Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20
(1910)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
gezicht van den toren der st. laurenskerk op rotterdam en de maas.
| |
De zeeheldengraven in de St. Laurenskerk te Rotterdam
| |
[pagina 175]
| |
een scheepsrol in de hand, zijn helm aan de voeten. Boven hem, terzijde van het grafschrift, bevinden zich de figuren van Mars en Neptunus en het door kinderfiguurtjes opgehouden wapenschild, gedekt door een stevenkroon. De With's geslachtswapen, (drie geknotte vogels), heeft echter het lot gedeeld van alle familiewapens in deze kerk, en is gedurende de Fransche Omwenteling vernield. Boven de kroonlijst bevinden zich van links naar rechts de wapens van Stad, Land en
de slag in de sont. - basrelief aan den voet van het de with-monument. foto e. miedema, rotterdam.
Admiraliteit, benevens twee vrouwefiguren, voorstellende Faam en Zeevaart. Het Latijnsche grafschrift luidt vertaald aldus: ‘Aan de verdiensten en de onsterfelijkheid van den Ridder Witte Corneliszoon de With. - Die zijn grootheid is verschuldigd geweest aan hetzelfde element, waaraan Holland tot hiertoe zijn voornaamste grootheid verschuldigd is; hij heeft den ganschen aardbol omgevaren, de beide Indiën als bootsgezel, soldaat, hoofd der bootsgezellen en soldaten, gezien; na het veroveren van het wachtschip, daar hij in krachten veel minder, in moed veel meerder was, den weg geopend tot het nemen der Amerikaansche Zilvervloot. Hij heeft ontelbare schepen van verschillende volken genomen, verbrand, in den grond geboord; is langs al de trappen der krijgsvaart opgeklommen; heeft als Vice-Admiraal de vlooten en zeetochten des Vaderlands 20 jaren bestuurd; in vijftien zeeslagen met den vijand gestreden hebbende, is hij zelden met gelijk verlies, meestal zegepralend uit den slag teruggekeerd. Een groote dag moest een einde aan zooveel krijgsbedrijven stellen: den 8sten November 1658 heeft hij in de Baltische Straat (Sont) het kroonwerk zijner dapperheid verricht, waar hij, het eerst het gevecht aanvangende, den Zweedschen Admiraal aantastte, tot wijken bracht; daarna den Onder-Admiraal en verscheidene andere hunner kloekste, van wapenen en mannen zeer wèl voorziene schepen terugsloeg, benauwde, in | |
[pagina 176]
| |
praalgraf van witte cornelisz. de with. foto e. miedema, rotterdam.
den grond boorde; daarop, van zijn metgezellen allerwege verlaten, van de vijanden allerwege omringd, het lichaam met kogels doorboord, heeft hij zijn krijgshaftige ziel den hemel teruggegeven. De vijandelijke koning zelf heeft, uit edelmoedige bewondering van vijandelijke dapperheid, het lijk, kostelijk toegemaakt, naar het vaderland teruggezonden. Hij heeft geleefd 59 jaren’. Met zijn sobere, onopgesmukte opsomming van feiten, geeft dit grafschrift een beter beeld van den held, dan menige uitvoerige levens-beschrijving. Geacht en geëerbiedigd om zijn kunde, ondervinding en onvergelijkelijke stoutmoedigheid, was hij tevens gevreesd om zijn groote gestrengheid en zijn onbesuisde gramschap.Ga naar voetnoot*) Zijn norschheid en lichtgeraaktheid tegenover zijn medebevelhebbers boezemden velen een afkeer van hem in, en brachten hem dikwijls in moeilijkheden. Het gebeurde meermalen, o.a. in den slag bij Duins, dat zijn kapiteins weigerden hem aan boord te nemen, als zijn eigen schip zoo ontredderd was geworden, dat hij gedwongen werd op een ander vaartuig de admiraalsvlag te hijschen. Bekend is ook zijn eigendunkelijke terugkeer uit Brazilië, om welks bezit wij in 1647 oorlog voerden met Portugal. Bij zijn aankomst werd hij op last der Regeering in hechtenis genomen en naar de Gevangenpoort te 's Gravenhage overgebracht. Zijn vrijlating hieruit, op last der Provinciale Staten, gaf aanleiding tot het | |
[pagina 177]
| |
uitbreken der twisten tusschen Stadhouder, Generale en Provinciale Staten over het afdanken van het krijgsvolk na den vrede van Munster.
cortenaer-tombe. foto e. miedema, rotterdam.
Omtrent den slag in de Sont, en wat er aan vooraf ging, wenschte ik nog een en ander mede te deelen, een eigenaardig denkbeeld gevende van ons fier zelfbewustzijn in die dagen. De Sont of Baltische Straat, de nauwe doorgang tusschen Zweden en Denemarken, de eenige toegang tot de Oostzee, gaf in de 17de eeuw telkens aanleiding tot moeilijkheden. De vrije doorgang door de nauwe zeestraat was voor onzen levendigen handel op de Oostzeehavens in koren en hout, waarvan Amsterdam en Zaandam de stapelplaatsen waren, van overwegend belang. En dat het handelsverkeer op die havens in die dagen zeer belangrijk moet zijn geweest, blijkt wel hieruit, dat van de ongeveer 5000 schepen, waaruit onze handelsvloot bestond, er alleen 3000 aan de handel op de Oostzee deelnamen. Het was dan ook geen zeldzaamheid, dat in Amsterdam somtijds in ééne week tijds 600 koopvaardijschepen uit de Oostzeehavens binnen vielen. De voortdurende plagerijen en afpersingen van Denemarken, dat tol hief van alle voorbijgaande schepen, en met zijn kasteel Kronenborg de smalle zeestraat geheel kon bestrijken, maakten het noodzakelijk aan de koopvaardijvloot een sterk gewapend geleide mede te geven. Zoo werd in 1644 aan De With opgedragen met zijn eskader eene vloot van 900 handelsschepen te begeleiden, en er op toe te zien, dat aan Denemarken niet meer dan de bij | |
[pagina 178]
| |
verdrag bepaalde tolgelden zouden worden uitbetaald. Toen echter het jaar daarop Christiaan IV geheel willekeurig de tolgelden met de helft verhoogde, kreeg De With nogmaals de opdracht met een eskader van 48 oorlogsschepen de koopvaardijvloot, nu 300 schepen tellende, te vergezellen. Den 14en Juni arriveerde De With voor Kronenborg, waar hij een dag en een nacht stil bleef liggen. Den volgenden morgen werden de zeilen geheschen, alle wimpels ontplooid, en stevende de vloot langzaam door de Sont, doch - zonder tol te betalen. De Deensche vloot, die in de nabijheid lag, was machteloos zich hiertegen te verzetten. De koning van Denemarken zag van uit een der vensters van Kronenborg het schitterend schouwspel gade; toen De With hem gewaar werd, salueerde deze met den hoed, en deed door zijn oorlogsschepen drie salvo's afvuren, die echter niet werden beantwoord. Wat er in Christiaan IV omging, toen hij getuige moest wezen van deze stoutmoedige uitdaging? Spijt, wrevel, jalouzie, ja zeker, maar ook geen bewondering? Diepen indruk had dit machtsvertoon zeer stellig wel op hem gemaakt: hij liet zijn rechten op de eigendunkelijke tolverhooging varen, en al spoedig kwam er een verdrag met Denemarken en Zweden tot stand, dat door laatstgenoemd land al weder even spoedig werd verbroken. Karel X Gustaaf van Zweden namelijk beoogde de vorming van een groote Noorsche monarchie, en krijgszuchtig vorst als hij was, ontzag hij zich niet een oorlog uit te lokken met Denemarken en Polen. Door buitengewoon zware belastingen te heffen van de Hollandsche koopwaar, verlamde hij onzen handel op de Oostzeehavens, en legde onze handelsvloot allerlei moeilijkheden in den weg, hierin opgehitst door de Engelsche diplomatie, die een zeeslag tusschen de Zweedsche en Hollandsche vloten als een zeer practisch middel beschouwde, om aan de Engelsche vloot het overwicht te doen behouden.
in de st. laurenskerk.
Een gewapend optreden in de Oostzee was zoodoende al weder onvermijdelijk geworden, en in 1658 werd dan ook aan Wassenaer van Obdam, een man van beproefden moed, maar wien de vereischte kennis en ondervinding ontbraken voor zulk een gevaarvolle tocht, en die met voorbijgaan van de Ruyter en de With tot Luitenant-Admiraal was benoemd, opgedragen onze vloot op de Oostzee te beschermen, aan Denemarken hulp te verleenen tot het ontzet van Kopenhagen, dat door Karel X werd belegerd, en aan de Zweedsche vloot zooveel afbreuk te doen, als mogelijk was. Den 8sten November kwam het in de Sont, juist tegenover kasteel Kronenborg, tot een treffen met de vijandelijke vloot onder commando van Admiraal Wrangel. De With opent den slag en brengt na een hardnekkigen strijd het Zweedsche admiraalschip tot wijken, waarna hij in gevecht geraak met den Vice-admiraal Bielkenstern. Twee | |
[pagina 179]
| |
Zweedsche schepen mengen zich in den strijd, waarvan het eene spoedig in de lucht vliegt, en het andere zoo groote schade bekomt, dat het op de vlucht slaat. Juist begint de strijd voor de With eene gunstige wending te nemen en gelukt het hem bijna Bielkenstern's schip te enteren, als beide schepen door den snellen stroom aan den grond raken. Een nieuw Zweedsch schip vangt aan het Hollandsche admiraalschip, dat onbewegelijk vast zit, te beschieten, en brengt het onberekenbare schade toe.
toren der st. laurenskerk.
Twee uren lang wordt de With onder vuur genomen zonder eenigen bijstand te bekomen. Met afgeschoten want, de zeilen aan flarden, zijn schip half zinkende, tweemaal door een kogel getroffen, houdt hij den strijd hardnekkig vol. Ten derden male wordt hij door een vijandelijken kogel getroffen, en nu doodelijk. Stervende roept hij uit: ‘Vreest niet voor het aangezicht des vijands; strijdt voor uwe broeders, uwe kinderen, voor uwe vrouwen en huizen.’ De Zweden dringen door op de Brederode. Nog eenmaal richt de With zich op, grijpt zijn degen, en op de knieën verdedigt hij zich tot hij uitgeput neervalt. Stervende wordt hij van den zinkenden bodem weggesleept, en als hij te Elseneur aan wal wordt gebracht, is hij niet meer. Een grootsch einde van een groot man! Van de zijnen verlaten, onmachtig het tegen de overmacht vol te houden, op een zinkend, door en door lek geschoten schip, zocht hij liever den dood, dan zich over te geven. De koning van Zweden was zeer ontroerd, toen hij het heldhaftig uiteinde van De With vernam en liet met groote plechtigheid het stoffelijk overschot van den held naar het Raadhuis te Elseneur overbrengen, waar het werd gebalsemd. Na in Januari 1659 te Kopenhagen eenigen tijd ten toon te zijn gesteld, werd het lijk door kapitein De Liefde, die aan den slag in de Sont een zeer werkzaam aandeel had genomen, eerst naar den Briel, daarna naar Rotterdam overgebracht, waar het den 23 September arriveerde. Daar werd het weder 14 dagen plechtig ten toon gesteld, waarna het den 17 October met grooten praal werd begraven. Velen der kapiteins, die aan den slag hadden deelgenomen, werden vervolgd op aanklacht van Wassenaer van Obdam, die aan de Hoog Mogenden rapporteerde: ‘datter veel waren, die haer devoir niet hadden gedaen.’ Doch ook Wassenaer van Obdam zelve ging niet vrij uit; op zijn beleid als vlootvoogd werden gegronde aanmerkingen gemaakt; er wraren door hem fouten begaan, die door de bewijzen van zijn groote onverschrokkenheid en doodsverachting niet konden worden goed gemaakt. En dat, niettegenstaande de verwarring die op de vloot had geheerscht, toch de overwinning werd behaald, was voor een groot deel te danken aan de omstandigheid, dat men hem als raadsman en scheepsbevelhebber op zijn admiraalschip had toegevoegd den kapitein | |
[pagina 180]
| |
Egbert Meeuwszoon Cortenaer, een door en door geoefend man, die als belooning voor zijn beleid en betoonde dapperheid, na den dood van De With in diens plaats werd benoemd tot Vice-Admiraal van Holland en West Friesland. De bijgaande foto (bl. 175) van het basrelief aan den voet aan De With's praalgraf geeft eene afbeelding van den slag in de Sont. Aan den gezichtseinder is de toren van het kasteel Kronenborg duidelijk te onderscheiden.
Gaan wij het prachtige koorhek voorbij, dan vinden wij aan de andere zijde van het koor het praalgraf van den hierboven reeds genoemden Vice-Admiraal Egbert Meeuwszoon Cortenaer, die, evenals De With, van zeer nederige afkomst, alle rangen van zeemanschap had doorloopen en met Wassenaer van Obdam het lot deelde, in den noodlottigen slag bij Solebay (13 Juni 1665) het leven te verliezen. De tombe, in 1669 door Rombout Verhulst vervaardigd, is eenvoudiger dan die van De With.Ga naar voetnoot*) De held is voorgesteld in liggende houding, de verminking aan oog en rechterhand, waarop het grafschrift zinspeelt, is door den kunstenaar duidelijk aangegeven. Boven hem verheft zich een rijke trophee van vlaggen en wapentuig. Dezelfde schennende hand, die zich aan het graf van De With vergreep, heeft ook hier het familiewapen vernietigd. Bittere ironie van het noodlot! Dezen helden, beiden van nederige geboorte, doch in den adelstand verheven wegens hun groote verdiensten en schitterende heldendaden, werd het zichtbare teeken van hun adeldom, waarop zij zelven zoo weinig trotsch waren, weder ontnomen door datzelfde volk, waaruit zij waren voortgekomen. De zorgvuldige wijze, waarop in 1795 de familiewapens op de monumenten en op bijna alle grafzerken in de kerk zijn verwijderd, zonder deze verder ook maar eenigszins te beschadigen, doet vermoeden, dat men hier niet heeft te denken aan het botvieren van vernielzucht door eene opgewonden volksmenigte, eene soort beeldenstorm dus. Met kalm overleg en op last van hoogerhand, waarschijnlijk van de uiterst Patriottisch gezinde stedelijke regeering, moet de onzalige grafschennis hebben plaats gevonden. Ook na 1795, het jaar der Alliantie, zijn door de Patriotten nog wapenborden van de pilaren weggenomen, en familiewapens vernield, zoogenaamd op last van Napoleon, doch hoogstwaarschijnlijk meer uit zucht zich in de oogen der Franschen verdienstelijk te maken. Op de kroonlijst van het monument bevindt zich een Latijnsch opschrift, waarvan de vertaling aldus luidt: ‘Voor den onvergetelijken Scheepsvoogd Egbert Meeuwszoon Cortenaer hebben de Edelmogende Heeren der Admiraliteit op de Maas dit gedenkteeken van heldendeugd en roemrijken dood doen oprichten.’ Aan den voet van de tombe lezen wij het bekende kernachtige grafschrift van Gerard Brandt: ‘De beidt der Maes, verminckt aen oog en rechterhandt,
En echter 't oog van 't roer, de vuyst van 't Vaderlandt,
De groote Cortenaer, de schrick van 's vijands vlooten,
D'Ontsluiter van de Sondt, leyt in dit graf beslooten.’
Cortenaer heeft zich, behalve in de Sont, ook nog in verschillende andere zeeslagen en ondernemingen zeer verdienstelijk gemaakt; zijn veelomvattende kennis en beproefde moed deden hem spoedig in rang opklimmen. Hij was het, die in den slag van 11 Aug. 1653 op de reede van Texel, als kapitein op Tromps admiraalschip, het commando overnam en de admiraalsvlag bleef voeren, toen ‘Bestevaer’ sneuvelde. Door zijn tegenwoordigheid van geest werd de dood van den geliefden, door den vijand zoo gevreesden, Admiraal, geruimen tijd verborgen gehouden, hetgeen op het verloop van den strijd van zeer grooten invloed is geweest. | |
[pagina 181]
| |
Over zijn aandeel in den goeden uitslag van de tocht naar de Oostzee en zijne benoeming tot Vice-Admiraal spraken wij reeds. Het was in deze hoedanigheid, dat hij in 1665 tot bevelhebber werd benoemd over een der zeven smaldeelen, waaruit de vloot bestond, die onder opperbevel van Wassenaer van Obdam, een dier onfortuinlijke zeeslagen heeft geleverd, waarvan onze geschiedenis gelukkig maar zelden heeft behoeven te gewagen. Deze vloot, uit 133 oorlogs-schepen bestaande, met 4869 stukken geschut en eene bemanning van 21000 koppen, was de grootste, welke tot nu toe was uitgerust. Valsche geruchten omtrent de getalsterkte en bewapening der Engelsche vloot hadden het vertrouwen op eene gemakkelijke overwinning nog doen toenemen; men verlangde zoo naar den strijd, dat er Wassenaer van Obdam door de Staten een verwijt van werd gemaakt, niet spoedig genoeg zee te kiezen, waarin hij geheel buiten zijn schuld door minder gunstige weersgesteldheid werd verhinderd. Wassenaer van Obdam, heimelijk gegriefd door dit drijven, dat hij, niet ten onrechte, als twijfel aan zijn moed en ijver opvatte, stak nu dadelijk het Kanaal over, vast besloten door een stoutmoedigen aanval op de Engelsche vloot het bewijs te leveren, dat het omtrent hem gekoesterde wantrouwen ongegrond zou blijken te zijn.
epitaphium aan van brakel gewijd. foto e. miedema, rotterdam.
Zeer vroeg in den morgen van den 13en Juni 1665 ontmoetten de vlooten elkander in de baai van Solebay, op de Engelsche kust. Wassenaer opende het gevecht onder vrij ongunstige omstandigheden; evenals bij den aanvang van den slag in de Sont verzuimde hij overleg te plegen met zijn onder-bevelhebbers. Het gevolg hiervan was, dat al dadelijk weder verwarring heerschte in de vloot, waarbij de uitmuntende orde bij de Engelschen, die ons alleen in grootte, - niet in aantal - van schepen overtroffen, zeer gunstig afstak. De eene ramp volgde nu al spoedig op de andere. Om vijf uur 's morgens, reeds bij het begin van het gevecht, werd Cortenaer door een kogel doodelijk getroffen, en stierf kort daarna. Zijn dood werd voor het verder verloop van den strijd beslist noodlottig, want niet alleen verloor de vloot in hem een uiterst bekwaam en stoutmoedig bevelhebber, met hem ging tevens de man | |
[pagina 182]
| |
heen, het meest geschikt om na Wassenaers dood het oppercommando over te nemen. Bovendien wilde het ongeluk, dat op Cortenaers schip na diens dood het bevel werd overgenomen door den opperstuurman, zekeren Ate Intes Strinstra, een eervergeten lafaard, die niet alleen zich dadelijk uit het gevecht begaf, maar zelfs 's middags, na Wassenaers dood, met de Admiraalsvlag in top, het eerst op de vlucht sloeg en zoodoende de algemeene verwarring nog vergrootte. Intusschen wordt de strijd van beide zijden met groote hardnekkigheid voortgezet; Tromp, de 3 Evertsen, de Liefde, v.d. Hulst, Banckers, Tjerk Hiddes de Vries, zij allen verrichten wonderen van dapperheid. Doch al hun moed kan niet beletten, dat de verwarring blijft bestaan, die niet weinig toeneemt, als het aan Graaf Sandwick, den Admiraal van de Blauwe Vlag, gelukt door onze linie heen te breken, gevolgd door het hoofd der Britsche zeemacht, den Hertog van York, die met zijn kolossaal admiraalschip, de ‘Royal Charles,’ slaags raakt met Wassenaer van Obdam's ‘Eendragt.’ Het scheepsduel dat nu volgt overtreft alle vorige in felheid. De schepen, zeer dicht naast elkander gelegen, geven elkander geruimen tijd de volle laag, waardoor aan beide zijden groote schade wordt toegebracht. De Hertog van York wordt gekwetst en zijn schip bijna geënterd. De Eendragt, aan alle kanten doornageld, want en zeilen aan flarden geschoten, is zinkende. Daar opeens klinkt boven het gewoel van den strijd uit een donderende knal. Wassenaers schip is in de lucht gevlogen. Nu ontstaat er een algemeene paniek. Cortenaers admiraalschip slaat op de vlucht, geeft daarmede het sein tot een algemeenen aftocht, en wordt maar al te gaarne gevolgd door een menigte kapiteins, waaronder vele, door de O.I. compagnie aangesteld tot bevelhebber over door haar tot oorlogsschip ingerichte koopvaardijschepen. Corn. Tromp en de anderen trachten hen tegen te houden, doch te vergeefs; er blijft hem niets anders over dan den aftocht te dekken, Jan Evertsen neemt de leiding, tracht de overblijvenden te verzamelen met het doel den volgenden dag weder slag te leveren, doch wordt in zijn voornemen verhinderd door het wegzeilen van Tromp, die in de meening dat Evertsen is gesneuveld, (volgens anderen onwillig zich onder Evertsens bevelen te stellen), met het grootste deel der vloot naar Texel koers zet. Evertsen kan het nu onmogelijk langer volhouden, en loopt met een tiental schepen den Maasmond binnen. Zoo eindigde deze rampvolle slag, waarop zoo alle hoop was gevestigd, met een totale nederlaag, een verlies van 17 schepen, waaronder het admiraalschip, en 4000 man aan dooden en gevangenen, terwijl de Engelschen slechts één schip en 800 man verloren. En stellig zouden de verliezen aan onze zijde nog veel grooter zijn geweest, indien de Engelschen, ter wille van den zorgvollen toestand van den Hertog van York, niet van eene verdere vervolging hadden afgezien. Dat de teleurstelling in den lande groot was, laat zich begrijpen. En treurig genoeg richtte de verontwaardiging en ergernis over de nederlaag zich zelfs tegen hen, wier stoutmoedig gedrag niets dan lof had verdiend. Ja, zoo groot was de woede van het volk, dat de grijze 65-jarige Jan Evertsen, die toch zoo zijn best had gedaan te redden, wat nog te redden viel, bij zijn aankomst in den Briel door het gepeupel met steenen werd gesmeten en te water gegooid, waaruit hij gelukkig door een juist aanrukkend vendel werd gered.
Hervatten wij onze wandeling door de kerk, dan treffen wij in de voormalige Metselaarskapel, achter de tombe van De With, het graf aan van den Vice-Admiraal Johan de Liefde, kenbaar aan een eenvoudige verheven blauwe zerk. Rondom het wapenschild, waarvan het familiewapen natuurlijk eveneens is afgebikt, lezen wij het volgende opschrift: ‘De Ed. Heer Johan de Liefde, Ridder, Vice Admiraal van Holland en West Vriesland, stierf door een Canonskogel in 't leste gevecht tegen de Vlooten der Twee Koningen, in 't ofslaen van deze Custen, den eersten Augustus 1673.’ Daaronder prijkt een gedicht van Antonides van der Goes, den waardigen leerling uit de school van Vondel: ‘De Liefde, d'eer der Maes, rust onder dezen steen
Die in acht kriigen en vervaerlijcke Oorlogstochten;
| |
[pagina 183]
| |
De Teems, de Seine en Zont en Iber heeft bevochten,
En winnaar aan den Taeg vertoonde zijn trofeên;
De Faem, ter grafzerk van den Zeeheld uitgeborsten.
Strekt hem een tombe, lang verschuldicht aan zijn zwaert,
Vervult al 't aerdrijk niet zijn glorie en vervaert
Noch met den schrick zijns naams de vijantlijke Vorsten;
Al werd de zee geverft met zijn doorluchtig bloet,
En 't lichaam hier vergaet, noch leeft hij door zijn moet.’
fragment van den gedenksteen ter herinnering aan de kapiteins lambert hendricksz. de mooy en nicolaes adriaensz. den bout. foto e. miedema, rotterdam.
Twee Koningen’ wordt bedoeld de slag bij Kijkduin, in welken de Ruyter en Tromp de vereenigde Engelsche en Fransche vloten tot wijken brachten. De Liefde nam deel aan den slag in de Sont, maakte zich bijzonder verdienstelijk bij verschillende ondernemingen tegen de Barbarijsche zeeroovers, en nam aan alle groote zeeslagen van den 1en, 2en en 3en Engelschen oorlog een zeer werkzaam aandeel. In de voormalige Schoenmakerskapel ligt het stoffelijk overschot begraven van Johan van Brakel, onder een witmarmeren zerk met de volgende inscriptie: ‘Hier rust d'Heer Johan van Brakel, Schoudt bij Naght van Hollandt en Westvrieslandt, geschooten in de bataelje tegen de France Kooninghs Vloot, den 10 Julius 1690’. Aan den oostmuur der kapel prijkt zijn, door Jan Blommendael, den meest begaafden leerling van Rombout Verhulst, vervaardigd borstbeeld, omgeven door kinderfiguurtjes en bekroond door het wapen van den Koning-Stadhouder Willem III. Het Latijnsche opschrift luidt: ‘Aan de schim en nagedachtenis des overwonnen Helds, den Schout bij Nacht Johan van Brakel, geheiligd. Brakel, de schrik der wateren, voor wien vlam, ijzer en zee weken, wordt door dezen steen gedekt. - Wij dwalen! Want nog spuwt hij vlammen, zie, nu nog. Hij, die ijzeren ketens verbroken heeft, breekt ook door uit het stof der aarde’. En daaronder het volgende gedicht van J. Pluimer: | |
[pagina 184]
| |
‘Door ketens, donders, loot, en staal en bliksemstraalen
Te vliegen, en een roof op 's vijands grond te haalen,
Was Brakels werk, die zijn triomf rukte uit den brand.
Zijn naam en krijgsdeugd cierd zijn graf en Vaderland’.
Van Brakel heeft zich beroemd gemaakt door een paar uiterst stoutmoedige daden, waarvan die op de Theems ter gelegenheid van de tocht naar Chatham hem eene zekere vermaardheid heeft bezorgd. Zooals bekend had De Ruyter in 1667 de opdracht gekregen den Theems op te varen, ten einde de Engelsche vloot aan te tasten, die bij de werf van Chatham op de nauwe rivier van Rochester lag. Daartoe had hij den 22en Juni den Vice-Admiraal Van Ghent met een eskader vooruitgezonden, die zich eerst van het slecht verdedigde fort Sheerness meester maakte, en zich toen al spoedig voor eene versperring bevond, bestaande uit masten, in de rivier geslagen, waartusschen men zware kettingen had gespannen, welke door vlotten werden opgehouden. Op beide oevers waren kustbatterijen opgericht, welke het nemen der hindernissen nog moeilijker maakten. Behalve eenige gezonken Engelsche oorlogsschepen en branders, bevond zich vóór de ketting alleen de ‘Unity’, (door de Hollanders tot ‘Jonathan’ verhaspeld); achter de ketting lagen de grootste schepen der vijandelijke vloot, waaronder de Royal Charles. De Engelschen, wier vloot zich in dat jaar tengevolge der groote geldverspilling en zorgeloosheid van Karel II en zijn hofhouding, in zeer slechten staat bevond, was op een aanval al heel weinig voorbereid en het had den generaal Monk heel wat hoofdbreken gekost, haar tenminste nog eenigszins weerbaar te maken. Zoo laat het zich dan ook verklaren, dat de Royal Charles, het trotsche admiraalschip van 100 stukken, van zijn zwaarste geschut was ontdaan, en nu slechts 32 stukken telde. Als Van Ghent tot aan de ketting is genaderd, ontstaat aan beide zijden eenige aarzeling het gevecht te beginnen, totdat Van Brakel, wegens zijn betoonden moed in den 4-daagschen zeeslag tot scheepsbevelhebber verheven, doch die in arrest was gezet wegens het in strijd met de stellige bevelen aan land laten gaan van eenig scheepsvolk, aanbiedt de Unity aan te vallen, mits zijn straf hem worde kwijtgescholden. Dit wordt toegestaan. Van Brakel, die zich geheel achteraan in de slagorde bevindt, zeilt met zijn klein slecht bewapend fregat ‘de Vrede’ met veel moeite op de smalle bochtige rivier de geheele vloot voorbij, vaart zonder een enkel schot te lossen tot vlak naast de ‘Unity’, geeft het daarop de volle laag, en slaagt er in na een korte hevige worsteling het veel grootere en beter bewapende schip te vermeesteren. Hiermede is de voornaamste hinderpaal tot het opruimen der versperring weggenomen. Een brander tracht de ketting stuk te zeilen; het mislukt, een tweede brander, onder den Rotterdamschen kapitein van de Rijn, beproeft het nogmaals en ziet zijn pogingen met goeden uitslag bekroond: de ketting bezwijkt. Het lot van de Engelsche vloot is nu spoedig beslist. Van de Rijn's brander, de Pro Patria, steekt de Mathias, een oorlogsbodem van 52 stukken, in brand. Het schip vliegt met een donderenden knal in de lucht. De Carolus Quintus is nu aan de beurt en wordt door Van Brakel met de sabel in de vuist veroverd, waarbij kapitein en 60 man scheepsvolk gevangen worden gemaakt. Teruggekeerd op zijn fregat, richt Van Brakel het vuur op de landbatterijen, welke hij tot zwijgen brengt. Intusschen is door twee sloepen van Corn. de Liefde en Thomas Tobyas, de Royal Charles geënterd, die door bijna de geheele bemanning schandelijk wordt verlaten, en zoodoende eigenlijk zonder slag of stoot in onze handen valt. 's Avonds komt de Ruyter zich bij Van Ghent voegen. Den volgenden dag wordt onder zijn leiding het vernielingswerk voltooid, en worden onder de oogen van den Hertog van York, Prins Robert en Generaal Monk nog drie der grootste Engelsche admiraalschepen verbrand. Tot loon voor zijn heldhaftig gedrag viel aan Van Brakel de eer te beurt de veroverde Unity en Royal Charles in triumf naar Goeree te brengen, waar hij natuurlijk met groot gejubel werd ontvangen. Onze | |
[pagina 185]
| |
practische 17e eeuwsche Hollanders waren gewoon hun grootste geestdrift te bewaren voor hen, die een stoffelijk resultaat van hun heldendaden konden toonen; hoe grooter de buit, des te grooter de soms overdreven, hulde. Men denke slechts aan Piet Hein, die wel roemrijker daden heeft verricht, dan het zoogenaamde ‘veroveren’ der Zilvervloot, doch die nooit zoo gevierd, zoo populair zou zijn geweest, indien hij zijn land niet dat kapitaaltje van een 12.000.000 had in handen gespeeld. Het nemen van de Royal Charles, ‘that sacred keel, the pleasure boat of war,’ het trotsche zeekasteel, dat zijn naam dankte aan koning Karel II, dien het in 1660 van Scheveningen afhaalde, toen hij uit zijn verbanning terugkeerde, was voor de Engelschen eene groote ergernis, zelfs in zulk een mate, dat men het behoud van dit schip, ‘dat verhate zegeteeken van 's Lands vorig geluk,’ zooals Brandt het noemt, als een ernstig beletsel beschouwde tegen het tot stand komen van den zoo vurig verlangden vrede. Om die redenen werd het in 1673 te Hellevoetsluis gesloopt. Alleen het Rijkswapen, dat den achterspiegel versierde, werd bewaard, en bevindt zich thans in het Rijksmuseum. Ter herinnering aan de krijgsverrichtingen op den Theems, ontvingen de Ruyter, Van Ghent en Cornelis de With, die als Gevolmachtigde van de Hoog Mogenden den slag had bijgewoond, den bekenden gouden beker, terwijl aan Van Brakel een gouden keten en gedenkpenning werd vereerd. Tevens werd hij tot bevelhebber over een der grootste oorlogsschepen benoemd. Nog een dergelijk staaltje van zijn overmoedig, doldriest optreden, werd door Van Brakel geleverd in Mei 1672, toen hij in den slag tegen de vereenigde Engelsche en Fransche vloten met zijn schip van 62 stukken, de veel grootere Royal James met 100 stukken en eene driemaal grootere bemanning aanklampte, en na een verwoeden strijd van vijf uren wist te enteren. De Engelsche bevelhebber, Admiraal Montagu, Graaf van Sandwick, verklaarde, dat hij zich aan Van Brakel zou hebben overgegeven, zoo deze de admiraalsvlag had gevoerd. De laatste zeeslag door Van Brakel, nu als Schout-bij-Nacht, meegemaakt, was die in 1690 bij Kaap Bevezier (Beachy-Head), waar de vereenigde Hollandsche en Engelsche vloten slag leverden tegen die van Lodewijk XIV. Dit gevecht werd hem noodlottig. Door een kanonskogel getroffen was zijn einde spoedig nabij. Met hem ging een dier groote mannen heen, wier stoutmoedigheid en onversaagdheid de 2e helft der 17e eeuw gemaakt hebben tot het glanstijdperk uit de geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen. De drie voornaamste monumenten hebben wij hiermede besproken. Blijft nog over de vermelding van eenige minder bekende zeevoogden, die zich echter te verdienstelijk hebben gemaakt, dan dat wij hun namen en daden onvermeld zouden laten. Gaan wij door het zeer fraaie hek het koor binnen, dan treffen wij daar al dadelijk het wapen van Maerten Harpertsz. Tromp aan op de zerk no. 103Ga naar voetnoot*), waaronder zijn twee eerste vrouwen begraven liggen in het graf, dat oorspronkelijk ook voor hemzelven was bestemd. Ook Annetje de Reus, de weduwe van Piet Hein, ligt hier begraven, onder een grafsteen die vroeger zeer fraai moet zijn geweest, doch thans door ouderdom geheel is afgesleten. Verder valt onze blik op den fraaien grafsteen ter herinnering aan Lambert Hendricksz. de Mooy, bijgenaamd Mooy Lambert, gesneuveld den 4en Dec. 1625. Een fragment ervan is hierbij gereproduceerd (bl. 183); de naam, die in het randschrift voorkomt, is die van den Rotterdamschen kapitein Nicolaes Adriaensz. den Bout, Lambert Mooy's schoonvader, die mede in 1625 in hetzelfde graf werd bijgezet. Lambert Mooy nam deel aan verschillende gevechten tegen de Spanjaarden en Turken; vooral onderscheidde hij zich bij eene ontmoeting met Duinkerksche kapers, den 10en Nov. 1605, en in een gevecht met Algiersche zeeroovers in de baai van Gibraltar (1619). (Slot volgt). |
|