Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20
(1910)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 361]
| |
[pagina 361]
| |
Kantdracht en kantluxe,
| |
[pagina 362]
| |
mochten, zelfs bij oorlogstijd, vrij en onbelast de grenzen over en waren doorgaans met schatten in kant bekleed. Naar alle waarschijnlijkheid dient Italië als de bakermat der naaldkant beschouwd. Wij laten, bij het uiten van deze meening, in het midden of, als de Spanjaarden bij de Mooren van Grenada en Sevilla, de Italianen in Byzantië of bij de Sarracenen uit Sicilië in de leer waren. Vast gaat het dat, van het midden der 15e eeuw af, rijke naaldkanten in Italië gemaakt werden en dat op het einde der zelfde eeuw het uit Vlaanderen afkomstig kloswerk er eveneens vervaardigd werd. De bekendste fabricage-middens waren Venetië (naaldkant), Genua (vl. kloskant), en Milaan, waar de luxe der kanten zoo groot was dat tot in de 18e eeuw tot de nederigste ambachtslieden toe er met goud geborduurde en met fijne kanten afgezette manchetten droegen.
gustaaf adolf. mode van den liggenden halskraag.
De stijl der oudste Italiaansche kanten, welke wezenlijk dien naam verdienen, was Gothisch; weldra echter, ouder invloed der Renaissance, vertoont hij allerlei sierlijke slingers en krullen; daar uit ontstond de fraaie guipure. Uit de toenmalige modelboeken zijn ons de verschillende in Venetië gewerkte kanten bekend. Een schrijver somt acht soorten op welke door de rijkste verscheidenheid in de samenstelling en de bewerking gekenschetst zijn. Nu is het uitsnijwerk (point coupé), dan klos- of naaldwerk, of nog knoop- en bandwerk, soms plat, dan weer met het mooiste relief versierd. Het kunst- en weeldelievend Florentijnsche geslacht der Medici schonk in 1540 eene harer afstammelingen, Catharina de Medici, tot vrouw aan Frankrijks koning, Hendrik II. Weldra kon men, tengevolge van dit huwelijk, in Frankrijk eene groote ingenomenheid met de Italiaansche mode der kanten vaststellen, welke ingenomenheid zich al spoedig in al de naburige hoven openbaarde. Hendrik II had, ter verberging van een litteeken in den hals, een breeduitstaanden gepijpten halskraag doen vervaardigen, welke, doordien hij op het darmscheil (Fr. fraise) van het kalf geleek, al spoedig spottenderwijs fraise geheeten werd. Zooals zulks doorgaans het geval is droeg welhaast, om den koning te believen, heel de adel dergelijke fraises. In den aanvang bestonden zij eenvoudig uit linnen dat dan allengerhand met fijne Clunyguipure of met passement afgezet was. Met den dag werden de fraises rijker en namen zij meerderlei gedaanten aan. Men droeg o.m. kleine en groote fraises, fraises à confusion, aldus genaamd ter oorzake van de ordelooze schikking der pijpen, waaiervormige fraises en karrewiel-fraises. De mode der gepijpte halskragen breidde zich over heel westelijk Europa uit. Licht ware de geschiedenis op te maken en de indeeling aan te geven van de verschillende fraises door middel van gelijktijdige portretten van Duitsche, Spaansche, Engelsche, Fransche en Nederlandsche vorsten en edellieden, zoo mannen als vrouwen. | |
[pagina 363]
| |
In Vlaanderen overtrof de gegoede burgerij den adel door de luxe barer fraises. In Holland, waar de levenswijs eenvoudiger en de kleeding doorgaans stemmig en zwart was, droeg men een tijdlang, al werd er veel kant gewerkt, bij voorkeur eenvoudige linnen onversierde halskragen. Wie echter het Amsterdamsch Rijksmuseum bezoekt zal kunnen opmerken, dat de Hollanders weldra, wat betreft de pracht hunner kanten manchetten en halskragen, bij geene natie hoefden achteruit te staan. Thans nog immers wordt een groote kraag in Holland: Prins Mauritskraag geheeten, terwille van de wijduitstaande fraises welke onder bedoelden roemruchtigen veldheer (1569-1625) gedragen werden. En was men soms niet scheutig met kant op de kleedij, zoo werd zij, in de 17e eeuw, des te kwistiger tot versiering van allerhande voorwerpen gebruikt. Schrijvers uit gemeld tijdperk verhalen dat, ter bekendmaking van eene geboorte, de deurklopper met een grooten kanten strik getooid werd; de meubelen waren er rijkelijk mede gesmukt; bedpannen staken in een kanten kleed, deurknoppen en andere koperen voorwerpen werden er mede behangen. In Frankrijk bleven de gepijpte halskragen in zwang tot op het einde der 16e eeuw. Ziehier in welke omstandigheden zij er uit verdwenen: Hendrik III (1551-1589) was er een groot bewonderaar van; hij achtte het niet beneden zijne waardigheid zelf het plooiijzer te hanteeren, wat hem den spotnaam van ‘plooier van de kragen zijner vrouw’ deed geven. Omstreeks 1576 hadden de halskragen zoodanigen om vang gekregen, dat de dragers ervan nog ternauwernood het hoofd konden wenden. In Engeland zijn ze rijk versierd met paarlen, gouden loovertjes of edelgesteenten, en zoo groot dat zij er monumenten van verwaandheid geheeten worden. ‘Waar iemand zich omdraait wijkt een ieder achteruit, uit vrees van diens fraise te schenden’, spot ondeugend de Satire Ménippée. Zij
prinses amalia. mode der groote fraise.
waren een derde els breed, verklaart een gelijktijdig schrijver, en een ander noemt ze ‘zoo groot als molensteenen’. Ook in de andere landen werd er duchtig den draak mede gestoken. Onze plaat bewijst ten andere afdoende dat al die schimpscheuten niet ongewettigd waren en het ons niet moet verbazen, te vernemen dat koningin Margaretha een lepel van twee voet gebruikte om de soep van haar bord naar haren mond te voeren zonder haren pijpkraag te kreuken. De spotternij ging zoover dat, toen Hendrik III, in 1579, op de jaarmarkt te St. Germain verscheen, een groepje met papieren fraises uitgedoste studenten hem toesnauwde: ‘Aan de fraise kent men het kalf!’, welke vrijpostigheid hun duur te staan kwam, maar ook het afschaffen van den vaak bespottelijken halstooi na zich zou sleepen. In Spanje bleef de fraise nog lang in de mode, en de Duitsche Lutheraansche ministers droegen ze nog einde 18e eeuw. | |
[pagina 364]
| |
Hendrik IV (1553-1610) die, in den gereformeerden eeredienst opgevoed, eenvoud minde, en met leede oogen zag hoe de Fransche adel hoopen gouds uit overdreven praalzucht verspilde, spande al zijn krachten in om het kwaad te keer te gaan. Zijne bemoeiingen bleven echter vruchteloos. Maria de Medici die hij in 1600 gehuwd had, gaf immers zelf het slechte voorbeeld. Ja, toen zij, bij den dood van haren gemaal, zelf het bewind in handen kreeg, nam de luxe eene tot nog toe ongekende vlucht. Toen was het dat de reuzige waaiervormige kanten halskragen in de mode kwamen, mode welke alweer heel Europa door opgang maakte, en wel voornamelijk in Engeland waar reeds voor Elisabeth's regeering de kant zeer geliefd was. Door gemelde vorstin (zie plaat bl 366) werd het volk het dragen van kant ontzegd; zelfs den adel poogde zij er van te spenen waarin zij echter niet slaagde. Zij zelf toonde voor kostelijke kant eene voorliefde welke alle grenzen overschreed. Zij bezat niet minder dan drie duizend kleedingstukken, die gemaakt waren uit of versierd met uitsnijwerk, passement, lacet, Italiaansche naald- en Vlaamsche kloskant. Tijdens hare regeering komt het vereeren van kanten doophemden in de mode; bij bruiloften is het al kant waar het oog ook blikt; nieuwjaarsgeschenken bestaan hoofdzakelijk uit kanten voorwerpen en de hoveling-dichter, Philip Sidney vindt niets geschikter, om zijne vorstin te behagen dan haar - wat een up-to-date Engelschman op zijn minst shocking zou heeten - een kanten hemd te vereeren, waarmede de begiftigde erg in haar schik was.
mme de hertogin de montbazan. mode van den liggenden kraag.
En nu wij op het hemdenkapittel zijn, moeten wij vermelden dat de Venetiaansche schoonen zoo groot een belang aan gemeld kleedingstuk hechtten dat zij er een spreekwoord op nahielden dat luidde: Het hemd voor den rok. Of daarin de oorsprong ligt van onze nuchter-verstandige volksspreuk weten wij niet. Onze folkloristen dienden dat eens na te gaan. Ook in Spanje was de zorg voor het ondergoed zeer groot. Dienaangaande bericht eene Fransche dame uit de tweede helft der 17e eeuw in hare Lettres (1676):
mode der canons, platte kragen en handmouwen. (17e eeuwsche gravure).
‘Onder een vertugadin van zwart taf dragen de Spaansche vrouwen een dozijn rokken, welke gemaakt zijn uit de rijkste stof en versierd met gouden en zilveren kanten. Te allen tijde dragen zij ook een sabenqua geheeten wit kleedingstuk uit allerfijnste Engelsche kant, metende 4 ellen in omtrek. Ik | |
[pagina 365]
| |
heb sabenqua's gezien, die vijf à zeshonderd daalders kostten... Zij zijn zoo pronkzuchtig dat zij het bezit van eene kanten sabenqua verkiezen boven dat van twaalf gemeenten, en zij houden het bed tot ze gewasschen is of gaan eenvoudig zonder hemd uit, wat vaak gebeurt.’ Onder Lodewijk XIII bleef kant het geliefkoosd sieraad; Richelieu die met leedvermaak naging hoe de adel uit praalzucht er gansche fortuinen aan verspilde, werkte het kwaad in de hand. De onder Maria de Medici (1573-1642) gewijzigde fraise wordt nu voor goed vervangen door den liggenden kanten kraag, welke door de vrouwen gedragen werd op een laag uitgesneden jak wat den boezem bloot liet, (zie pl. Mme. de Montbazan, en het portret van Gustaaf Adolf op bl. 362), en groote manchetten of handlubben komen in de mode. Van bijzaak als de kant vroeger was, wordt zij nu haast hoofdzaak in de kleeding. Alles wordt er uit gemaakt, er mede afgezet, of belegd. Men vervaardigt er kousebanden uit en groote rozetten voor de schoenen; het haar der dames is er mede doorvlochten of zij wordt in vorm van huifje als kapsel gebruikt; zij dient als tusschenzetsel of boordsel voor de schorten, welke o.m. in Engeland, tot de staatsiekleedij der dames behoorden en het lang bleven. Op zijne beurt wordt de liggende kraag het slachtoffer van de wispelturigheid der mode. Alles is, sedert het huwelijk van Lodewijk XIII, in 1615, niet Anna van Oostenrijk, Philips III van Spanje's oudste dochter, op Spaansche leest geschoeid. Edict op edict wordt weldra uitgevaardigd om de overdreven pracht te keer te gaan, maar voor het euvel dat in het hof zelf zijn oorsprong vindt is geene zalf. De oude Koningin-moeder neemt geen notitie van vorstelijke bevelen. Na het overlijden van haren gemaal wordt Anna van Oostenrijk regentes. De hofpartij en de aanhangers van de Fronde streven er naar om elkander, op het stuk van de kant, naar de kroon te steken. De rijke berthe's komen op en maken onmiddellijk furore; de lubben worden met den dag kostelijker; de als kuipen zoo breedgapende openingen der laarzen zijn met drie, vier rijen Genueesche kant aangevuld. De onmatige weeldezucht van Lodewijk XIV was natuurlijk niet van aard de vereischte bezadigdheid in het dragen van kanten garnitures te bewerken. Wel integendeel! Reeds voor zijne troonsbestijging had hij van eene groote voorliefde doen blijken voor de dusgenaamde canons, sieraad dat wij reeds anno 1606 in eene rekening van Jacob I van Engeland vermeld vonden. Het waren lange van de knieën afhangende strooken kant, welke tot 7000 livres het paar kosten wat de parures, bestaande uit gemelde canons benevens kraag en manchetten, op 12 à 13000 daalders bracht.
maria theresia. mode der gouden of blauw brocaten met kant bedekte kleederen.
De mode der canons viel in 1682 eensklaps in ongenade, dit ingevolge de toenemende verslingerdheid op zwarte Spaansche kanten die op kleederen in zilveren, gouden of blauw brocaat gedragen werden, een opschik die van lieverlede in zwang was gekomen sedert het huwelijk van den Roi Soleil met de infante Maria-Theresia (1660). Daar destijds de voorkeur aan de mooie Genueesche en Venetiaansche kanten was en 's Konings verordeningen niet bij machte waren om aan de overigens gemeene Fransche stropkant (torchon) de eerste plaats te doen verleenen, besloot de wakkere minister Colbert | |
[pagina 366]
| |
elisabeth van engeland. groote gepijpte fraise, kanten manchetten en sluier.
| |
[pagina 367]
| |
eene manufactuur van inlandsch werk tot stand te brengen. Tot nu toe had de kant zich wel in een steeds groeienden bijval mogen verheugen; nooit had men er echter in Frankrijk aan gedacht het vervaardigen er van tot een bloeienden nationalen nijverheidstak te maken. Colbert zou dit met goed gevolg beproeven. Hij ontbood uit Italië kundige arbeidsters en na korten tijd kon hij eene manufactuur inrichten welke Lodewijk XIV zoozeer bevredigde, dat hij de producten ervan onder zijne hooge bescherming nam en de nieuwe kant: Point de France heette. Het was een uit breede, regelmatige, zeskantige maliën gewerkte naaldkant waarop bloemen in relief gestikt waren. Uit de Point de France, die, als komende uit de Koninklijke manufactuur, op Lodewijks bevel aan het hof diende gedragen en aldus de Italiaansche kanten gedeeltelijk in de schaduw stelde, ontstond, de prachtige Alençonkant, die, op hare beurt aanleiding gaf tot het maken van Argentan. Het werken van Point de France werd weldra eene ware goudmijn voor het land. Een vennootschap tot exploitatie ervan kwam tot stand; na enkele jaren rentten de aandeelen 50 t.h.; na 10 jaar, in 1678, was het kapitaal uitgekeerd. Op verschillende plaatsen rezen Koninklijke manufacturen op; noemen wij: Argentan, Le Quesnoy, Valenciennes, Aurillac, Reims, Sedan, Meziéres, Charleville. Duizenden handen waren er mede bezig; kantmaken werd het geliefkoosd tijdverdrijf der rijke dames; kerkgewaden waren er mede versierd; zij werden gebruikt onder de gedaante van bruidssluiers en doopkleeren; rokken, mantels, schortjes, slabbetjes, sokjes waren er mede gesmukt; vreemde gezanten werden stellen kant uit de Koninklijke manufacturen vereerd. De nieuw-modische cravatesGa naar voetnoot*), uit kant gemaakte of neteldoeken met kant versierde halsdassen vielen mede fel in den smaak. (Zie Colbert's portret, bl. 368). In den aanvang waren zij zorgvuldig over de borst uitgespreid. Aldra echter veranderde de mode en wel, als doorgaans het geval is, uit vorstenvleierij en slaafsche naäping: zoo met de Steinkerken, zoo later nog met de Fontanges.
marie leczinska. mode der gorgerettes of kanten keelbanden.
De Steinkerker-dassen vonden haren oorsprong in den slag van gemelden naam (1692). De prinsen die, als overigens de meeste edellieden, hun kanten kleedertooi zelfs bij den strijd niet aflegden, knoopten, toen de aanval geblazen werd, inderhaast hunne mooie dassen los om den hals, vlogen ten kamp en behaalden, aangeleid door den maarschalk van Luxemburg, de zege op den prins van Oranje. Tot aandenken daarvan bleven mannen en vrouwen hunne lange kanten dassen gedurende een aantal jaren ‘à la Steinkerque’ dragen, d.i. met bevalligen zwier om den hals geslagen en losweg op de borst vastgehecht. De hoogerbedoelde mode der Fontanges kwam op omstreeks 1680 doordien, bij eene jachtpartij, de lokken der schoone hertogin van Fontange in de war geraakten door het breken van het lint dat ze bijeenhield. Inderhaast wikkelde 's Konings minnares ze in haar fijn kanten zakdoekje, wat haar zoo lief stond, dat de vorst er haar een vleiend | |
[pagina 368]
| |
complimentje over deed. 's Anderendaags waren al de dames van het hof à la Fontange gekapt. De Fontange behield niet lang hare oorspronkelijke gedaante. Men maakte ze hooger en hooger en weldra zag men zich verplicht de verschillende op elkaar gemonteerde strooken kant door een vormpje van fijn koperdraad op te houden. Het kapsel was dusdoende zoo omvangrijk geworden dat men het in Engeland spottenderwijs Commode heette en bij den klokketoren van Bow vergeleek. De dames schenen er grooter mede dan de mannen, wat de toenmalige Spectator ondeugend deed zeggen: ‘Bij hen vergeleken zijn wij nog slechts sprinkhanen.’ Het viel dan ook in ongenade.
j.b. colbert (1609-1633). mode van de kanten cravate.
In 1688 komen, benevens de tournantes, zijnde breede strooken kant welke in horizontale richting rondom mouwen of rokken lagen, de engageantes op. Het waren korte damesmouwtjes, meestal uit Mechelsche kant gemaakt; zij mogen niet verward met de dusgenaamde onder Lodewijk XIII gedragen pagode-mouwen, welke zeer lang waren. De aardige dracht der engageantes bleef in zwang tot aan de omwenteling. Laten wij nog, vooraleer het tijdvak van Lodewijk XIV af te sluiten, de baduitrustingen vermelden, bestaande uit een badmantel, een breeden volant die langs de boorden der badkuip neerhing, servetten en een vloerkleedje, alles uit fijn Point de France. Deze luxe vindt zijne verklaring in het feit dat de Fransche schoonen bezoek ontvingen niet alleen terwijl zij nog te bed waren, maar ook bij het nemen van hare baden. De groote Alleenheerscher sterft en Frankrijk ademt weer vrij: nu geen kniezen, geen onderworpen huichelen meer, verveling dient niet langer achter kanten waaiers uitgegeeuwd, de levenslust schuimt op als champagne; er is nog geld voorhanden: genieten is het ordewoord. ‘De portretten van dien tijd, zegt R. Muther, in zijn Geschichte der Malerei, toonen aan dat plots een gansch nieuwe maatschappij op het tooneel komt. Geene trotsche generalen, geene waardigheidsvolle aartsbisschoppen en gehoorverleenende ministers meer. Er zijn nog slechts mannen der mode en der elegantie. Allen gaan galant, spreken galant, glimlachen galant, kennen de fijnste complimentjes en dier uitwerksel op de zwakke kunne. Niet meer diepzinnig maar week en rozig zijn de trekken, niet meer imponeerend maar hoofsch en zwierig is de houding.’ De luxe neemt dan ook nog toe, vooral wat de mannendracht betreft. De afhangende kanten mouwen, ‘pleureuses’ geheeten, nemen kolossale afmetingen aan. Hoewel beweerd wordt dat zij door dieven werden uitgedacht om het bedriegen bij het kaartspel te vergemakkelijken, worden zij zoo gezocht dat, naar luid van toenmalige bescheiden, de heeren liever een vuil hemd droegen dan vuile handmouwen. Inventarisopgaven wijzen uit dat heele fortuinen aan manchetten en mouwen besteed werden. Handmouwen in Valencijn vergden een jaar arbeid en kostten tot 4000 livres. In eene wolk van kant gehuld onthaalt de pas bevallen vrouw hare vriendinnen; lakens, oorkussens, bedspreien der rijke lui zijn met breede Engelsche kanten afgezet. De bruidskorf van Lodewijk XV's oudste dochter bevat voor 625.000 fr. linnen en kant. Swinburne vermeldt in zijn Courts of Europe (1786): ‘Mejuffer de Matignon's bruidskorf zal 100.000 daalders kosten; voor 5000 pond sterling kant en linnen koopen is ten andere niets ongemeens in Frankrijk.’ | |
[pagina 369]
| |
Alençonkant wordt overdag; Valencijn bij nacht gedragen. Onder Lodewijk XIV's achterkleinzoon, Lodewijk XV, hadden de Fransche voortbrengselen erg te kampen met Engelsch en Mechelsch werk. Wel kunnen we hier wijzen op de lieve gorgerette's of keelbandjes, eigl. lange kanten fichu's welke de vrouwen boven hare kanten mutsjes droegen en die onder hare kin vastgeknoopt werden, (zie portret van Marie Leczinska, bl. 367), maar de lieve Marie Antoinette zou weldra immers hare voorkeur betuigen voor lichte weefsels waarbij teere kanten behooren.
koningin marie amélie. kanten omslagdoek met erwtjes.
Bloemen en veeren brengen het hare bij om de rijkversierde kant van lieverlede op den achtergrond te dringen, en hier stuiten wij op een dier verdoken, maar niet te loochenen voorteekenen eener aanstaande volksheerschappij: de toon wordt allengerhand niet meer aangegeven door den adel, niet meer door de vrouw: deze begint gedwee het oor te leenen aan wat kapper, modiste en kleermaakster haar inblazen. Marie Antoinette's beroemde kapper, Monsieur Léonard, houdt niet van rijke kant; de tot dan toe zoo nijvere werksters dienen dan ook, ingevolge Monsieur Léonard's luim, betere dagen te verbeiden. Melle Bertin, Marie Antoinette's modiste, heeft eene voorliefde voor Indische mousseline, gestikt batist en sluierdoek. Berthe's en kragen worden nu vervangen door lichte gazen met tallooze erwtjes bezaaide fichu's, een soort groote kanten omslagdoeken waarmede hals, schouders en borst bedekt werden.Ga naar voetnoot*) (Zie Plaat). Droeve tijden braken voor de kant aan. Alleen de barbes of kanten strooken, welke voortdurend het voorwerp van bijzondere etiketsvoorschriften uitgemaakt hadden, bleven in zwang. Daarbuiten was het nog slechts de kerk welke aan de fraaie kant getrouw bleef. Getuige kardinaal de Rohan die, telkens hij te Versailles officiëerde, een koorhemd droeg dat op 100.000 livres geschat werd. Altijd, wij zagen het reeds, was de katholieke kerk eene der grootste afneemsters van kant geweest. In Spanje bv., waar, uitzondering op de overige Europeesche hoven, de adel door de Koninklijke edicten tot een betrekkelijken eenvoud gedwongen was en niet altijd gelijken tred hield met de in den vreemde steeds wisselende mode's, werd de kant van den beginne af, voornamelijk ten dienste van de kerk gewerkt. Op altaar- en communie-kleederen was zij overvloedig aangebracht; de priestergewaden slorpten mede een aanzienlijk deel der productie op; de tallooze O.L. Vrouw- en heiligenbeelden hielden er eigen kleedij en kanttooi op na; Sint-Antonius te Valencia stond bekend om de pracht van zijn gewaad, met inbegrip van hoed en manchetten. De kant waarmede de O.L. Vrouwenbeelden prijkten was zoo kostelijk en zoo overvloedig dat, op het einde der 18e eeuw, de markiezin van Cogalhudo aangesteld werd als bewaarster van den kleederschat van O.L.-Vrouw van Soledad, te Madrid, een ambt dat zeer nagejaagd was. 1789. De Omwenteling breekt los. Een wilde storm holt over Frankrijk; de vlam laait, het bloed rookt; de onde maatschappij zakt ineen. Van adel is een tijd lang geen spraak meer; het woord is aan het volk. De manufacturen blijven gedurende 12 jaar gesloten. Kant wordt niet meer gedragen. Slechts in 1801 komt zij van lieverlede weder | |
[pagina 370]
| |
op, maar de oude stijl is tegen een nieuwen ingeruild. De kanten zijn nu lichter, teerder, leniger. Zij vinden een beschermer in Napoleon I wiens voorliefde gaat naar Alençonsch-, Brusselsch-, Chantilly- en vooral Mechelsch werk. Het dragen van kant wordt verplichtend voor de hofdames; het kunstbedrijf beleeft onder het eerste Keizerrijk een grooten bloei. Tot de fraise toe komt weder in de mode en de dusgenaamde Amadismouw valt fel in den smaak. Deze kanten mouw omving een gedeelte van den voorarm en werd om den pols vastgeknoopt. Zij dankte haren naam aan het bekend stuk: Amadis de Gaule, dat van 1684 af te Parijs en Versailles gedurende meer dan eene halve eeuw grooten bijval genoot en waarin de hoofdrollen soortgelijke mouwen droegen. De bedgordijnen van de beroemde Mme de Récamier zijn uit de schoonste Brusselsche kant gewerkt; hare oorkussens met het rijkste Valencijnsch afgezet. Ongesteld zijnde, drijft zij de coquetterie zoover hare gasten te ontvangen, uitgestrekt op een sofa en gehuld in een kleed van Engelsche kant. Was het onder den invloed van het Schrikbewind, hetwelk heel Europa in beroering bracht, dat het verval der kantindustre in Frankrijk gepaard ging met een soortgelijk verschijnsel in Engeland? In ieder geval was de ommekeer er zoo diep dat de kant er slechts in het midden der 19e eeuw weer opleefde. Napoleons val werkte natuurlijk terug op de luxe der kanten. Voegen wij daar nog bij den nadeeligen invloed van de uitvinding der machine-tule. Het beginsel hiervan werd, omstreeks 1768, gevonden door zekeren Hammond uit Nottingham. In 1809 werd de machine door twee Engelsche ambachtslieden, Heathcoat en Lurdley verbeterd. In den beginne werden op bewusten machine-netgrond uit de hand de meest verscheiden sieraden gewerkt. In 1837 kwam men echter op het denkbeeld het dusgenaamd Jacquard-systeem toe te passen op den tuleweefstoel waardoor het mogelijk werd kant ineens met de machine te vervaardigen. Gelijk de bekende Parijzische fabricant A. Lefébure terecht deed opmerken, voorzag bedoelde uitvinding volkomen in eene behoefte van de toenmalige democratie welke uit haar lood was geslagen door het opkomen van spoorwegen en stoomvervoer. Daardoor verdwenen alle vaste gebruiken en inzonderheid plaatselijke drachten. De beweging had een aanvang genomen met het hoofd, waar de hoed de mooie mantilla of de kanten muts vervangen had; zij breidde zich uit over heel de kleedij. De kamerjuffer verlangt een toilet als dat van de kasteelvrouw. Er diende dus gezorgd voor die schijnrijke pronksters. Niets kwam ooit beter op zijn tijd dan de machinekant. Zij vond machtig veel afneemsters die er op belust waren zich van boven tot onder te smukken met veel valsche kant en mits weinig kosten. Nu dwaalde de voorheen in de paleizen der rijken geherbergde, vertroetelde, ja aanbeden schoone naar de arme wijken terug waar zij uit nederige handen was ontstaan. De volksvrouwen tooiden er hare mutsen mede; zij vond verder een onderkomen op den buiten, voornamelijk daar, waar, wellicht ingevolge afzondering en verwijdering van alle nieuwsoortige verkeerswegen en -middelen, de oude zeden in eere bleven. Wat al specimens van kanten hoofdtooisels treft men er al niet aan! Hoe afwisselend en verscheiden is de mode der mutsen bij de buitenbevolking der verschillende landen. De eenvoudige witte kap der schamelste vrouwtjes is met een vingerbreed kantje afgezet; de muts der Kempische boerin is gansch uit kant gemaakt; de mooie Hollandsche boerenmeisjes dragen de welbekende uit Rijsselsche pottekanten gewerkte vleugelkappen van dewelke de fraaiste specimens in Zuid-Beveland, Volendam en het zuid-westelijk deel van Vlaanderen aangetroffen worden. Hoewel in vele streken de kanten muts bij de volksvrouw hoog in aanzien staat, kan wellicht geen enkel land met Frankrijk wedijveren wat de pracht en de bevalligheid van gemeld hoofdtooisel betreft. Daar vinden wij de Douarnenésienne, een huifje in geborduurd netwerk door de vrouwen uit Douarnenez gedragen; de Boulonnaise, langs voren breedopstaande kap der matrozenvrouwen uit Boulogne-aan-Zee; | |
[pagina 371]
| |
de door de boerinnen uit de Bresse gedragen Paddenstoelkap; de met Valencijn afgezette ‘Papillon d'Avranches’, de uit Rijsselsche of Mechelsche kant gewerkte ‘Coiffe Angevine’ der vrouwen uit Anjou; de torenhooge Bourgogne, lievelingskap der Normandische boerinnen; dan nog de Cauchoise, de Falaisienne, de aardige kornetjes der Bretoensche schoonen, de Lisienne, de Pierrots, de Strik van Caen.
met kanten versierd koorhemd.
Ook de halsdoeken bleven in enkele streken van het nijverheidsdoodend ostracisme verschoond. En hier kunnen wij vooral wijzen op de mooie dracht der mooie Spaansche mantilla's. De met kant versierde of uit kant gemaakte mantilla is nog steeds de bij uitstek nationale hoofdtooi der Spaansche vrouw. Deze houdt er, ja, drie soorten op na: de eerste, uit witte blonde, voor feestelijke gelegenheden a.d.z. geboorte verjaringen, stieren-gevechten en tweede Paaschdag; de tweede, uit zwarte blonde met breeden volant; de derde, mantilla de tiro geheeten, uit zwarte zijde gewerkt en met fluweel gegarneerd, voor het dagelijksch gebruik. Het dragen van geborduurde of kanten omslagdoeken is overigens eene der taaiste mode's der verleden eeuw geweest. Zij duurde van 1808 tot 1869, d.i. van de laatste jaren van het eerste tot het einde van het tweede Keizerrijk. Geboren uit de ‘Merveilleuses’, verdwenen zij omstreeks gemeld jaar, om in den jongsten tijd weer stilaan op te komen.
* * *
Bewonderend poozen wij soms, in het Museum voor Schoone Kunsten te Brussel, vóór N. Maas' ‘Peinzend vrouwtje’ (La Songeuse). Dit puik stukje verbeeldt eene oude speldenwerkster die haar kussen van zich af geschoven en haar bijbel op Amos geopend heeft. Moedeloos laat zij de handen in den schoot rusten; hare oogen zijn geloken en rimpels van overweging liggen op haar voorhoofd. Denkt zij na over de woorden van den profeet die het volk van Israël toeriep: ‘Wee aan u die weeldig zijt in Sion en uw betrouwen op den berg van Samaria stelt; gij, de grooten, de hoofden van het volk, die met pracht in het huis van Israël gaat.... Die op elpenbeenen sponden slaapt en in wellust ligt op uwe legersteden.’ Had zij een duister voorgevoel van den nakenden storm; voorzag zij dat hare kindskinderen eerlang de slachtoffers zouden worden van eene ramp wier voorteekenen zij uit woord en schrift harer tijdgenooten waarnam. De kantnijverheid beleefde ja, nog goede dagen; er was nog middel voor de werksters om een mooien stuiver te verdienen. Zij hadden nog hare vaste zeden en gebruiken; hare gezellige bijeenkomsten op bepaalde tijden van het jaar; hare beroepsliedjes en | |
[pagina 372]
| |
de strik van caen.
ontspanningen. En de kant-markten werden nog veelvuldig bezocht. Frankrijk had de hare te Guibran, te Beaucaire, te Bordeaux; Italië te Novi; Duitschland te Franckfort; Engeland te Sturbridge en Vlaanderen te Rijssel. Het bezoeken van de kantmarkt gaf telkens aanleiding tot feest en jolijt. Op St.-Niklaas-dag, patroon der Vlaamsche speldenwerksters, trokken deze er heen, gezeten op bebloemde wagens, met in haar midden eene voor die gelegenheid gekozen koningin. En vermakelijk dat het er toeging! De kost smaakte lekker; de drank was zoet; aan het zingen scheen geen einde te zullen komen. Het uitzicht van een dergelijk klosjes-feest (Fête du broquelet) heeft de Vlaamsche meester Watteau ons nagelaten in een beroemd schilderij dat in het Rijsselsch museum bewaard wordt. Ontleding ervan schijnt ons overbodig; het volsta hier te wijzen op het klosje dat, op den laatstkomenden wagen, aan een bloemenstruik hangt (Zie bl. 375) Wij spraken daar zooeven van voorteekenen eener ramp. Inderdaad: men gunde den eenvoudigen hunne onschuldige ontspanningen wel, en niemand zag met nijdig oog op hen neer omdat zij hun broodje wonnen, doch, naarmate de kantdracht en de kantluxe zich buitensporiger aanstelden, hakte de kritiek met verdubbelde slagen op den wansmaak toe. Wij wezen hooger op de veelvuldige schimpscheuten welke den val der fraises tot gevolg hadden; ook repten wij reeds een woord over de dusgen. Edits somptuaires, in Frankrijk, en de Koninklijke edicten elders, er niet alleen toe strekkende den invoer van uitheemsche kant te voorkomen, maar ook om de dwaze afdwalingen der mode te keer te gaan. Onder het huis der Valois, van 1549 tot 1583, telt men er niet minder dan tien. Desniettemin woekert het kwaad voort. Hendrik IV voegt het voorbeeld bij de leering. Hij draagt een eenvoudig grijs met taf gevoederd kleed zonder sieraad of kant. Men lacht hem vierkant uit: ‘Hij riekt naar de elllende der Ligue,’ spot men. Lodewijk XIII vaardigt edict op edict uit. In caricaturen en schotschriften wordt met hem en zijne bliksems den draak gestoken. Zoo gebeurde het ook in de omliggende landen. Twee scharen stonden tegenover elkaar. Zij die de luxe der kant warm verdedigden, en zij die er hevige tegenstanders van waren en bij iedere wending der mode hun gal uitbraakten. Een der belangrijkste berijmde strijdschriften tegen Lodewijk XIV's edict van 1660 was de: Révolte des Passemens (Paris, chez Ch. de Sercy, 1661), waarin al
de boulonnaise.
| |
[pagina 373]
| |
de toenbestaande kanten worden opgesomd en welks inhoud de volgende is: Al de verschillende kanten teekenen verzet aan tegen bedoeld edict. Zij houden vergadering en, na haren nood geklaagd, hare belangen besproken en hare wenschen geuit te hebben, nemen zij een koen besluit: elk zal naar hare respectieve geboortestreek terug trekken. Cupido bepleit echter hare zaak bij het hof en slaagt er ten slotte in hare rechten te doen waarborgen, waarop het geschil vereffend wordt en de kanten van haar besluit afzien.’ Sgaranelle daarentegen, in Molière's Ecole des Maris (1661) trok vinnig partij voor bewust edict. Oh! trois et quatre fois soit béni cet édit.
Par qui des vêtements le luxe est interdit!
Les peines des maris ne seront pas si grandes,
Et les femmes auront un frein à leurs demandes.
Oh! que je sais au roi bon gré de ses décris!
Et que pour le repos de ces mêmes maris
Je voudrais bien qu'on fît de la coquetterie
Comme de la guipure et de la broderie!
de douarnenésienne-kap.
de kamer der gemeenten eene rede uit tegen de overdreven kantluxe, en inzonderheid tegen ‘derozetten welke zelfs door leden van het Parlement gedragen worden en meer kosten dan heel een rok hunner vaderen.’
de ‘bourgogne’ der vrouwen uit normandië.
Addison's ‘Spectator’ vergelijkt de met kant getooide vrouwen van zijn tijd aan Friesche hoenders. Gansche kolommen konden wij vullen met uitvallen van uitheemsche satirische schrijvers en vermeldingen van spotprenten waarin met de overdreven kantluxe een loopje genomen wordt. Wij dienen echter niet buiten de Nederlandsche gewesten te gaan om voorbeelden daarvan aan te treffen. Was Huyghens, in zijn ‘Kostelick Mal’ niet heftig uitgevaren tegen de waaiervormige halskragen welke de borsten der vrouw onbedekt lieten: Een open Memmen-hol, trots wind en winters wonden;
(Treft eener niet te recht dit onbeschaemde moy,
Zijn d'Hoenders niet te koop, wat doen sy uit de koy?)
Een stege Walvisch-romp, plat achter, spits van voren;
Een op-getroste krans, trots eenig' Klocken-toren;
Een omgehoepte pack, trots eenig Keernenvat;
En 'k weet niet langer hoe, al wist ick langer wat.
In het prentenkabinet der Koninklijke Bibliotheek te Brussel bevindt zich een prent van den bekenden Vlaamschen plaatsnijder Vander Borcht, met dewelke men zich eene goede voorstelling kan vormen van de dracht der fraises, handmouwtjes en kanten haarbanden der Nederlandsche schoonen uit de 16e eeuw. Men ziet er tevens den thans nog | |
[pagina 374]
| |
in zekere streken van Holland door boeren- en schippersvrouwen gedragen wrongel, waarmede, volgens Huyghens' beeldende uitdrukking, de vrouwen op eene karnton geleken. De versjes boven en onder aan de prent zijn echt vermakelijk; wij schrijven de Nederlandsche over: Verciert my met d' momaensicht als ist onreyne,
Ick moet dickwels spreken dat ick niet en meyne.
Coopt vry momaensichten en breynaetGa naar voetnoot*) met hoopen
Thooft moet verciert syn, al waer themde vol knoopen.
Compt proper dierkens wilt op dese fatsoenê letten,
Ick sal u mager billen wat int ronde setten.
Ick moet een cachenfanGa naar voetnoot†) als ander dragen
My en roeckx wat cost mach ick tvolck behagen.
Dit's craem van de Venus dieren,
Van Ydelheyt en hoveerdicheyt met hoopen,
Die hun siel oneeren en d' lichaem vercieren
Ende alsoo den duyvel hun siel vercoopen.
n. maas. ‘peinzend vrouwtje’ (koninklijk museum, brussel).
Zooals men ziet deed de kritiek geene handschoenen aan. Een tweede prentje van denzelfden graveerder geeft ons een volledig overzicht van het toebereiden der fraise. Wij zien er hoe deze gewasschen, gesteven, gestreken, gepijpt, gedroogd en opgewerkt wordt. Aardig genoeg, al deze verrichtingen worden gedaan door apen (zie bl. 376). Onderaan staat te lezen: Hier oock dat lieflick volck, die schoone simme wyfven,
De lobben schoon en net waschen en drooghen en styfven.
Hoogerbesproken nijverheidscrisis, welke vooral veroorzaakt was door maatschappelijke en huishoudkundige factoren, liet onuitwischbare sporen na zich. De vele pogingen, gedurende haast gansch eene eeuw aangewend om verbetering in dien toestand te brengen en het euvel te verhelpen, mochten niet ten volle aan de verwachtingen beantwoorden welke men koesterde. Stellig werd er nooit meer kant gedragen dan in onzen tijd, maar de hoeveelheid doet schromelijk afbreuk aan de hoedanigheid. Het werken van groote stukken fijne kloskant als Mechelsch en Valencijnsch neemt ontegenzeggelijk af. Engelschen en Amerikanen nemen soms een stuk mede naar huis om het als eene aardigheid uit vreemde streken te toonen; nog slechts smalle strooken zijn evenwel tot het gewoon gebruik bestemd. Grof kloswerk, als stropkant (torchon) vindt nog aftrek omdat het goedkoop is. Het wordt gebruikt ter garneering van gordijnen, tafellakens, bedlinnen en vrouwenondergoed. De voorkeur gaat naar de naaldkant: Brusselsche applicatie, Venetiaansch werk, bandwerk, Brusselsch en Brugsch bloemwerk, Vlaandersch, Engelsch en Alençonsch werk. En dan nog, hoevele dames koopen valsch goed | |
[pagina 375]
| |
voor echt! Men houde maar een oogenblik stil voor een van de uitstallingen der menigvuldige kantwinkels van dewelke men er in groote steden in iedere straat van belang op zijn minst een paar aantreft. Tegen spotprijzen kan men er zich soms allerlei cols, manchetten, sluiers, ja heele jakken, waaiers, vlinders, dassen en dies meer aanschaffen; alles echter in naaldkant. Herhalen wij het met diep hartzeer: de fijne kloskant gaat stilaan te niet.
f. watteau. het klosjesfeest. (la fête du broquelet).
Het zij hier, voor de zooveelste maal, uitdrukkelijk betuigd, spijts al de tot instandhouding en verbetering van de eens zoo bloeiende vrouwen-industrie aangewende pogingen; spijts vergunning van toelagen aan oude en inrichting van kweekscholen voor jonge werksters; spijts herhaald beroep op den smaak der rijken, spijts geschrijf en geharrewar naakt met rassche schreden de tijd waarop het werken van echt-schoone kloskant een doode kunsttak zal geworden zijn, zoo gegoede dames er zich niet blijven bij bepalen de arme werksters met haar aalmoes te steunen, en niet zelf kussen en klos ter hand nemen, door ervaring de mooiheid van het edel weefsel leeren inzien en dit opnieuw als een onmisbaar sieraad van haren opschik leeren beschouwen. Dan zal het rijk der valsche kant weldra een einde hebben; dan neemt het speldenwerk, thans versmade schoone, weder, naast het naaldwerk, eene eereplaats in. Laten wij dit opstel sluiten met eene zeer gegronde aanmerking van eene Duitsche vakkundige, Bertha von Jurie, over kant als mannendracht: ‘Zou de zeere plek misschien hierin bestaan dat het hier juist een kunsttak der vrouw voor de vrouw geldt? Afgezien van het handelsstandpunt stelt de man er haast geen belang meer in; vroeger droegen de mannen evenals de vrouwen kanten, doch bijna gelijktijdig met de opkomst der machine- | |
[pagina 376]
| |
voortbrengselen legden zij de mode der kanten hommen af. Mag dit niet in éen verband tesaamgebracht worden? En kan men dit feit slechts hierdoor wettigen dat de man eens en voor goed aan allen pronk vaarwel zegde? Ik meen het niet; want het gesteven bovenlinnen is, hoe eenvoudig het er ook uit ziet, buitengemeen duur; bovendien verslijt het snel.
mode der fraises, manchetten, mommen, wrongels. (spotprent door van der borcht).
De kleeding van den man is over het algemeen sterker en deugdelijker, de stof ervan dichter, alle uiterlijke schijn wordt erbij vermeden; en daarom ben ik overtuigd dat, zoo heden ten dage, ingevolge modeluim of schoonheidsgevoel, de hommen bij de mannen weder in zwang kwamen, geen elegant man op het idee kwam, machinekant te dragen. De mondaine vrouw geeft daarentegen telken jare een deel van haar toiletgeld uit voor valsch, leelijk en weinig duurzaam goed dat na een seizoen versleten is, terwijl de echte kant, hoewel duurder, toch blijvende waarde heeft; dezelfde kanten kunnen in de afwisselendste vormen immer opnieuw opleven en gedragen worden. Er zijn dames die ware schatten van oude kant bezitten, en op hare kleederen slechts valsche dragen; zij voeren schokschouderend aan dat met ze eenmaal te dragen ze zouden bedorven zijn, en koopen geene moderne echte kanten wijl zij er te veel oude bezitten. De logica gaat in dit geval mank.’
het wasschen, stijven, strijken, plooien, droogen, opwerken van de fraises. (spotprent van van der borcht).
Zoo is het, ja; laten wij hopen dat het zoo niet blijven zal en de kant, evenals andere mode-artikelen in de moderne richting gestuwd, weldra herboren uit hare verkwijning opfleure, tot handhaving van den grooten en alouden kunst-roem der Nederlanden. |
|