Adriaan van Oordt 1865-1910.
De 9de en de 10de October 1910, de sterfdata van Adriaan van Oordt en Willem Maris, het zijn dagen die in de geschiedenis van Nederland vermeld zullen blijven als de laatste van twee levens, die gansch-en-al aan de kunst van dat land waren toegewijd. Twee groote bezingers van Hollands heerlijkheden zijn, één dag na elkander, gestorven. Er zouden, bij duidelijk en groot onderscheid, nog wel meer punten van gelijkenis in Maris en Van Oordt gevonden kunnen worden. Maar wat er ook voor overeenkomstigs moge zijn in de uitingen van beider zieleleven, de wijze waarop de hen omringende menschen-maatschappij daarop reageerde lijkt wel zéér verschillend. Willem Maris was een groot en wereldberoemd schilder, zijn lijkbaar werd door honderden gevolgd, waaronder de Koninklijke Militaire Kapel, die Beethovens treurmarsch uitvoerde; aan de groeve op ‘Eik-en-Duinen’ klonk koraalmuziek en koorgezang. In diepe stilte, en in tegenwoordigheid van niet meer dan veertig vrienden, familieleden, kunstbroeders, werd Woensdag den 12den October, Adriaan van Oordts ontzield lichaam neergelaten in zijn Bussumsch graf. Hij was slechts een voortreflijk schrijver. Alleen het kleine en verspreide groepje dat de nederlandsche litteratuur waarachtig liefheeft kende hem. Immers geen buitenlandsche successen waren komen zorgen voor de vestiging, of bevestiging, van zijn vaderlandschen roem.
Van Oordt leefde in afzondering. Van het kleine groepje, litteratoren en belangstellenden, waarvan ik sprak, hóe weinigen waren het er maar die hem ook persoonlijk kenden. Die weinigen waren zijn echtste vrienden, zijn warmste vereerders. Van Oordt persoonlijk kennen beteekende van hem te houden. En wie dan tevens zijn kunst liefhad, hij was gekomen tot de aanschouwing van zulk een schoon samenstel van menschelijke eigenschappen en talenten, dat zijn onweerstaanbaar opgewassen vriendschap en vereering er zich nog gedurig aan versterkten. Zijn stem, zijn oogopslag, zijn gansche milde uiterlijkheid, de indrukken daarvan tezamen genomen met dat van zijn bewogen woord, zijn prachtig rijk en diep dichterlijk taalwerk, ze waren als een bron, volkomen rein, één schitterklare waterstraal, waaraan zich te laven men zou hebben gegund aan al wie daar dorstende zijn naar zuiverheid, frischte en kracht van zielsleven, gedachte en gevoel. Van Oordt behoorde tot de menschen, die, zooals Bierens de Haan het eens uitdrukte, het wijde had. ‘Hier is een mensch die het wijde heeft. Sinds hij in hun kring kwam werd niet meer getwist. Ook sprak men niet meer voortdurend over nietige dingen.’
En wie nu soms mocht meenen, dat bij iemand van dezen aard aan zekere plechtigheid, aan zekere ‘houding’, van welken aard ook, moet worden gedacht, hij is geheel-en-al mis. Van Oordt was de natuur, de eenvoud zelve, en ondanks zijn krachtig zelfbewustzijn - of juist daardoor misschien - de bescheidenste onder de bescheidenen....
Wat zijn werk betreft, over weinig boeken is hier, sinds den aanvang van het tegenwoordig redacteurschap, met zooveel eerbied en bewondering geschreven als over Warhold, Van Oordts nieuwsten roman. De recensie begon met de aanbieding van verontschuldigingen over het feit dat zooveel schrifturen van veel minder allooi in dezelfde kolommen met lof besproken waren, hij eindigde met een vergelijking tusschen de kunstenaars-figuren van Gustave Flaubert en Adriaan van Oordt, parallel waartoe beider gepassioneerde en volmaakt belanglooze toewijding aan de kunst had uitgelokt. Wat tusschen dat begin en dat einde lag bedoelde een karakteriseering te zijn, waarvan intusschen de schrijver zelf wel het diepst de ontoereikendheid inzag. De waarachtige dichtersaard, hoe zou zij ook ooit volledig te kenschetsen zijn! Hoe ruim en rijk waren de werelden die leefden in dezen man, welk een schatten van levensvreugde, van wijsheid en schoonheid bevat dit werk, ondanks de menschelijke onvolmaaktheid waarboven nu eenmaal niets op aarde zich vermag te verheffen.
H.R.