| |
| |
[pagina t.o. 217]
[p. t.o. 217] | |
illustratie van nellie bodenheim voor ‘de jam-e-jam-numai, of de wonderspiegel’, een in 1911 door s.l. van looy uit te geven sprookjesverhaal.
| |
| |
| |
Nellie Bodenheim
door Aty Brunt.
nellie bodenheim, naar krijtteekening van lizzy ansingh.
Hetgeen hier volgen gaat dankt zijn ontstaan aan een oprecht gevoelde neiging om uiting te geven aan waardeering en liefde voor een kunstenares van zeer bijzondere gaven, en aan de vreugde, die ik heb gevoeld, toen ik tot erkenning kwam, dat het streven van Mejuffrouw Bodenheim - want over háár is het, dat ik u onder houden wil - er toe zal kunnen leiden bij de jeugd kiemen te leggen, die zullen mogen ontspruiten en wassen tot de voor onzen tijd helaas nog schaars-gekweekte schoonbloemigen struik der gevoelde, bewuste en begrijpende kunstzin in elken vorm. De resultaten van dit streven zijn daarenboven van dien aard, dat zij een nadere beschouwing alleszins wettigen. Een woordje over de kunstenares ga ter inleiding vooraf.
Nellie Bodenheim werd den 27sten Mei 1874 te Amsterdam geboren. Zij bezocht de Amsterdamsche Academie en was van 1894-96 leerlinge van Dr. Jan Veth. Deze zegt zelf van haar in zijn Hollandsche teekenaars van dezen tijd: Nellie Bodenheim schijnt er toe geboren om - wat eigenlijk haast niemand verstaan heeft - kinderlijke kinderboeken te teekenen.
Uit het boek: De Hollandsche schilderkunst in de XIXe eeuw, van Mej. G.H. Marius wil ik het volgende aanhalen: ‘In 1896 debuteerde Mejuffrouw Bodenheim in “De Kroniek” met een gekleurden steendruk, een soort illustratie van het bekende liedje: “Toen ik op Neerlands bergen stond”, hiermee in de enkelvoudige frissche kleurtjes, het midden-eeuwsche zonder praal, maar even argeloos als het liedje weergevend, een genre, dat zij, naar wij hopen, niet heel en al voor de leuke en pittige illustraties van onze baker- en kinderrijmen zal opgeven -’ waaruit blijkt, dat zij ook op ander gebied, dan waarop wij haar thans volgen, eveneens zeer waardeerbare praestaties geleverd heeft.
Voor ik echter ertoe overga haar boekje te behandelen lijkt het mij ter kenschetsing van Mejuffrouw Bodenheim's volledige, afgeronde persoonlijkheid niet ondienstig over haar ander werk nog een enkel woord te zeggen.
Zij teekende dan, behalve haar bekende kinderboek-illustraties, ook vlinders en bloemen. Het is alleszins te begrijpen, dat zij, met haar frisschen kijk op leven en natuur, aangewezen was tot het werk, dat haar door Professor de
| |
| |
Vries zou worden aangeboden, namelijk het leveren van illustratief-betoogende aanvullingen van professors arbeid betreffende zijn beroemde mutatie-theorieën.
In aansluiting hierbij noem ik nog een opgegeven teekentaak, welke mejuffrouw Bodenheim met een uiterste gewetensvolheid volbracht, zóó, dat het mede een sprekende getuigenis werd van haar beheersching over vorm en kleur en blijk gaf van een eerlijk en nauwkeurig zien van de dingen. Ik doel hier op het vervaardigen van eene uitvoerige reeks afbeeldingen van antiquiteiten uit de verzamelingen van haar broeder. Er is veel aardewerk bij, o.a. Delftsch, dat bijzondere qualiteiten van paté en kleur bezit.
teekening van een karper, eigendom van dr. h.c. redeke, den helder.
Nellie Bodenheim heeft niet alleen nauwkeurig weergegeven, maar zij heeft zuiver gevoeld en gezien het heerlijk-naieve, het frissche en geestig-karakteriseerende van de teekeningen der oude meesters in de ceramiek; zij heeft er haar vreugde aan gehad (wat zeer begrijpelijk is, omdat zij, wellicht onbewust, verwantschap moet hebben gevoeld) en zij heeft vàn die vreugde iets weten neer te leggen, zelfs in deze ‘opgegeven’ arbeid.
Ook in brons, in de gladde en toch nooit slappe, de sierlijke en nooit oppervlakkige vormen heeft zij eene verheuging gevonden en deze blijde weergegeven.
Dit werk, met zorg en liefde als het gedaan werd, kan van niet geringen invloed op mejuffrouw Bodenheim's verderen weg als teekenaarster geweest zijn, want naast grondige vakkennis leerde het haar de dingen, ook de schijnbaar geringe, met strak gespannen aandacht in, zoowel uiterlijke als innerlijke verschijning te doorspeuren. Het leerde haar wellicht die zinvolle aandacht voor het détail, welke zulk een in het oog vallende eigenschap is van haar illustratief kinderwerk.
En dan bovendien: het opgegevene leert een overwogen zelfbeheersching, een bewuste gevoels- en gedachte-concentratie, die zoo noodig is bij het wilskrachtig tot een einde brengen van werk zooals Nellie Bodenheim pleegt te maken, ik bedoel in het algemeen gesproken, werk dat naast de uiting van enkel het bloot-aesthetische, ook nog een ander - praktisch - doel heeft.
Voor het overige bestaat Nellie Bodenheim's geheele eigenlijke oeuvre uit het verluchten van versjes en verhaaltjes voor de jeugd geschreven. Het is daarom ook dat ik het noodig acht eenigszins uitvoerig in te gaan op wat mij voorkomt het wezenlijke aan die kunst te zijn. Mijne lezers zullen mij dan de volgende algemeene uiteenzetting gaarne vergeven.
Het illustreeren van een kinderboek acht ik een uiterstmoeilijke opgave, het zóó illustreeren namelijk dat het aan redelijk gestelde aesthetische eischen voldoet, zònder de begrijpelijkheid-voor-kinderen in te boeten. Men moet volkomen vertrouwd zijn met de geestelijke en zielkundige gesteldheid van den leeftijd, voor welken men zijn boek denkt te bestemmen. Men dient voornamelijk de spankracht van het opnemingsvermogen te kennen, men moet den geest onopgemerkt dwingen om het mooie zij het dan nog ònbewust als zoodanig te aanvaarden, zonder dien dwang zoover te drijven, dat het de grenzen der natuurlijke mogelijkheid overschrijdt. Ik bedoel dit: wanneer men den jongen, ongevormden geest voortdurend en stelselmatig schoons voorlegt, dat geheel binnen zijn nog zeer beperkten opnemingskring valt,
| |
| |
teekening van japansch aardewerk.
| |
| |
teekening van japansche antiquiteiten.
| |
| |
dan zal men er toe kunnen komen, dat zich, reeds op vrij jeugdigen leeftijd, een intuïtief onderscheidingsvermogen tusschen schoon en on-schoon openbaart. Zet men daarentegen voornoemde jonge geest min of meer volmaakte meesterwerken voor - echter natuurlijkerwijze voor den geringen graad van rijpheid absoluut onbegrijpelijk - dan zal hij zich afwenden en het begrijpelijke on-schoone verkiezen boven het onbegrijpelijke schoone. Op een goed illustrator wordt dus van twee zijden dwang uitgeoefend: hij moet zorgen dat zijn schoonheid begrijpelijk, doch tevens dat zijn begrijpelijkheid schoon zij.
ill. uit ‘handje plak’, ‘schuitje varen’...
Gaan wij nu na hoe het werk van Nellie Bodenheim zich verhoudt tot hetgeen ik overdacht en boven neerschreef. Ik wil het werk daartoe verdeelen in twee hoofdgroepen: de silhouetten en de gekleurde prentjes. In de eerste groep wil ik de zwarte plaatjes van ‘Handje Plak’, ‘Het regent het zegent’ en ‘Backe, Backe Kuchen’ samenvatten en ‘In Holland staat een Huis’ afzonderlijk met u bespreken, terwijl ik in de tweede groep de gekleurde van diezelfde drie en van de ‘Raadsels’ wil combineeren om de ‘Twaalf Sprookjes en Rijmpjes’ afzonderlijk te behandelen.
ill. uit ‘handje plak’, ‘goeden avond oome jan’...
Daarna zal ik de door de kunstenares graag vergeven onbescheidenheid hebben u wat te vertellen van nog ongepubliceerd werk, dat ik zoo gelukkig was op mejuffrouw Bodenheim's gezellig atelier rustig te mogen beschouwen en waarvan hierbij een enkel plaatje in reproductie gaat.
De eigenschappen van de silhouetten in ‘Handje Plak’, ‘Het regent, het zegent’ en ‘Backe, backe Kuchen’ en die van ‘In Holland staat een Kuis’ laten zich het best aantoonen uit de tegenstelling. In de eerstgenoemde boekjes treedt het zoeken naar het grappige en karakteristieke en in het tweede het verlangen naar de gracie op den voorgrond. Ik zal eerst met u doorbladeren ‘Handje Plak’ en gij zult hier en daar een plaatje, teekenend voor hetgeen ik zeide of, niet minder, voor mejuffrouw Bodenheim's kunst in het algemeen, afgedrukt vinden.
Dit boekje, waarmede Nellie Bodenheim haar intrede bij het publiek deed, is niet alleen zeer fraai, maar ook uiterst verzorgd van teekening, door een streepje, een krulletje, een waarschuwend opgeheven vinger en tal van andere kleinigheden weet zij aan ieder prentje een eigen bekoring te geven, zij weet door het kleine, het onaanzienlijke, het breedere, het zuiver-kenmerkende te doen vermoeden. Hoe geestig is het prentje bij ‘Schuitje varen, Theetje drinken, Bloemetjes plukken, Varen we naar den Overtoom.’ Het klein burgerlijke in de pot-verteerende menschen, de juffrouwen met de kapothoedjes, met een piekie, de mannen met petten en hooge hoeden, het onmisbare karabiesje, het ondeugende kind dat over de boot heenhangt om met haar hand in het water te plassen op gevaar af er in te vallen, is geheel in den trant, en hier toont mej. Bodenheim zich in haar element, evenals bij het aardige versje: Goeien avond tante Betje, Goeien avond oome Jan. De oom met een kalotje op, rustig een pijpje rookende, de tante met de kleine poppedeine op den arm, op tafel het theepotje, vóór oom een lekker kopje thee en in den ingang van de deur een kleine jongen keurig netjes met zijn hoedje in zijn hand, zonder hakkelen zijn boodschap overbrengend.
| |
| |
Heel grappig ook is de teekening van: De haan met ééne poot is dood. De twee dunbeenige bidders, die op een draagbaar de arme haan met zijn eene poot stijf in de hoogte naar het kerkhof brengen, en de kipjes die treurend volgen achter den stoet.
Op een volgende pagina vinden wij in het sierlijke zwartje van het kleine jonkertje al reeds iets van de bevalligheid die zoo kenmerkend is voor: In Holland staat een Huis.
ill. uit ‘het regent, het zegent,’ st. nicolaas.
‘Het regent, het zegent’, is ongeveer van gelijke waarde als het vorige boekje. Hoe aardig is in het silhouetje bij het Sint Nicolaas-rijmpje, die angstigheid - die ze toch niet willen toonen - van de kinderen uitgedrukt. De jongen, het moedigste, dicht bij de kachel; het meisje daarachter, een beetje huiverig voor den zwarten knecht, die misschien wel mee zal komen, dicht bij kleine broer, die moeder bij ééne hand stijf vasthoudt, nog niet wetend of zij haar los zal laten of niet. Bij het versje: Jan die sloeg Lijs en Lijsje die sloeg Jan, is heel goed de vreesachtige houding van de vrouw - die door haar man geslagen wordt - weergegeven door de halfgestrekte armen en de gebogen rug. Het silhouetje bij: Jantje Kardoesje wat heb je in je zak, geeft blijk van de bijzondere scherpgespannen opmerkingsgave van Nellie Bodenheim, alleen al door den hond, die aan de rokken van het meisje ruikt niet gewoon op vier rechte pooten, maar de achterpooten eenigszins gebogen te teekenen, als ware hij bang met een klap weggejaagd te worden.
Hoe grappig houterig en stijf zijn de poppen die poppenwijn gedronken hebben en hoe afschrikkend is de kat die de leelijke klikspaan krabbelen zal. De geheele houding van Jan, die thuis komt om een boterham te vragen en niemand vindt dan de muis die piep zegt in het voorhuis, drukt eene grappige verwondering uit.
Een van de allerbeste en kostelijkste plaatjes van dit boekje is dat bij ‘A.B.C. de kat gaat mee. De hond blijft thuis, Liep zei de muis in 't voorhuis’. Er is in de gespitste ooren, in de manier waarmee de hond zijn baas nakijkt, de teleurstelling dat de kàt mee mag en dat hij thuis moet blijven; dit is werkelijk zoo uitstekend in dit eenvoudige zwarte omtrekje weergegeven dat ik dit silhouetje volmaakt zou durven noemen. Het menschelijke in dit hondje doet eenigszins aan Rabier denken, niet dat de teekening er ook maar in eenige mate op lijkt, maar deze Fransche illustrator geeft aan de dieren die hij teekent iets, alsof het denkende wezens zijn, wat men ook in deze illustratie kan terugvinden.
ill. uit ‘het regent het zegent’. ‘jantje kardoesje’.
Het boekje met Duitsche kinderrijmpjes, ‘Backe, backe, Kuchen’, bevat voornamelijk dezelfde plaatjes als de hierboven genoemde werkjes en ik zal het dan ook niet nader bespreken, alleen wensch ik de aandacht te vestigen op het gevoelige silhouetje bij ‘Das Nönnchenläut zur Mettenzeit’. Hoe goed is de gang in de voortschrijdende nonnetjes en het devote in hunne gebogen hoofden.
In Holland staat een Huis, is ongetwijfeld het werk van mej. Bodenheim, dat ik het meest bewonder. Er is in haar opvatting van dit eenvoudige rijmpje, dat wij allen zeker als kind gezongen hebben, een ont- | |
| |
roerende menschelijkheid. Vinden wij hier - juist door háár illustratie van dit versje - niet de tragedie van een menschenleven?
Wie heeft er ooit, als de kinderen al spelende dit rijmpje zongen achter de simpele woorden deze diepe beteekenis gezocht?
ill. uit ‘het regent het zegent’. poppenkraam.
Wij denken ons, als wij dit boekje bekijken, terug in den ouden, deftigen tijd, den tijd, dat de heeren witte, gepoederde pruiken droegen en fraaie kanten jabots, en de vrouwen groote met veeren en kanten getooide hoeden en korte, puntige lijfjes.
Beginnen wij het boekje te bekijken, eerst het oud-Hollandsche, degelijke huis, omringd door de - men zou haast zeggen: - ouderwetsche boomen, dan de heer, die waarschijnlijk na lange reizen thuis komt. Op het plaatje, tegenover tegen den tekst, zien we hem uit het rijtuig, de logge koets op hooge
ill. uit ‘backe, backe, kuchen’. ‘das nönnchenläut zur mettenzeit.’
wielen, stappen en het trapje van het huis opgaan. Hij zit aan het sierlijke tafeltje bij het schijnsel van een vetkaars, onder het genot van een fijn glaasje wijn en een geurige pijp, en toch... hij rekt zich uit, hij gaapt... hij verveelt zich, wil zijn leven veranderen en - trouwt, zooals ons het volgende silhouetje leert. Hoe fijn, uitvoerig van teekening en tegelijk hoe goed van uitdrukking is dit prentje. Het tafelje met het theegerei en daaronder de oude theestoof met het water, dat lustig staat te koken. De vrouw reikt den man een kopje over, hij heeft het hoofd naar haar opgeheven en maakt grapjes tegen haar op de hofsche wijze van onze voorouders, terwijl zij, nog wat schuchter, met neergeslagen oogen hem aanhoort. Weldra krijgen zij een kind, dat in het lage manden wiegje, dat naast de vrouw staat, ligt te slapen. Hoe mooi, teer is het gebaar waarmede de vrouw het gordijntje van van het wiegje optilt.
Zoo zou ik ieder van de plaatjes afzonderlijk kunnen bespreken, aan elk is wat op te merken. Uitnemend zuiver van expressie is het silhouetje bij: ‘Nu gaat de vrouw uit huis’. De vrouw, met een fraaie veeren hoed op, gaat weg, met neergeslagen oogen en gebogen hoofd. Haar naaiwerk ligt op tafel als wachtend om afgemaakt te worden, met de draad in de naald, juist zooals zij het
| |
| |
neergegooid heeft.... Drukt de figuur van den man, met de eene hand onder het hoofd en de andere slap neerhangend langs zijn stoel niet diepe droefheid uit?...
Het kind staat met het hoofdje tegen het raam gedrukt, te schreien.
Wordt dit zoo ontroerend uitgebeelde stuk leven niet omsponnen door den grijzen sluier van een drukkend verdriet?
Vooral ook wensch ik de aandacht te
ill. uit ‘in holland staat een huis’.
vestigen op de kleine plaatjes die tegenover den tekst staan. Zij geven meestal de oorzaak van hetgeen op de groote plaat gebeurt. Zoo zien we de kat eerst uit de melkkan snoepen om daarna weggejaagd te worden; de hond bijt het kind in haar jurkje, de knecht ligt te slapen als hij werken moet, de meid laat de schalen vallen. Al deze prentjes zijn fijn, nauwkeurig van teekening; hoe goed is het bange in het door den hond gebeten kind uitgedrukt en hoe sierlijk en vol gang is het zwartje van de vallende meid. De schalen rollen voor haar uit, één van hare muiltjes vliegt door de schok van haar voet en zweeft door de lucht....
De letters, gecalligrapheerd door den bekenden schrijver Jan Haring, van dit boekje zijn geheel in stijl, evenals het bandje, dat versierd is met de koppen van den man, de vrouw, het kind, den knecht en de meid en het aardige pastelkleurige huis.
De illustraties van ‘In Holland staat een Huis’ zijn in vergelijking met die der andere boekjes, dieper van gedachte en gracieuser van teekening, wat gedeeltelijk - wat het laatste betreft tenminste - ook toe te schrijven is aan de grootte van de silhouetten. Toch geloof ik dat in dit laatst besproken werkje meer de artiste, de denkende kunstenares, in de andere meer de handige teekenares op den voorgrond treedt. Zoo ook is mijne meening dat Nellie Bodenheim méér gegeven heeft in de silhouetten dan in de gekleurde plaatjes; terwijl de eerstgenoemde prentjes juist zoo scherp omlijnd, zoo stevig van bouw zijn, vindt men in de laatste een soort stompige rondheid van teekening. Toch zijn zij van een-heel bijzonder genre en krijgen wij bij aandachtige beschouwing den indruk dat ook dit werk zuiver en fijn doorvoeld is. De
| |
| |
kleuren zijn eenvoudig als in ouderwetsche prentenboeken, men zou haast zeggen tè eenvoudig, maar toch geloof ik dat de plaatjes indien er meer gezochte, gecompliceerde kleuren gebruikt zouden worden, hunne naiveteit zouden verliezen, want vooral naief en echt kinderlijk zijn deze illustraties van Mej. Bodenheim. Kijk bijvoorbeeld eens het eerste plaatje van ‘Handje Plak’. Hoe stijfjes en keurigjes zitten de buurvrouwen op salet als
ill. uit ‘in holland staat een huis.’
er na de geboorte van het kindje wijnkaneel wordt gedronken; en bij het rijmpje ‘Daar zit er een op den hoogsten toren’ het prinsesje met de lange blonde haren, die gouden poppetjes kan maken. Zonder twijfel moet een kind dat mooi vinden, evenals het plaatje er tegen over: de parmantige heer met zijn rooden mantel, het in een blauw gewaad gekleeden vrouwtje op den schoenen witten schimmel. Om bij een rijmpje als:
Wie wil mee naar Engeland varen
In Engeland daar stuift het zand
Daar luiden de klokjes van boem.
een prentje te maken is waarlijk geen gemakkelijk werk. De tekst is vrij onmogelijk en toch is Nellie Bodenheim hierin geslaagd. Ze heeft er een plaatje bijgemaakt, zoo allerliefst en zoo kinderlijk van gedachte, die poort van Engeland bijvoorbeeld, dat zij zich op dat oogenblik volkomen in de nog wat onbeholpen fantazie van een kind heeft moeten indenken. De illustratie van het bekende rijmpje ‘'s Avonds als ik slapen ga’ is fijnpoëtisch van idee. Primitief is de teekening van de Heilige Maagd, onder het versje ‘Achter de groote kerk enz’. In ‘Het regent, het zegent’ wil ik ook eenige plaatjes aanwijzen die mij om de een of andere reden opvielen en die ik noodig acht onder den aandacht van de lezers te brengen. Eén van de gelukkigste vind ik de illustratie bij ‘Waar ben je geweest? Bij Tante, bij tante’. Hierin trof mij onmiddellijk het klein-burgerlijke dat Nellie Bodenheim ook in hare silhouetten - gelijk ik opmerkte - zoo zeldzaam goed weet te treffen. De oude
| |
| |
juffrouwen met pellerintjes en mutsen met keelebanden zijn bij de jarige tante, die in een met groen en bloemen versierde stoel troont, op visite en het nichtje, een kleuter, die nog niet eens boven de tafel uitkijkt, mag uit een ouderwetsch trommeltje - dat ze nieuwsgierig om
ill. uit ‘handje plak’. ‘koene zwanen’.
te weten wat er in zit met haar eene handje naar omlaag trekt - een koekje nemen. Bij ‘Wattezwarte katten met witte pooten. Heb je ze niet in de kerk zien loopen’ het kleine jongetje, dat, weinig geboeid door de preek van den dominee stiekum naar de kat zit te kijken. Het knikkebollende oudje naast hem, het zegenend gebaar van den predikant, alles is geheel in den toon. Verder wil ik nog noemen het gevoelige prentje bij ‘Kindje wip in 't bedje’ en dat bij het werkelijk aardige versje:
Laatstmaal kwam ik binnen Romen
Daar zat een walvischje in de boomen
Die zong een liedje al in 't latijn
Hij wist zijn stemmetje zoo zoet te mengelen
Gelijk de klokjes die daar bengelen,
Dat is te zeggen grof en fijn.
Werkelijk aardig zeg ik, want bij vele van onze oude rijmpjes is het verband tusschen de verschillende regels bezwaarlijk te vinden, wat het werk van de illustratrice natuurlijk nog moeilijker maakt.
Het boekje ‘Raadsels’ verzameld door Dr. G.J. Boekenoogen is in denzelfden trant als ‘Handje Plak’ en ‘Het Regent het Zegent’; alleen versieren hier uitsluitend gekleurde plaatjes de tekst. De oplossing van de raadsels is altijd in 't prentje te vinden. Lang wil ik niet bij dit werkje stil blijven staan; ik noem slechts het aardig gevonden en zuiver geteekende plaatje bij ‘De schaduw’, dat bij de Overijsselsche boerinnen en het poëtische bij ‘Daar waren eens vier zustertjes enz.’.
De ‘12 Sprookjes en Rijmpjes’ zijn voor wat oudere kinderen geschreven dan de vorige boekjes. De plaatjes zijn hier steviger van bouw en minder onbeholpen van vorm. Hoe heerlijk van kinderlijke naiviteit is het plaatje van de engeltjes op de hemelsche wei. De licht-blauwe weide met de gouden sterre-bloemen, de dikke, blonde engelen-kindertjes die er op spelen, de bloemen gieten of aan een draadje een sterretje naar beneden laten bengelen. De
ill. uit ‘het regent het zegent.’ ‘waar ben je geweest, bij tante.’
oude, goedige St. Petrus met de enorme gouden sleutel in de hand kijkt zachtzinnig dit leventje aan. Niemand anders dan een kind kan zich den hemel zoo voorstellen. Sierlijk geteekend is de plaat bij Haantje en Hennetje. De verschillende karakters van de dieren zijn uitnemend uitgedrukt: het parmantige van den haan, het hongerige van den wolf, het sluwe van den vos en het onnoozele van het gansje. Goed, scherp van teekening is ‘Het Luisje en het Vlooitje’. Het doorschijnende van de vleugels en het lijfje van de luis en het harige, hakerige van de vloo is juist uitgedrukt.
| |
| |
Minder geslaagd vind ik het eerste prentje bij Koning Kikkert, het is wat zwaar, vast van teekening, daarentegen is het andere van het koninklijke rijtuig met de zes fraai-opgetuigde schimmels sierlijk en los. Het
ill. uit ‘twaalf sprookjes.’
geïllustreerde bandje waarop van ieder der in het boekje voorkomende verhaaltjes een klein plaatje had ik liever wat minder druk, wat rustiger gezien.
Wat de prentjes van de nieuwe boekjes betreft die zijn al even geestig als van de vorige. Het plaatje uit Luilekkerland, met het huisje van het meest aanlokkelijk snoepgoed vervaardigd, zal de kinderen doen watertanden! Zij heeft dit reeds vele malen gebruikte onderwerp weten te behandelen, zoo apart, zoo typisch kinderlijk en zoo vol van poëzie, dat het hier als iets nieuws, iets herlééfds - want inderdaad heeft de teekenares er léven ingebracht - aan ons voordoet en zij heeft dit gegeven uit een oud verhaal, geheven in de sfeer van het aesthetisch-schoone, zonder dat de kinderlijkheid is ingeboet. Ziehier haar verdienste.
Een prentje uit een ander boek, waarin de verschillende dieren in menschegestalten voorkomen, stelt een keurig aangekleede kreeft voor. Mooi stemt de roode kleur van het weekdier met de andere tinten samen en hoe goed is de gelaatsuitdrukking van het venijnige dier met zijn valsch-knijpende scharen in het kopje uitgedrukt.
ill. uit ‘raadsels.’ ‘daar waren vier zustertjes.’
Een toevallig door mejuffrouw Bodenheim gevonden Fransch sprookje is zij ook bezig te illustreeren. De hoofdpersoon hierin is een wonderlijk phantastisch wezentje: half vogel, half meisje, dat zij voorstelt in een schitterende vedertooi. Op een van de plaatjes rijdt zij in een sierlijk rijtuigje, ook hierin vind ik weer die bekorende argelooze naiveteit en tegelijk die weer zoo uiterst smaakvolle, fijne verzorgdheid Nellie Bodenheim's werk zoo zeer eigen.
Nog over éen ding wat ik op haar atelier zag, wil ik niet nalaten even te spreken. Het is een affiche voor de nieuwe druk van ‘Handje Plak’. De verschillende letters van dit woord worden voorgesteld door de persoontjes die in het boekje
| |
| |
voorkomen of men vindt ze in de entourage er van. De kleine letters worden gevormd door zwarte poppetjes van geringere afmetingen in de grappigst-denkbare houdingen.
Het geheel is uitstekend en zeer oorspronkelijk van idee, eigen van vinding en bòvendien artistiek van manier.
Daar ik nu Nellie Bodenheim's werk op meer of minder uitgebreide wijze behandeld heb, wil ik thans overgaan tot een kleine beschrijving van haar illustratief werk in het algemeen.
teekening voor prentenhoek.
Wat ik hier en daar reeds in mijn détail-bespreking van sommige teekeningen opmerkte geldt in den breederen zin voor Nellie Bodenheim's talent; het is van een heerlijke openluchtige soms zelfs naïve frischheid. Er is landelijkheid in haar werk, boerschheid - door haar kunstenaars-verfijning tot een hooger plan opgevoerd en geworden tot een gevoels-element, hetwelk mejuffrouw Bodenheims originaliteit uitmaakt. Het woord heeft zoo'n onaangenamen klank en opdat men mij niet misversta stel ik er prijs op mij nog nader te verklaren. Ik versta hieronder een primitieve, door zijn ongekunsteldheid soms onbeholpen lijkende eenvoud van sentiment - natuursentiment zou ik haast zeggen - en van uitbeelding. Dat deze simpelheid èn het innerlijke èn de uiterlijke verschijningsvormen van dit talent karakteriseert wijst op een niet genoeg te loven rustig-stemmende harmonie, die we ook werkelijk in haar werk aantreffen. Het ingewikkelde of verder nog het verfijnde zijn de tegenstellingen van het gezond kinderlijke. Mejuffrouw Bodenheim's werk waaraan deze beide - den modernen tijd zoo eigen - kenmerken geheel vreemd zijn staat dus de gevoels- en gedachtesfeer der kleinen waarvoor het bestemd is zeer nabij en in verband met hetgeen ik in het begin van deze causerie zei, stel ik er prijs op, u daarop te wijzen, dat het 't begrijpelijke brengt in een vorm, welke óók aan eischen van een schoonheidsleer voldoet. Waar Nellie Bodenheim blijk geeft zich minder in de wereld der kinderen te hebben ingeleefd, maakt zij zich samengestelder en zwieriger vormen eigen; ik doel hier op ‘In Holland staat een Huis.’ Haar lijn wordt meer gecompliceerd, meer verfijnd en voegt zich meer naar de kleinste bijna onmerkbare gevoelswendingen, haar samenstelling wordt meer overwogen en zoekt dramatische spanning. Op deze wegen nu kan de ongevormde geest haar niet volgen, zij verliest het contact met de kinderwereld, maakt een kunstwerk met
buitengemeene qualiteiten en waarin haar originaliteit en haar frischheid zeer zeker zijn terug te vinden, maar zij maakt geen eigenlijk kínderprentenboek. Een kleine vergelijking tusschen - of liever een naast elkaar stellen van - haar werk en dat zoo geheel verschillende van onzen begaafden litograaf Theo van Hoytema die, zooals bekend is de eerste was - dit strekt hem tot niet geringe, blijvende eer - die het kinderboek op nieuwe, schoone wegen leidde, zal de moeite loonen.
Van Hoytema toont een ongemeen gevoel voor de kleur, de tint en de halftint in alle schakeeringen en nuancen, in samenstel en tegenstelling. Hij geeft bewonderenswaardige fijn-doorspeurde contrasten, hij geeft prachtig-gevonden, meest zacht-ruischende kleurharmoniën, maar hunne innigheid, hunne fijnheid, hunne gevoeligheid, kortom alles, wat in onze
| |
| |
oogen er met recht de groote waarde van uitmaakt, ontgaat het prentenboek-lezend kinderpubliek. Bovendien is Van Hoytema een modern mensch, met al de verfijning die onzen tijd kenmerkt, en ook spreekt uit hem, een al zijn werk doortrillende nervositeit, het is niet kern-gezònd en sluit zich daarom geenszins aan bij die sfeer der jeugd waarin - laten wij het tenminste hopen - prille kracht en bloesemende frischheid heerschen. Dan wil ik nog opmerken dat Van Hoytema, mede gevolg van zijne samenstelling, eene neiging vertoont tot het karikaturale, een soort verholen spot. Zijn wat cynische levensbeschouwing (men zie de Februariplaat van zijn kalender 1910) zit hem in den weg, dat wil zeggen, natuurlijk alleen bij het maken van zijn kinderkunst. Hoe gaarne wij den kunstenaar in elk opzicht de meest onbegrensde vrijheid doen genieten, waar hij zich wendt tot de jeugd, daar moeten wij hem bijzondere eischen, ja zelfs grenzen stellen.
teekening voor prentenboek.
Men voelt het verschil, ontwijfelbaar véel en véél grooter kunstenaar en veel vaardiger en grondiger technicus dan mejuffrouw Bodenheim, stel ik deze laatste boven hem waar het geldt kunst en kinderlijken zin tot eene harmonische eenheid te doen groeien.
Het aesthetisch-paedagogisch element ontbeert Van Hoytema, ik bedoel hiermee dat hij de kleinen geen dingen voorzet, die voor hen begrijpelijk en genietbaar zijn en hen toch voeren in een zekere richting van schoonheid-erkenning en waardeering, maar dat hij hen ineens, zonder voorbereiding een schoonheid geeft, die voor hen in het essentieele onbegrijpelijk is.
Een schilder staan drie dingen ten dienste om zijn ontroering op eene kunstzinnige wijze weer te geven, dat zijn: de vorm, de kleur en de expressie, bijvoorbeeld de uitdrukking in het gelaat van een mensch, in een eenzaam huisje en in vele andere zaken. Een etser of teekenaar mist de kleur, hoewel toch de verschillende nuancen tusschen zwart en wit tot zijn dienst staan. Men mag dit niet als een tekort in deze procedés beschouwen, er staat tegenover dat het de verbeelding meer vrij spel laat. In de silhouetten evenwel die Nellie Bodenheim gekozen heeft om hare boekjes te illustreeren, staat haar slechts de vorm ten dienste (hieruit volgt dat zij de phantasie nòg minder aan banden legt, zij maakt daardoor het aanschouwen soms moeilijker, maar niettemin genotvoller) en die weet zij te beheerschen met een kracht, met een virtuositeit die inderdaad naar het volmaakte streeft. Zij kent de bijzondere eischen welke de door haar gekozen vorm stelt door en door. Hoe weet zij in die kleine zwarte vertrekjes een innigheid, een gevoeligheid te geven, die somtijds waarlijk ontroerend is.
Het groote verschil tusschen haar werk en dat van Jhr. Jan Feith is dan ook dat Nellie Bodenheim in haar zwartjes meer het intieme, het innerlijke wezen der figuren geeft, terwijl Jan Feith zich in zijn plaatjes richt op het belachelijke, grotesque uiterlijke. Is in Nellie Bodenheim's werk niet zelden den humor, dat wonderlijk-onscheidbare mengsel van getemperde weemoed en zacht oplichtende vreugdigheid, in Jan Feith vind ik het grappige, de oppervlakkige, wat grove guitigheid van een onschuldige klucht; ook geeft hìj meer de actie, mejuffrouw Bodenheim het gevoel.
Ik houd veel van het werk van Nellie Bodenheim en wanneer dit uit deze bespreking moge blijken, zoo reken ik mijn taak ten
| |
| |
deele geslaagd; grooter voldoening nog zou het zijn, wanneer ik in een enkele lezer gelijke gevoelens van waardeering en liefde heb mogen wekken.
teekening voor een bij s.l. van looy te verschijnen prentenboek.
Als men dezen tijd terecht de eeuw van het kind noemt, dan wil het mij voorkomen dat wij in een der eerste plaatsen moeten zoeken een verband tusschen het kinderlijk begrijpen en het waarlijk-schoone. Ik acht mejuffrouw Bodenheim een der eersten die er met waardeerbaar resultaat in geslaagd is metterdaad den weg te wijzen, waarop deze vereeniging is te verkrijgen. Zij, wier aandacht bijna uitsluitend op het aesthetische gericht is zullen in haar werk veel, zéér veel weten te loven, maar het is niet minder aan de ouders en opvoedkundigen dat ik belang wensch in te boezemen voor een zoo oorspronkelijk, gezond en sterkwillend streven als dat van Nellie Bodenheim. 's Gravenhage, Oct.-Dec 1909.
ill. uit ‘handje plak.’
|
|