Boeken over kunst.
Het komt mij voor dat het aantal boeken over kunstwerken, kunsttechnieken, kunstontwikkeling enz. enz. in de laatste jaren aanmerkelijk is toegenomen.
Moesten wij vroeger volstaan met de zeer kostbare en dikwerf zeer smakeloos uitgevoerde galerie-werken, groote mappen meest van Duitschen oorsprong, met afbeeldingen naar beroemde schilderijen uit bekende verzamelingen, thans wordt de kunst ons opgedischt in handiger formaat en op een wijze die haar binnen veler bereik brengt.
Niet alleen het formaat en het prijsverschil vallen ons echter op, trouwens er verschijnen ook nog wel omvangrijke en kostbare werken over kunst, maar vooral de wijze van bewerken, waarin dikwijls onbewust een zekere opvoedende geest zit. Het is alsof men het publiek niet slechts afbeeldingen wil laten zien om de schoonheids- of belangrijkheidswille, maar het tevens doen beseffen dat en dikwijls waarom die schilderijen of kunstvoorwerpen mooi en de moeite waard zijn, zelfs zonder het bepaald uit te spreken.
Het wil me wel eens toeschijnen, of het de geest van den tijd is, die kunst tot gemeen goed tracht te maken, en waartoe een ieder die er iets voor voelt, als onwillekeurig bijdraagt.
Wij moeten hier een uitzondering maken voor den heer Bremmer, bij wiens aesthetische studies wel degelijk een bepaalde ontwikkeling tot kunst op den voorgrond staat; maar toch, diens optreden, zoowel als de uitgave van serie-werken op kunst of kunstnijverheidsgebied, van populair geschreven kunstenaars-biografieën, van beknopte handboeken voor verschillende kunsttechnieken, het zijn alle verschijnselen, die er op wijzen, dat wij meer dan ooit leven onder het teeken der ‘Kunst’.
Van den heer H.P. Bremmer, die, opvoeder in kunst, als zoodanig een juiste afspiegeling van dezen tijd is, verscheen onlangs weder een nieuw boekje, dat beoogt het publiek ontvankelijker te maken voor de schoonheid in schilderkunst en kunstnijverheidsvoorwerp.
In deze ‘Praktische Aesthetische Studies’, wil de schrijver ons allereerst het verschil aantoonen tusschen een schilderij en een natuurafbeelding, ons duidelijk maken dat het den kunstenaar niet te doen is om een zuivere weergave van de werkelijkheid, maar wel om den indruk vast te leggen, die een stadsgedeelte, een landschap, de kleurcombinatie van een stilleven, op hem maakte.
Daardoor zullen enkele gedeelten, dikwijls meer domineeren dan op de fotografische natuurafbeelding, zal hij geneigd zijn details te verwaarloozen, om datgene wat hem vooral trof, goed tot zijn recht te doen komen.
Ook ‘echt en namaak’, niet alleen in aarden kruikjes, maar zelfs in schilderijen bespreekt de heer Bremmer in dit nieuwe bundeltje. Om dit te doen met behulp van autotypie lijkt mij, vooral waar het schilderijen betreft, een moeilijke zaak. De falsificaties zijn niet immer te beredeneeren, te definieeren dunkt mij; een kunstenaar voelt soms de namaak van een schilderij, van een kunstvoorwerp, waar de theoreticus zelfs een echtheid zou willen bewijzen.
Nu is het misschien wel eens goed zoo'n intuïtieve beoordeeling te gaan ontleden, maar ik geloof toch dat een pur sang schilder, die voor een valschen Bosboom gebracht werd, het zou ‘ruiken’ en er nooit toe komen zou het te definieeren. Hier is een scheiding tusschen den kunstenaar en den kunstgeleerde; maar Bremmers boeken zijn voor hen die onderwezen willen worden in kunst-begrijpen, -genieten, -waardeeren, en niet voor kunstgevoeligen, die, zij het ook zonder u het waarom te kunnen zeggen, de gave des oordeels bezitten.
Eveneens blijvende op het terrein van den kunstopvoeder, is J. Kuyper's boek over Heraldiek er een waaruit veel te leeren valt. Er bestaat weinig ten onzent, vooral uit een aesthetisch oogpunt bezien, over heraldiek, en al zijn de tijden dat men een groote waarde aan plaats- en familiewapens hechtte misschien eenigszins voorbij, toch komt èn in de bouwkunst èn in de versieringskunst meermalen de toepassing der heraldiek voor.