nog stelliger getuigenis geeft dan Jaap Maris, al is dan het schilderwerk wel eens tot een minder rijpen staat gebracht.
Van Willem Maris, wiens uitzegging in het koor der moderne hollandsche schilders, kan uitklinken als een bazuin, hebben we hier drie schilderijen. Het groote landschap met koeien is echter dien meester van de lichtklatering over de hollandsche weiden (de hem
| |
| |
zeer eigene wijze van ruimteuitdrukking) het volste waardig. Het kleinere weidegezicht is dieper in de kleur dan de slootkant met eenden.
De Bock, die bij de Marissen een grooten steun vond, komt voordeelig uit in een kloek aangeslagen schilderijtje, dat voorstelt een zware boomgroep, goed geformeerd in de massale gedaante en als een schaduwbeeld uitkomend tegen een lichte avondlucht.
Nu zouden om de voltalligheid aan te geven van het gezelschap hollandsche schilders in de collectie Drucker vertegenwoordigd, nog moeten genoemd worden Mesdag, Israëls en Neuhuys. De werken der twee laatsten zijn echter nog niet van dat gehalte, om hun figuur tegenover de anderen naar waarde te doen uitkomen.
De mogelijkheid blijft onderwijl niet uitgesloten, dat door nieuwe schenkingen van den milden schenker, de collectie nog verrijkt en het voorname gezelschap zal uitgebreid worden. Zijn kortelings gedane schenkingen kunnen de verwachting op herhaling der ‘toegiften’ sterken. In de behagelijk en gunstig verlichte bovenzalen van den nieuwen aanbouw is nog genoegzaam ruimte om het beeld van de hollandsche schilderschool in de 2e helft der 19e eeuw te doen uitgroeien, tot een blijvend getuigenis van haar zegepraal.
De loop van de tijden zal nieuwe inzichten meebrengen, en in het geleidelijk veld winnen van andere kunstorden of richtingen, andere voorkeuren doen ontstaan. De verrukking van den onvolmaakten mensch neigt altijd tot afgetrokken gezindheid, tot bevooroordeelde waardetoekenning, - als de man, die zijn uitverkorene de schoonste ter wereld roemt, het ideaal vrouwe-type.
Onze tijd, waarin de geest van kritiek zoo overheerschend is, moge arm aan scheppingskracht worden geheeten, daar is toch ook het uu nog onschatbaar voordeel, dat de reflectieve vermogens van het vernuft krachtig in het werk worden gesteld. Ruimer dan ooit toont zich de kunstzin ontvankelijk voor verscheidenheid van schoonheidsopenbaring. Het zal met de exclusieve vereering in Holland voor de kunst der Haagsche School gaan als met de meening, dat met het verdwijnen van diligences en trekschuiten de poëzie uit het landschap gebannen werd. Aan den anderen kant echter hebben we steeds te bedenken, dat een kunstuiting, die een algemeene waardeering kon afdwingen en bij een gansche generatie geestdrift wekken mocht, in zekeren zin altijd onvolprezen blijft. Want mocht bij een streng critische beschouwing het ons toelijken, dat uitbundige lofprijzing in sommige opzichten wel overschattend in eindoordeel was, we zijn het alleen reeds jegens ons zelf verplicht de esthetische berekeningen van den geest niet te doen smoren de hartsgenegenheid, die we in ons omdroegen en altijd weer ondervinden kunnen jegens deze kunst, die vol spanning was in leefdrang en een eeuwigen schat bergt van ontroeringen. Breeder gezien, kan de bestendige waarde als gewichtig verschijnsel in de geestesbeschaving begrepen worden. Het is echter bij de innerlijke nadering tot een kunstuiting allereerst niet om het jaar, ook niet om de eeuw te doen, en in werkelijkheid als men de zaken van dichtbij, dat is in afzondering, betuurt, blijft het versje van Huyghens over de fictie van het Nieuwe jaar altijd van juisten zin.
Maar in de golving van den Tijd, plaatsen wij de bakens van den Duur, in onze behoefte aan ordening en harmonie, die tot overweging aanzet, het begrip verheffen en verruimen kan.
En waar wij dan allengs meer verwijderd raken van de vorige eeuw, die om haar tweede helft haar beteekenis zal handhaven in de geledingen van tijdorden, schouwen we onwillekeurig terug naar weer andere, die eraan voorafgingen, de eeuwen die ook tijdperken van grootheid in de wereldcultuur waren.
|
|