Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20
(1910)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Marialegenden
| |
[pagina 87]
| |
van de 13de tot de 16de eeuw om Maria als Moeder Gods te verheerlijken, haar macht en haar goedheid te prijzen, haar voor te stellen als het toonbeeld van alle deugden, maar bovenal als de machtigste toevlucht der zondaren. Bijzondere devoties (godvruchtige oefeningen) te harer eer, b.v. de Mariagetijden, de Rozenkrans enz., werden alom verspreid. Allengs kwamen er nu ook omvangrijke verzamelingen van legenden tot stand waarin Maria de hoofdrol speelde. Het doel van die verhalen was eensdeels de Mariavereering uit te breiden en te bevestigen, anderdeels den reeds bestaanden Maria-cultus aan te wenden tot een meer algemeen en practisch doel, nl. den menschen ook andere plichten in te prenten. Zoo hadden vele Marialegenden ook de strekking, het volk aan te sporen tot het nauwkeurig onderhouden van de geboden Gods en der Kerk, en werd het verband met Maria dus min of meer met opzet erbij aangebracht. Ook Nederland had natuurlijk zijn Marialegenden. De meeste daarvan waren gemeengoed van alle christelijke landen van Europa, en dus in de Latijnsche taal vervat Sommige collecties hebben evenwel een min of meer Nederlandsch karakter, daar de verzamelaars ervan binnen of op de grenzen van ons land leefden. Zoo werden in de legendenverzamelingen van Caesarius van Heisterbach († 1240) en in het zoogenaamde Bijenboek van Thomas van Chantimpré († 1270) in verband met Maria tal van gebeurtenissen verhaald, welke in Noord- of Zuid-Nederland heetten te zijn voorgevallen. Ook vindt men talrijke Mariaverhalen in het Speculum exemplorum (Spiegel der voorbeelden), een verzameling van meer dan 1200 legenden welke door een onbekenden Nederlandschen schrijver is aangelegd, en welke reeds in 1481 te Deventer bij den vermaarden boekdrukker Richard Pafroed in druk verscheen. Doch al deze verzamelingen verschenen in het Latijn. Er bestonden evenwel ook verzamelingen in het Middelnederlandsch. Reeds omstreeks 1477-78 werd te Delft het Boeck van onser liever Vrouwen miraculen gedrukt, waarin niet minder dan 119 Marialegenden voorkomen, en verder bestonden er tal van handschriften, welke geheel of gedeeltelijk Marialegenden in Middelnederlandsche vertaling bevatten. Het heeft lang geduurd eer de Middelnederlandsche Marialegenden in ons land de aandacht der letterkundigen trokken. Mocht al het Middelnederlandsche proza, dat voor het grootste gedeelte uit stichtelijke lectuur bestaat, weinig aantrekkelijks hebben voor ons Protestantsch volk, hoeveel te meer gold dit van de Marialitteratuur, daar ‘den rechtzinnigen Protestant niets in het Katholicisme meer antipathiek was dan het naïeve wondergeloof en de vereering van de Heilige Maagd’. Het is dan ook een Katholiek litterator geweest, en wel niemand minder dan de romanticus Alberdingk Thijm, die het eerst de aandacht zijner tijdgenooten op de Marialegenden gevestigd heeft door een studie, waarin hij ook enkele legenden meedeelde. Anderen zijn hem gevolgd tot, nu zes jaar geleden, de kroon op het werk gezet werd door de uitgaaf van Dr. C.G.N. de Vooys.Ga naar voetnoot*) Ruim driehonderd en vijftig legenden zijn hier bijeengebracht, welke in tal van handschriften verspreid waren. Het spreekt vanzelf dat dit werk niet alleen om het karakter der middeleeuwsche Mariavereering te onzent nauwkeurig te leeren kennen, maar ook uit een cultuurhistorisch oogpunt van niet te overschatten belang is. Een kennismaking met enkele dezer legenden zal wellicht aan de lezers van ‘Elsevier's Maandschrift’ niet onaangenaam zijn. Sommige van die naïeve verhalen zijn in hun bekoorlijken 15de eeuwschen vorm ware taaljuweeltjes. Zij geven ook een aardigen kijk op verschillende middeleeuwsche toestanden. Strijdlustige ridders reizen van het eene tournooi naar het andere. Het recht van den sterkste heerscht: aan de openbare wegen liggen sterke roofburchten, van waaruit de ridders zonder genade iederen voorbijganger plunderen. Ook de mindere man beoefent den diefstal als handwerk en eindigt gewoonlijk zijn leven aan de galg. In deze ruwe tijden zijn de geestelijken niet altijd een voorbeeld voor de leeken: een hebzuchtig pastoor brengt | |
[pagina 88]
| |
wel het H. Sacrament aan zijn rijken parochiaan, maar kan geen tijd vinden om een arm vrouwtje te bedienen, Ook het klooster beveiligt niet tegen menschelijke zwakheden: een abdis krijgt een kind bij haar rentmeester; hoe haasten zich de nonnetjes, die haar om haar strengheid haten, om de zaak per brief aan den bisschop mee te deelen! Heilige mannen leven als kluizenaars, door hun vroomheid steunen zij den mensch tegen den duivel. Aan sterfbedden worden we verplaatst, waarbij Maria met haar engelenschaar gereed staat om de ziel in ontvangst te nemen - men stelde zich voor, dat deze bij den dood door den mond het lichaam verliet en er uitzag als een miniatuurmenschje. Maar tegen het bed van den slechten rijkaard klauteren de duivels op in de gedaante van zwarte katten; zij trekken de weerstrevende ziel met een haak uit het lichaam en sleuren haar mee naar de hel. Tegelijkertijd geef ik hierbij eenige afbeeldingen, waarin de gebeurtenissen welke in de legenden worden verhaald, aanschouwelijk worden voorgesteld. Deze afbeeldingen zijn ontleend aan twee geïllustreerde handschriften van Marialegenden, die bewaard worden in de Bibliothéque Nationale te Parijs (hs. 9198-99), doch waarvan het eerste deel te 's-Gravenhage in het jaar 1456 voltooid werd (elk handschrift vormt op zichzelf een kompleet geheel). De twee handschriften bevatten te zamen 132 miniaturen in grisailleGa naar voetnoot*), van een blauwachtiggrijze kleur met schakeeringen van wit tot zwart. De eenige sprekende kleur is de smalle randomlijsting van rood of blauw met goud. Ook hebben de schilders de gezichten hunner personen als gewone miniaturen behandeld en er de vleeschkleur aan gegeven. Welk een levendige gelaatsuitdrukking vertoonen die hoofden van een paar millimeter afmeting! De eenige aanmerking die men zou kunnen maken is dat zij gewoonlijk wat groot zijn in verhouding tot het lichaam. Van het tweede deel (hs. 9199) dat het eerste verre overtreft, heeft de Fransche miniaturenkenner Paul Durrieu getuigdGa naar voetnoot*) dat dit waarschijnlijk het schoonste handschrift met grisaille-schilderingen is uit de 15de eeuw. Volgens hem zou het een even groote vermaardheid verdienen als het (gekleurde) Breviarium Grimani, dat in den jongsten tijd zoozeer de aandacht getrokken heeft. Toch, ofschoon deskundigen er meermalen de aandacht op vestigden, bleef het tot op onzen tijd vrijwel onbekend. Habent sua fata libelli! Beide handschriften zijn geschreven voor Filips den Goeden van Bourgondië, en de eerste miniatuur van elk toont ons Filips, die door den beschermheilige van het Bourgondische huis, den H. Andreas, aan de H. Maagd wordt aanbevolen. (Zie afb. blz. 89). De afschrijver van beide bundels is Jacques Miélot, die in vasten dienst van het Bourgondische huis was verbonden, en ook zijn werkzaamheid uitstrekte tot het maken van de schetsen voor de miniaturen. Deze laatste zijn in de twee bundels van verschillende afkomst. De schoone miniaturen uit hs. 9199 moeten toegeschreven worden aan een zeer bekwaam miniaturist, van wien wij slechts met zekerheid weten: 1o. dat hij werkzaam was voor de hertogen van Bourgondië; 2o. dat hij een tijdlang te Brugge moet gewoond hebben, omdat hij aldaar zijn medewerking verleende aan werken, die vervaardigd zijn voor den heer van Gruuthuuse (een van de miniaturen welke hij voor dezen schilderde, heeft als achtergrond een stadsgezicht van Brugge met den toren der O.L. Vrouwenkerk). Doch de naam van dezen tijden stadgenoot van Memlinc is ons niet overgeleverd, al ontbreekt het niet aan gissingen, waarbij Simon Marmion en Philippe de Mazerolles de meeste aanspraken hebben. Nu de Nederlandsche beeldende kunst zich niet met de Marialegenden heeft beziggehouden, mogen we ons gelukkig rekenen, dat we uit dezelfde 15de eeuw, waaruit onze welluidende middelnederlandsche legenden dagteekenen, afbeeldingen bezitten die weliswaar een beslist Fransch karakter dragen, maar waarbij toch Vlaamsche invloed niet te | |
[pagina 89]
| |
miskennen valt, terwijl het onzen nationalen trots kan streelen, dat deze miniaturen vervaardigd werden voor onzen Hertog van Bourgondië, en dat het schoone Brugge eenmaal den meest verdienstelijken kunstenaar die daaraan zijn krachten wijdde, tot woonplaats strekte. Gewoonlijk is bij deze miniaturen het tooneel in twee of drie afdeelingen verdeeld. Naast een kamer of kerk met weggebroken voorwand hebben wij een schilderachtig kijkje op straat; de buitenmuur van het gebouw, in doorsnede gezien, vormt de afscheiding tusschen beide deelen. Soms ook zijn verschillende gebeurtenissen uit een legende zonder afscheiding naast elkaar afgebeeld. Een enkelen keer zien wij tweemaal naast elkander hetzelfde interieur, maar dan is dit steeds van een ander punt uit bezien. De miniaturen verplaatsen ons in het Frankrijk van het midden der 15de eeuw, toen het land zich gaandeweg hersteld had van de rampen van den honderdjarigen oorlog. Overal worden mooie steenen huizen gebouwd, slechts een enkele maal zien we nog houten huizen of wel, als overgang, alleen den voorgevel van steen, terwijl het dak nog met riet bedekt is. Boven de voordeur is steeds een sierlijke bekapping aangebracht. Burgers en edelen wedijveren in weelderige inrichtingen: langs de wanden staan banken met kussens, in het vertrek driehoekige tafeltjes, op den achtergrond ontwaart men het buffet met de hooge schenkkannen en bekers. Alle vertrekken hebben ramen met in lood gevatte, schuine ruitjes; gebloemde tapijten worden algemeen in de kerk opgehangen en binnenshuis boven het hoofdeinde der ledikanten. Op plankjes tegen den muur staan bekers, mandjes en het juweelenkoffertje. De hooge schoorsteenen dragen tot opschrift ‘Jesus, Maria’ of ‘Laus Deo’ en op den hoek prijkt een flesch van Italiaansch model. Hs. 9199. (verkleinde reproductie)Ga naar voetnoot*) Maria zit op gebeeldhouwden gotischen troon. Filips van Bourgondië ligt voor haar geknield met het gebedenboek voor zich. Achter hem staat de H. Andreas, de beschermheilige van het Bourgondische huis met zijn kruis in dezen vorm × (andreaskruis). Hij is nl. aan een dergelijk kruis gemarteld.
Vol afwisseling is de kleeding: oudere mannen dragen lange, geboorde tabbaarden, jongere een rok die boven de knie hangt; beide kleedingstukken zijn door een gordel om 't middel geplooid. Allerlei soorten van hoeden komen voor: hooge bontmutsen, platte hoeden met ronden rand, waarvan de lamfer over den schouder hangt. Pelgrims hebben een engsluitenden kap over 't hoofd getrokken en een ronden, platten hoed aan een band op de schouders hangen. Schoenen met lange, spitse punten worden gedragen; op straat bindt men er houten blokjes onder met het oog op de onbestrate, slijkerige wegen. De schoenen der vrouwen hebben een meer gewoon model. Dezen hebben hoogopgeplooide mutsen en topperhoeden met afhangenden, gazen wimpel; ze dragen korte lijfjes in empire-stijl en lange sleepen, die zóó'n aanstoot gaven, dat de geestelijken ze niet alleen algemeen verboden, | |
[pagina 90]
| |
maar zelfs besloten aan de draagsters ervan de absolutie te weigeren. Opmerkelijk zijn ook de zuigelingen, die geheel als een Egyptische mummie zijn ingebunseld. Maria is steeds voorgesteld met het losse, geplooide gewaad, dat van alle tijden is, en waarvan de mantelgesp op de borst de eenige versiering uitmaakt. Hoe afschrikwekkend zijn de duivels afgebeeld! Zij hebben overal grijnzende gezichten: op den buik, op de borst, den rug en de knieën; hun mond eindigt in een vreeselijken snavel. Zij dragen horens op 't hoofd, vleermuisvlerken aan de armen en een langen staart. Met de klauwen waarin hun armen en beenen eindigen, trachten zij de ziel mee te sleuren in den strijd dien zij bij het sterfbed met Maria en de Engelen voeren. Het vagevuur zien wij afgebeeld als een ketel met kokende pek, of als een drakenmuil. De hel als een ronde, steenen put, waarin draken, slangen en kikkers tusschen de zielen rondwriemelen; een van deze ongelukkigen ligt daarbuiten op den grond aan een ketting die met een ring in den muur is geklonken, terwijl een duivel aan den ketting rukt. Op hoeveel verschillende interieurs geven deze miniaturen ons een kijkje: op het kantoor van een Joodschen geldschieter, waar wij de verpande sieraden aan den muur zien hangen; op een afschrijver aan den arbeid met al zijn hulpmiddelen om zich heen; op sterfbedden waar de H. Sacramenten worden toegediend (tegen het sterfbed van een bedelaar zien wij zijn bedelstaf en -tasch staan); op een bruiloftsmaal - de gasten zijn gezeten, juist wordt het wild binnengedragen, en daar buiten staan de pijpers opgesteld, die blijde liederen fluiten. Dan het kleurige leven daarbuiten: we zien jongens op straat bezig met bellen blazen; een misdadiger in een open kar rijden naar de terechtstelling - met de handen omklemt hij het crucifix, tegenover hem zit een monnik en de voerman rijdt op het paard - en een plechtige processie trekt om de kerk. We zien op primitieve wijze een brand blusschen (met houten emmers wordt het water uit de rivier geschept, door twee mannen wordt de emmer aan een stok naar den ladder gedragen, waarop een rij andere mannen staan, waarvan de laatste den inhoud in de vlammen stort); een vorst op de valkenjacht die daarbij zijn kroon niet heeft afgezet, want de punten steken boven zijn hoofddeksel uit; de belegering van een stad (uit de vorstelijke tent treden de zwaargewapende ridders, daarnaast staan de boogschutters opgesteld die hun pijlen richten naar de belegerden op de tinnen, waarvan één zich juist gereed maakt om een zwaren steen op hen neer te ploffen). De hier volgende legenden zijn ontleend aan de bovengenoemde uitgaaf van Dr. De Vooys. Slechts is met het oog op den tegenwoordigen lezer de schrijfwijze van i en j, u, v en w in overeenstemming met de hedendaagsche gebracht. Hetzelfde geldt van het gebruik der hoofdletters en leesteekens. Men leze de middelnederlandsche ae als aa, ue als nu, oe als oo of oe. De ingevoegde verklaringen geven niet altijd woordelijk den tekst weer, maar wel de bedoeling. Ik wil hier nog opmerken, dat mijn keuze van legenden voor een gedeelte anders en ook uitgebreider zou geweest zijn, als ik niet, wat tekst en illustraties betreft, aan een bepaalde ruimte was gebonden geweest. In alle legenden is Maria de hemelsche koningin, die in zóó verblindenden glans aan haar dienaren verschijnt, dat deze de oogen niet tot haar kunnen opslaan. Zij is de hemelsche bruid van allen die reinheid beloofd hebben. Hiervan verhaalt de legende | |
Van een heilich vadér.Daer was een heilich vader (pater) in eenre vergaderinghe (klooster) ende dese was coster ende diende (vereerde) Maria, der moeder Gods, seer devotelic. Ende menichwarf so bleef hi in sijn ghebet inder kerken slapende. Ende hi begheerde seer Onse Lieve Vrouwe te sien. Op een tijt quam die moeder Gods tot hem, daer hi lach inder kerken. Ende si quam also claer dat hi op haer niet sien en mocht (kon). Ende si brocht in haer hant van Ysayas een boec, ghescreven mit gulden letterenGa naar voetnoot*). Ende hi en | |
[pagina 91]
| |
hadde niet gedocht so grote ghenoechte te sien als hi van Maria sach in haer volmaectheit ende scoenheit. Doe seide die broeder tot Maria der moeder Gods: ‘O Maria, ghebenedide maghet ende moeder Gods, hoe gaerne soude ic cussen uwe voeten.’ Doe seide Maria: ‘Neen, lieve vrient, ic en wil niet dat ghi mit uwen monde cusset mijn voeten daer ghi mi so langhe mede hebt
Hs. 9199. Links: Kapelletje met altaar, waarvoor de monnik ligt te bidden.
Rechts: Hij wordt door Maria gekust in zijn eenvoudige cel met houten vloer en dito zoldering, zijn bed en gotischen stoel met hoogen rug naast 't bed. De miniaturist heeft 't gordijn aan 't voeteneinde opgenomen: zoo kan men het bed beter zien. ghedanct, ghelovet, ende aenghebedet (toegebeden) bi nacht ende bi daghe. Mer ic wil dat ghi mi ommehelset mit uwen armen ende cusset mi vriendelic an minen monde.’ Die broeder was seer wel te vreden ende ommehelsede Maria die moeder Gods vriendelic ende cussetse an haren mont mit groter devocien.
Hoe Maria de vereering harer dienaren op prijs stelt en vergeldt, blijkt uit de legende van den ridder, die op weg naar 't tournooi zich ophield om de mis te hooren in een ter eere van Maria gesticht klooster. Inmiddels behaalt Maria in zijn gedaante op 't tournooi de zege voor hem. | |
Van enen ridder die gaerne in tornoye voer.Het was een ridder die seer devoet was om Maria, die maghet ende moeder Gods te dienen (eeren). Mer hi voer seer gaerne ten tornoye ende tot steecspeel. Op een tijt doe hi totten tornoye waert voer, doe soude hi voorbi een cloester riden dat inder eren Maria, der maghet ende moeder Gods, ghesticht was; ende hi ghinc in dat cloester om misse te horen. Ende men dede daer veel missen, die een naden ander, ende hi en woude gheen misse laten onghehoort om die minne van Onser Liever Vrouwen. Ten lesten doe die missen al ghedaen waren, doe ghinc | |
[pagina 92]
| |
hi uutten cloester ende ghinc haestelic totten tornoye waert. Ende siet, daer quamen ridderen ende wel gheboren mannen uutten tornoye desen ridder te ghemoet. Ende si seiden tot hem dat hi alte vromelic (zeer dapper) ghetorniert hadde. Ende die sommighe (sommigen) quamen ende seiden dat si sijn ghevanghen waren. Ende doe si dat alle seiden, die daer quamen, so verstont die ridder wel dat hem die hoechste coninghinne,
Hs. 9198. Links: Altaar waarvoor de priester mis leest, boek rechts, kelk met doek er over in 't midden voor hem. Aan beide zijden van 't altaar hangen losse gordijnen aan koperen stangen. Rechts van 't altaar de misdienaar, op den voorgrond de ridder die naar de Mis hoort; zijn helm ligt op den grond. Achter hem nog twee gewone geloovigen die dezelfde mis bijwonen. Het kapelletje waarin de voorstelling geplaatst is, is van 't overige gedeelte der kerk afgescheiden door een verticaal gespannen tapijt (gebloemd).
Rechts: De schildknaap die met twee paarden buiten de kerk is blijven staan om den ridder af te wachten. Daarnaast, op een gedeelte dat achter de primitieve heuveltjes ligt, vindt 't steekspel plaats. Boven op het balkon kijken de edelvrouwen toe. Maria, die maghet ende moeder Gods, hoechlic geëert hadde. Ende hi vertelde alden volc wat hi gedaen hadde ende hoe hi ghevaren hadde (wat hij gedaan had) ende wat hem gesciet was. Ende doe hi hem (hun) allen dat gheseit hadde, doe begaf hi hem (trok hij zich terug) daer in dat selve cloester ende diende Maria sijnre vriendinnen alle die daghen sijns levens.
Wie de Moeder Gods eert, wordt dus door haar wedergeëerd, gelijk ook treffend blijkt uit de algemeen verbreide legende van Hildefonsus. Deze was in de 7de eeuw bisschop van Toledo en heeft door zijn boek ‘Over de Maagdelijkheid der H. Maria’ veel bijgedragen tot de uitbreiding van de Mariavereering in Spanje. | |
Een scoen exempel.Het was inder stat van Tholotana (Toledo) een bisscop die ghenoemt was Hildefonsus, seer doechdelijc (deugdzaam) met vele goede doechden verschiert (versierd, toegerust), die onder ander goede wercken die hij hadde so minde hij uut herten seer die gloriose Maghet Marie. Ende eerde haer met alre weerdicheit die hij mochte (met den diepsten eerbied) tot wiens (wier) eere hij oic een groot boeck maecte, ter eeren van die Maghet Marie van hare meechdelijcheit. Welc boeck also behaghelijc ende ontfanckelijc (welgevallig) was der Maghet Marie dat sij hair hem vertoende, hebbende in haer hant dat boeck, al danckende hem voer dat boeck welc hij ter eeren van | |
[pagina 93]
| |
haer ghedicht (gemaakt) hadde. Mer hij begheerde noch meer haer te eeren, stichte (stelde in) dat men jaerlijcs soude vieren die ontfanckenisse der glorioser (zalige) Maghet Marie voer dat hoghetijt der gheboerten Cristi (Kerstmis)Ga naar voetnoot*). Want hem doecht (docht het) dattet rechtverdich was dat men ten iersten (eerst) soude vieren hoghetijt der Maghet Marie voer dat hoghetijt der gheboerten Cristi die van die Maecht gheboren was. Doe so
Hs. 9198. Links: Hildefonsus zit onder baldakijn, getooid met bisschopsmuts en -mantel zijn boek te schrijven ter eere van Maria (men ziet hier hoe een middeleeuwsch schrijver lettertje voor lettertje schilderde). Maria verschijnt hem en heeft 't boek dat hij geschreven heeft, in de hand en dankt hem ervoor.
Midden: Maria verschijnt op den zetel ‘biden outaer’ (dat op den achtergrond staat) aan Hildefonsus en brengt hem het witte kleed (albe). Interieur is kerk, door gordijn afgeschoten. Rechts: Opvolger van Hildefonsns, bisschop Syagrius, gekleed met de albe van Hildefonsus, valt dood uit den stoel waarin Maria gezeten had en die daarna alleen door Hildefonsus mocht worden gebruikt. Omstanders nemen het kleed van zijn lichaam af. oppenbaerde die Maecht Marie hem hair weder (zich weder aan hem). Ende sy sat inden setel biden outaer ende gaf hem een cleet welc seer wit was, welc wy een albe noemen, segghende tot hem ‘Dit cleet hebbe ic u ghebrocht uuten paradyse mijns soens, met welc cleet ghi u schieren (sieren) sult in die hoghetiden mijns soens ende mijn feestdaghen; ende in desen stoel dair ic nu in sitte, sult ghi sitten alst u ghelieft. Mer weet dat sekerlijc, dat sonder u (behalve gij) niemant in desen stoel en sal sitten, hi en sal gheplaecht worden (of hij zal gestraft worden) of eest (is het) dat yemant dit cleet hem beroemt (zich aanmatigt) aen te doenne dan ghi.’ Welc cleet hij seer blijdelijc ontfinc ende ghebruyctet tallen hoghetiden, ende oeffende hem in goeden wercken ende inden dienst (vereering) der glorioser Maecht Marien. Dairna so starf hij salichlijc inden Here achterlatende sinen nacomelinghe scoen exempel om te eeren die gloriose Maecht Marie. Na sijn doot so was een cleerck (geestelijke), ghenoemt Syagrius, der voerghenoemder stat ghecoren (gekozen tot) archibisscop, die luttel achtende was die innicheit sijns voersaten (die weinig had van de vroomheid zijns voorgangers). Ya, uut bedrieghenisse des viants (uit inblazing des duivels) ginc hij sitten inden setel dair die Maecht Marie in gheseten hadde, | |
[pagina 94]
| |
teghen die verbiedenisse Marien ende dede halen dat heilich cleet, ende woude dat aendoen segghende: ‘Ghelijc ic een mensche bin, also was mijn voersate een mensche. Wairom en sal ic niet also wel ghebruyken dit cleet als hij, aenghesien dat ic tselve bisscopdom hebbe welc hij hadde.’ Dit segghende so dede hij dat cleet aen. Mer uut Gods wrake so viel hij ter eerden metten clede al doot. Welc doe dat saghen die dair
Hs. 9199. Kerkhof met graftombe, rechts 't klooster. Lelie groeit aan 't hoofdeinde uit graftombe. Bewonderende monniken. Huis links achteraan is 't portiershuisje boven den ingang van 't kerkhof, welke ingang tusschen twee muren ligt.
bij hem stonden haest (haastig) deden sij hem uut dat heilich cleet welc hij onwerdelijc genomen hadde, ende besloten (sloten het weg) dat in die trissoer (schatkamer) der kerken.
Toch ziet Maria niet naar geleerdheid maar alleen naar vroomheid des harten, die vaak juist bij de eenvoudigen van geest wordt aangetroffen, gelijk verhaald wordt in de legende | |
Van enen ridder.Het was een ridder ende liet die werlt (die het wereldsche leven vaarwel zegde) ende ghinc in Sinte Bernaerts oerde (d.i. de Cisterciënserorde), als Cesarius (Caesarius van Heisterbach) bescrijft. Ende omdat hi niet gheleert en was, daerom gaven si hem een meester die hem leren soude, omdat (opdat) hi priester mochte werden, want die moniken vermident hem (schroomden ervoor) dat si so edelen man onder die convaersen (leekebroeders) souden setten. Mer hoe langhe hi mit sinen meester was, hi en conde niet leren dan twie woerden, dat was Ave Maria (Wees gegroet, Maria). Mer die woerden onthielt hi so naerstelic so (dat) waer hi ghinc of wat hi dede, altoes so seide hi Ave Maria. Ten lesten starf dese ridder ende men groef hem bi die ander moniken. Ende daer wies een scone lelye uut sinen grave ende op elcke blat van der lelyen stont ghescreven mit gulden letteren Ave Maria. Alle die moniken van den cloester quamen totten grave om dat wonder te sien. Ende si deden dat graf op | |
[pagina 95]
| |
(open) ende si vonden dat die wortel van der lelyen uut des ridders monde quam. Ende daerin bekenden si (daaruit begrepen zij) mit hoe groeter devocien ende ynnicheit hi die woerden plach te spreken tot Maria, der moeder Gods.
Hoe Maria haar dienaren steeds ter zijde staat; ook wanneer zij in de zonde zijn afgedwaald, blijkt uit de overoude legende Hs. 9198. Plaats van terechtstelling. Aan beide zijden rechters met gerechtsdienaars. Beul trekt juist ladder weg. Maria ondersteunt voeten van den dief. Maria is zichtbaar voorgesteld, maar volgens de legende was zij niet zichtbaar. Heuvelachtig landschap met boomen.
| |
Van een dief.Het was een dief die stal al dat hi crighen conde, mer ymmer so diende (vereerde) hi Maria, die maghet ende moeder Gods, in duechden die haer ontfankelic waren (door het betrachten van deugden die haar welgevallig waren). Ende hi stal also langhe dat hi ten lesten mitter dieften ghevanghen wort (tot hij eindelijk op heeterdaad betrapt en gevangen genomen werd). Ende hi wort corts daerna ghehanghen. Ende omdat hi Maria, die Moeder Gods, ghedient hadde, so diende si hem weder; want doe hi ghehanghen was, doe stont si onder hem, ende hielt hem op bi sinen voeten drie daghen lanc, sodat hem niet (niets) en deerde. Die luden werden dat ghewaer dat hi noch levede, ende quamen tot hem ende vraechden hem hoe dattet bi quame (hoe het kwam) dat hi noch levede. Doe seide hi: ‘Maria, die maghet ende moeder Gods staet onder mi ende hout mi op bi den voeten.’ Doe dat voor den rechter quam, doe dede hi den dief ofdoen van der galghen. Ende die dief ghinc altehants (terstond) in een cloester ende diende Gode ende sijn lieve troesterinne Maria, die maghet ende moeder Gods, al sijn leven lanc. (Wordt vervolgd). |
|