Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20
(1910)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Chris Lanooy, door Jan Greshoff.Voor Anna L.-S.
c.j. lanooy.
De kunstnijverheid, welke zich hier, gelijk in Duitschland, vrij plotseling vlug ontwikkelde draagt geheel het kenmerk van dien ongemeensnellen groei; zij heeft er de bekoring van: het veelal spontane, het naïef-nieuwe, het frischjonge; maar algelijk ook voert zij er maar tè zeer de fouten van mede: het gebrek aan vakcultuur en traditie, het onoverdachte, het onrijpe, het stelsellooze en de zucht naar het vreemde. In Duitschland, met de nationale neiging tot het opzichtige, het poenige, ontstond een ziekelijke drang om naar wat gansch ‘nieuws’ te zoeken, een belachelijk, gejaagd streven naar het ‘nooit nog vertoonde’, zooals dat alles te zien is in zeer vele artistiek-afkeurenswaardige uitingen; men sla er de eerste jaren van ‘Decorative Kunst’ maar eens op na. Bij ons, waar ons karakter ons meer leidt tot het sobere, het degelijke, het beschaafd-rustige, treden deze feilen niet zoo sterk op den voorgrond, hetgeen echter niet zeggen wil, dat deze niet aanwezig zijn. Teekenend voor onze jonge kleinkunsten en dadelijk in het oog vallend, is de stelselloosheid, welke zich, van zich zèlf bewust, kunstmatig en geforceerd, in een stelsel tracht te verkeeren. Te vergeefs natuurlijk. Het geroep en geschrijf van een goed deel onzer, overigens om hun jong streven zeer te waardeeren, kunstnijveren om een ‘eigen stijl’ en een ‘stijl van dezen tijd’ is een ontstellend bewijs van gebrek aan inzicht in de waarde en het wezen van den stijl, tevens in dat van kunstcultuur in het algemeen. Wanneer in een aantal uit-stekende mannen, behoorende aan één tijdperk en één volk, zich hetzelfde of nagenoeg hetzelfde begrip omtrent het wezen der schoonheid ontwikkelt, wanneer in hen een bijna-gelijkwaardig idee omtrent de verhouding tusschen kunst en leven groeit; èn wanneer deze mannen, de schoon-sprekende monden zijn, die uitzeggen wat in het overgroote deel des volks leeft; dan zullen hunne uitingen, uiteenloopend naar hunne wellicht zeer verschillende geaardheden, één trek duidelijk gemeen hebben: den hetgestelde-tijdvak-kenmerkenden stijl. Stijl te willen maken bewijst natuurlijk een volledig | |
[pagina 77]
| |
gebrek aan cultuur-historisch en aesthetisch inzicht De kunstnijverheid moet zich geheel vrij, onbelemmerd en natuurlijk kunnen ontwikkelen; is zij rijp voor dat zielvolle stelsel, dat geen stelsel is en hetwelk men stijl noemt, welnu zij zal het zich verwerven. Voorbarigheid in een zaak als deze, de tijd willen forceeren, is kinderlijk en schaadt ongetwijfeld. Het wordt den kunstenaar C.J. Lanooy, wiens persoon en werk mij zeer ter harte gaan, door zijne blokjes-moderne vakgenooten zeer kwalijk genomen en het wordt hem openlijk verweten, dat hij eigen wegen durft bewandelen; dat hij, zwerver naar den geest, vrij en onbekommerd paden durft inslaan, die wèg voeren van de alléénzaligmaking van eenen fabriekmatigen, z.g. ‘stijl’. En dit is juist zijn grootste charme en hierin ligt zijn grootste kracht. Hieruit komen voort dat eigene, frissche, dat innemend-spontane, dat moedige, dat somwijlen ongebreidelde....
de heksenkroon.
Lanooy is een kunstenaar, dien ik gaarne voor het grootste gedeelte zou brengen tot die groep, welke men de impressionistische noemt en welker waarde in den ontwikkelingsgang der kunst men geenszins mag onderschatten, acht men ook zijne principes als ideaal gering. Het is een phase, een rustpunt, maar waar wellicht wat te lang is halt gemaakt. De twee niet te ontkennen verdiensten, de twee groote waarden van het impressionnisme, kan ik niet beter in het licht brengen, dan door het aanhalen van de diep-overdachte woorden van een man, dien ik als bewusttrachtend kunstenaar en als aestheticus mede, zeer hoog stel. ‘De paedagogische waarde van den impressionnistischen kunstenaar is de opwekking tot de liefde voor de natuur en de herleving van den technischen zin’Ga naar voetnoot*). Onmiddellijk hierna zal ik een tweede citaat doen volgen, dat de fout van het impressionisme, in beeldende kunst als in literatuur, wonderwèl aangeeft, en waaruit te leeren valt dat oprèchte liefde voor natuur en kunst nooit zal leiden tot het copieeren van de eerste; trouwens het is uitteraard niet de wàre liefde welke zich uit in de adoratie van de uiterlijkheid, dat is van den schijn: ‘De kunstenaar ziet de gestalten in een ander verband dan van natuurlijke oorzaken en gevolgen. Wanneer hij ook de wereld niet anders zag, dan had hij geen reden tot eenig werk, want de Natuur herhalen is overbodigGa naar voetnoot†). Hij ziet het diepere verband der verschijning en verstaat, krachtens zijn zelfbewustzijn dat een geestelijke orde van dingen is, waarmee wereld en leven verband houden. Ja, deze geestelijke orde der werkelijkheid is het eenige wat hij belangrijk vindt. Aan wolken, lucht en winden, licht en duisternis, beseft hij de ideëele levenswet, | |
[pagina 78]
| |
grès.
grès. grès. die heerscht in het heelal, daar zij heerscht in hemzelf. De ware orde der werkelijkheid is de orde der IdeeGa naar voetnoot§). Ik zal niet schrijden tot het licht, dat straalt uit de perspectieven, welke dit citaat voor het scherp-ziend oog heeft geopend, ik gaf het slechts om aan te toonen, hoe een der wáárden van het impressionnisme: het wekken eener hernieuwde liefde voor de natuur, door het weinig inzichtige, het weinig dièpe van vele harer aanhangers, de oorzaak is geworden van een harer meest grove, onvergeeflijke fouten. Het is niet zonder reden, dat ik mij van al deze dingen nauwkeurig rekenschap heb gegeven, het is omdat zich dit alles zoo treffend aan Lanooy's werk laat demonstreeren. Liefde voor de natuur is sterk- en mooilevend in den mensch Lanooy en waar weinigen zich zoo volledig in hun werk geven als hij, draagt ook zijn arbeid onmiskenbaar de sporen van deze zielsdrift. Veel van hetgeen hij maakte is ontstaan uit een onmiddellijk contact met de natuur: hij zàg, ontroèrde en mèt rijst in hem het verlangen dit te benaderen, hij peinst, voelt zijne emoties nà en trekt aan den arbeid. Spontaan, open als zijn natuur is, spreekt deze zich gaarne en geheel onder den indruk van het genotene uit. Zijn beste werk dankt hieraan het wàrme, oprechte, het lévende... Geen ding treft hem zoozeer als de natuur, als de natuur in haar uiterlijke verschijning, in kleur en vorm, zonder dat hij echter de essentie van dit alles, het vaste, onomstootelijke wettenstel, dat achter dit alles is als een eeuwige waarheid en als waarachtige eeuwigheid, ziet en begrijpt. Zijn aanschouwing der natuur is eene zinnelijke en zijn werk draagt daarvan het zuiver merkteeken. Hieruit volgt dat zijn arbeid nog niet boven de betrekkelijkheid van het impressionisme is gestegen tot de glanzende hoogten eener ideeële kunst. Ten tweede wil ik spreken over ‘den tech- | |
[pagina 79]
| |
cristallisé.
craquelé. galvanisé. nischen zin.’Ga naar voetnoot*) Ik zal beginnen met een poging te wagen u een vaasje te beschrijven, in mijn gelukkig bezit, dat ik u tot voorbeeld dacht te stellen. Het is twaalf en een halve centimeter hoog, en van een wonderlijk blauw, krachtig en diep, zonder echter daardoor een hier zoo gepaste droomerigheid te moeten missen; dit is de kleur van een helderen heideplas, eenige warm-donker-grijze vlekken, op ijzer-glanzend zwart àf, geven de duisternis van ùitstekende veenplekken, waarop hier en daar een schaarse bloem: innig-roode stip... Van natuur copieëren is bijna uitteraard geen sprake hier, door de mindere handelbaarheid der uitdrukkingsmiddelen, welke den ceramist ten dienste staan; áángeven is alles wat hij doet. En wel aangeven der kleur, ‘de schijn der kleur,’ en wel aldus ‘dat zij de grootste schijnkracht heeft,’ dàt doet hij. Hij reduceert het landschap tot een aantal kleuren, in bepáálde verhouding en stand naast elkaar gebracht. Dus ook hier weder een bewijs, dat Lanooy een impressionnist, maar één van het zuivere water is. In Lanooy leeft een ongemeen-juist, zuiver gevoel voor kleur, voor de waarde, de graad en de capaciteit der kleuren, terwijl hij mede een zeer susceptibel orgaan bezit voor het tot stand brengen van kleurencombinaties. Onder een combinatie zou ik niet slechts willen verstaan een min of meer gelukkig en smaakvol samenvoegen van elkaar verdragende elementen, maar niet minder een, door zuivere wáárde-kennis bepaalde, verhouding der kleurquantiteiten, welke tot het weergeven van | |
[pagina 80]
| |
een zeker gevoel, tot het opwekken van een zekere sensatie bij den aanschouwer, de eenigjuiste, de eenig-zuivere mag genoemd worden. In Lanooy leeft een groote liefde, eerlijk en hevig, als àlles in hem, voor de kleur, de kleur als zoodanig; een hartstochtelijk beminnen van de kleur òm de kleur; voor hem is dan ook de kleur lévend, hij leest uit de kleine schitteringen, uit de subtiele glansen en uit de ontroerende, teerste nuancen, een rijk genot, en het spel der tintelende lichtjes, der zonnende fonkelingetjes, der avondhemellijke transparante kleurtjes is hem een gestadige vreugde, een nooit verzadigde behoefte. Hoe vele malen zag ik hem niet tijden lang een potje, sprakeloos-aandachtig, onder steeds-andere belichting beschouwen! Hoe wentelde hij het, hoe bracht hij het in horizontale richting, hoe hield hij het onderst boven. En vooral hoe oprechtblijde, zeide hij dan eindelijk! ‘Kijk hier eens’; welk een innig-verheugd timbre luidde dan een zacht, zuiver klokje tusschen de altijd-heldere tonen van zijn meest-zachten stem. Dit is kenmerkend voor den kunstenaar èn voor zijne kunst. D.w.z. voor zijn kunst in sommige perioden. Ik zal mij nader verklaren. Zijn degelijk, ernstig-doordringend karakter leidt hem tot het onvermoeid zoeken van diepte-in-kleur. En zoo is het geenszins te verwonderen dat het reflèt métallique, waarin hij wonderbaarlijke dingen bereikte: als-Moorsche vazen, droomteere potten gelijk duizendtintige zeepbellen met een ongekende schittering van tintelende kleuren, hem op den duur niet bevredigen kon. Dìt bracht den lichten lach, de luchtige vroolijkheid, het blij-sierlijke en hij, de van-huis-uit-serieuze, de degelijke, de naar-zijn-aard-niet-spoedig-tevredene, zocht het verdiepte, het zwaardere, het warme, het innige. Hij zocht dit en gaf het wat on-Hollandsche, zuidelijk-zonnige, met zooveel moeite en arbeid verworven procédé prijs; om mee de kans te loopen de gunst van een deel van het publiek te verliezen, dat niet de kunstwaarde schatte en de ziel zocht in Lanooy's werk, maar het als een bijzonder, smaakvol en ‘nieuw’ kamerornament durfde beschouwen en het met de zelfde oogen bezag als welk schitterend, kunstwaardeloos fabrieksproduct uit een city-magazijn ook. Dit is eveneens teekenend voor den pottenbakker, méér wellicht dan iets anders: hij wilde liever eerlijk en oprecht zich zelf zijn, dan toegeven aan den pecuniair verleidelijken lokroep van een, naar steeds te voorzien is, kortstondig mode-succes. En nog steeds zoekt en zoekt deze rustelooze naar lichaam en geest deze onvermoeide, nooit-gansch-met-zich-zelf-tevreden arbeider; nog altijd tracht hij naar een zuiverder uitdrukking naar een schooner verzinnelijking van zijne innigste gevoelens; nog altijd streeft hij naar het voortbrengen van een werkstuk, dat zijn vast-omlijnd ideaal zoo ná zal komen, dat hij eìndelijk-voldaan, mag uitroepen met den verrukten Archimedes: ‘Heureka’.... Maar, máár - welk artist bereikt dit? Welk kunstenaar zal ooit zóó spreken? Het droombeeld van een lichtend ideaal blijft steeds evenver van ons verlangendstarend oog verwijderd. En de afstand wordt niet kleiner, hoe verre wij den weg in de zekere richting ook betreden mogen. Hoe vele, in-wezen-geheel-verschillende, vazen Lanooy in het laatste half jaar gemaakt heeft: ik weet het niet. Het eenige wat ons een vrij-zuiver beeld kan geven van den grilligen ontwikkelingsgang van den beminnelijken kunstenaar is wellicht de uitgebreide, en vrij-volledige verzameling van een kunstzinnig, kunstminnend en gevoelig Goudsch collectionneur. En dit getuigt niet alléén van een onvermoeid streven, ik zie in deze veelheid van verschillende voortbrengselen evenzeer een sprekend bewijs voor zijn rijkdom van geest, die onuitputtelijk is in het vinden van nieuwe middelen, nieuwe procédé's, nieuwe schakeeringen en nieuwe vormen. Wat zou dit alles zijn, paarde de Goudsche pottenbakker hieraan niet een geduldigen ijver, een bijna fabelachtige werkkracht. Ik wil hier niet in feitelijke bijzonderheden treden: Brusse heeft verteld, levendig en opgewekt op de hem eigen wijze, van Lanooy's geploeter en getob met een vervallen, in meer dan onvoldoenden toestand verkeerenden oven in zijn vroegeren werkplaats op de | |
[pagina 81]
| |
Kleiweg; - en ook ik zou u nog heel veel weten te verhalen, indien ik zulks noodig zou gevonden hebben, om tot essentieele dingen te komen. Slechts dit, boven alle zwarigheden, boven alle zorgen is hij glorierijk uitgekomen door zijn volhardenden werklust en door zijn geloof in en zijn liefde voor zijn kunst.
platin avgit.
De grootste mislukkingen - en er ìs in die eerste dagen wat misgeloopen! - de hevigste teleurstellingen, de meest onverwachte tegenslagen hebben hem niet dan tijdelijk ter neder kunnen drukken: ‘Luctor et Emergo’: Lanooy is een taaie, taaie
malacit.
grès. cristallisé. Zeeuw! En in zijn kunst is, als in zijn leven, een oneindige, bijna kinderlijk - dwepende liefde voor het mooie, kleurige, rijke, zonnige leven; een lach- en geluk-zoekende drang, een innige overgave aan het genot dat niets dan schoonheid zóó weet te bereiden. Hoe menigmaal liepen wij niet buiten, langs de sombere, lichtarme Goudsche grachten, met donker-oude geveltjes en wondere spiegelingen in het rustige water, door vervallen stegen met grauwe muurtjes, en langs de tintelende, lichtovertrilde buitenkanten, als het middag was en de vaarten felle strepen door de blijgroene, lage landen trokken; wanneer de verten heel duidelijk de bezonde omtrekken droegen van een schaarsch boompje hiér, dáár een molen; of tegen den avond, als het licht draalt te gaan en in het aarzelende schijnsel de dingen wonderlijke vormen aannemen, als de wereld vol is van een bijzondere weemoed, die tot een stillen glimlach op het ontroerd gelaat mag voeren, hoe menigmaal dan ook zeide hij mij zachtjes als voor zich zelf: ‘Zie je zóó iets op een pot....’ En dan peinsde hij weder, dacht | |
[pagina 82]
| |
hij geruimen tijd over dat gedroomd vaatwerk, dat naast de verteederde kleuren van dien stervenden lichthemel ook de mooi-menschelijke ontroering zou dragen van een gevoelige ziel.... Ik heb thuis van hem een vaas van dien zeer ongemeenen aard; en die hij spottender wijze, met betrekking op een kleinigheid in ons beider leven, de ‘Weenende Reus’ noemde, naar een grillige, ongebreideld-fantastische lijn-decoratie, in den vorm van een woeste droomfiguur, wien twee sentimenteel-dikke tranen uit de starend wijdopen oogen rollen; de achterzijde echter draagt de vele doorzichtige, droevig-doorlichte tinten van een late hemel, de vele teedere kleurtjes overtogen van een zoetverdroefden glans, als de beminde kleuren van een lief oog dat schreit. Dat was het gevolg van zoo een avond, de verzinnelijking van zijn fijn-doorspeurde ontroering en de zachte mooiheid van een blij-stervend daggeluk. Zoo ken ik van hem - helaas bezit ik hem niet - een pot, die zijn ontstaan dankt aan een min-poëtischen aanblik: de slachting van een koe. Een groote, hooge vaas van zéér donker grijs, dat echter geen zwart geworden is, waarlangs dikke droppen, als verstarde tranen, neerdruipen van diep, hevig, ellendig rood bloed. Een geheel, zóó zuiver van uitbeelding en van een zoo schrijnende ontroering, van een zoo hartstochtelijke oprechtheid, dat ik mij inderdaad meer dan verbaasd heb, dat de ceramiek, die zoozeer aan de stof, de onwillige en voor zìch waardelooze materie gebonden kunst, tot een zoo menschelijke, zoo sprekende en zoo zuivere uiting in staat zou zijn. Nog één voorbeeld uit de velen: Lanooy was nog verbonden aan ‘Haga’, de Purmerendsche fabriek. Een zomeravond lag hij te mijmeren aan een slootkantje in droomerig halflicht. Hij bestudeerde de grillige kroosfiguren op het transparante water en had zijn vreugde aan het volgen van een spel van licht-vedervleugelige motjes, die dàn zich plat terneder vleiden op een kroosvlot, dàn dansend-dartel opfladderden en als zilveren loovertjes in de avondlucht dwerrelden. En hij maakte een grooten pot: een bol met boven een gat, met een wemeling van fijne doorzichtig-groene tinten en het droomen van belicht-zilver-gevleugelde insectjes. Een pot van een eindelooze, teedere rust, éven klaar en doorzichtig als het limpide watertje.... Onverkoopbaar - zijn bèste, méést eigen, méést innige werk krijgt hij van den kunsthandel terug als onverkoopbaar - heeft hij der fabriek de kosten terugbetaald en deze pot is hem een lief en duurzaam bezit geworden. Een tijdlang daarna heeft Lanooy het meer in de kleur en in de speling der glansen gezocht; tòen is hij gaan decoreeren, hij maakte een aantal ongemeen-groote vazen, die hij met figuren bekraste, om het geheel dan even aan te kleuren. Een ontwakende uil, een dommelende uil tegen het stralendgeel der roerlooze maanschijf, waarin het mystieke, het zoo vaak bezongen bekoorlijke van deze maan-doorspookte nachtstemming prachtig bewaard is gebleven. En nu weer is hij zich gaan toeleggen op de vervolmaking van een nieuwe vinding: het cristallisé.Ga naar voetnoot*) Hiermede verkreeg hij ongekende weelden van kleur en schittering, een stralende praal, een overstelpende rijkdom van levende kleuren en tintelende lichten, als hij niet bereikte voor dien. Terwijl deze vazen door hun, zij het dan pralend-schitterende, voornaamheid, hun weelderige distinctie zeer onderscheiden zijn van het lichte reflet métallique, dat, hoe groot de bekoring er van ook zijn moge, bij dit nieuwe procédé ten achterstaat door minder wézenlijke diepte en door een gebrek aan diepe menschelijkheid: het cristallisé is heviger, directer en meer lévend.
* * *
Ik vind het zeer noodig, dat men tusschen die pottenbakkers, welker arbeid onder de benaming kunstnijverheid valt, en tusschen sommige uitingen van Lanooy een duidelijk onderscheid maakt. Men kan pottenbakkerswerk in twee, in wezen geheel verschillende | |
[pagina 83]
| |
groepen verdeelen, die elk hun eigen waarde en hunne bijzondere bekoring bezitten. De verschillen als gevolgen van de geaardheid en het bedoelen van den maker, zijn zuiver en duidelijk waarneembaar in de reactie's van de beide categoriën op den scherp-onderscheidenden, fijn-voelenden en kunstzinnigen beschouwer. Waar de eerste ons een gevoel van bewondering weet te brengen, een min-of-meer diepe waardeering voor de gekozenheid van kleur en de smaakvolheid
grès flammé.
opale. grès flammé. der vorm, kortom een duidelijke sympathie voor de kunstgevoeligheid en den goeden, welbegrepen smaak van den ontwerper, vermag de tweede soort ons te ontroeren, een ziels-beweging te geven, zooals alleen een werk van kùnst ons kan brengen; hier mogen wij, als in alle uitingen van werkelijke kunst, de schoone uitwerking aanschouwen van een psychologisch probleem, de verzinnelijkte weergave van een aandoening der diepere menschelijkheid. Ik zou daarom willen spreken van een decoratieve pottenbakkerskunst, welke uit haren aard, een kunstnijverheidstak is en van een emotioneele pottenbakkerskunst. Tot deze laatste categorie behoort Lanooy's werk, voor zoover dit - een kunst als alle andere - gevoelens, ontroeringen: psychische aandoeningen in het algemeen en gedachten eene zinnelijke uitdrukking geeft op eene wijze, die den beschouwer een diepe ontroering vermag te schenken en hem een dergelijk gevoel of idee kan doen ondervinden of doordenken. Beide categorieën, wier groot wezens-onderscheid ik hoop voldoende te hebben aangetoond, vragen natuurlijk van hare vervaardigers iets geheel anders, terwijl zij zich eveneens op ongelijke wijzen verhouden ten opzichte van de natuur. Een voorwerp van kunstnijverheid - en dit geldt niet alleen voor potten - dient voor alles ‘natuurlijk’ te zijn. Hieronder zou ik gaarne verstaan, dat het geheel - het moge zoo gecompliceerd zijn als slechts mogelijk is - werkelijk een ge- | |
[pagina 84]
| |
héél is, een zuivere, harmonische en daardoor steeds rustige opbouw van elkaar verdragende elementen: dit geldt zoo voor lijn als kleur. Maak uwe gebruiksvoorwerpen, uwe nijverheidssieraden bizar, grillig - grilliger dan de natúúr veelal zult ge geen vorm kunnen bedenken - maar wacht u voor gezochtheid, geforceerdheid. De jonge kunstnijverheid moet met een open oog voor de natuur deze trachten te doorgronden en begrijpen, om hare grootsche, breede evenwichtigheid, hare onverbreekelijke, logische wetten tot de grondbeginselen, de bases van haar vak te maken; dan zal zij, openluchtig en frisch, in staat zijn te ontwikkelen tot nog ongekende hoogten. De emotioneele pottenbakkerij staat tot de natuur in een meer dadelijke verhouding, de betrekking tusschen haar en de natuur is een intiemere. Een schoonheidsontroering door de natuur op een gevoelig mensch gemaakt tracht ze ons weer te geven, en weer te doen gevoelen: zij is spontaan en ontroerend. Er is natuurlijk geen enkel bezwaar om van een voortbrengsel der decoratieve pottenbakkerskunst meerdere exemplaren te vervaardigen. Bij nauwgezette, vakkundige vermeerdering zullen in elk der nagemaakte voorwerpen dezèlfde eigenschappen te bewonderen zijn, die de bekoring aan het eerst vervaardigde stuk geven. Uit zich echter een kunstenaar, dan zal hij dit slechts éénmaal op ééne bepaalde wijze doen. Want niet alleen, dat een emotie in wezen nooit geheel gelijk is aan een soortgelijke onder gewijzigde omstandigheden, maar er is in ieder kunstenaar de bewuste wil om steeds nieuwe vormen te vinden en om voor de geringste nuance in zijne gevoelens ook daarmede overeenkomstige wendingen in zijn uitdrukkingswijze te vinden, terwijl tevens in ieder strevend kunstenaar die het heel ernstig met zijn kunst meent een haast intuïtieve vrees leeft om zich e herhalen en daarmede den schijn van geestelijke armoede op zich te laden.
métallique.
De strijd tusschen zoogenaamde ‘kunstphotographen’ en hen die de kunstwaarde in deze inderdaad zeer belangwekkende en voortreffelijke resultaten opleverende techniek in twijfel trekken, is - velen zullen het mij willen bestrijden - m.i. afgeloopen met een totale nederlaag der technici. In de verte is de verhouding tusschen beide vormen van fayence te vergelijken met die, tusschen z.g. kunstphotographie en schilderkunst. Machines brengen geen kunstwerken voort, zoo min gietvormen als camera's. In de decoratieve pottenbakkerskunst is dan ook niets tègen het fabriekmatig, op groote schaal vervaardigen van voorwerpen, mits dit zorgvuldig onder bekwame leiding geschiede. De verdienste is hier voor den ontwerper, voor hem, die den vorm schiep, die, geleid door een decoratief talent en een goed be grip van wat de praktijk van de voorwerpen verlangt, een geheel wist te geven, waardevol door het aanwezig zijn van die eigenschappen welke ik als kenmerkend voor deze soort van pottenbakkerskunst opsomde. Ik weet dat men om zeker schilder te treffen het praatje van hem rondstrooide, dat hij op verzoek, voor parvenu's-eetkamers-versiering, ‘net zoo'n schilderij maakte als hij mijnheer Zoo-en-zoo geleverd had.’ Dit ten bewijze dat ‘men’ - en terecht een dergelijke handelwijze een kunstenaar onwaardig vindt. Indien het mogelijk ware, dat een kunstenaar ten tweede male op een zoo intense wijze ontroerd kon worden, dat ook ten tweede male een kunstwerk ontstond, dan en dán | |
[pagina 85]
| |
alléen zou er geen bezwaar tegen bestaan van eenzelfde schilderij een copy te leveren, indien hem niet die vrees voor herhaling ook dan nog zou weerhouden. Opmerkenswaard, hoewel geenzins verwonderlijk is het feit, dat de eerste der besproken categorieën zich steeds aangetrokken gevoeld heeft tot gebruiksvoorwerpen en hoewel ook zeer zeker luxe-artikelen als vazen, borden en bakjes voortbrengende, steeds min of meer rekening heeft gehouden met eischen van gebruik en kamerversiering. De emotioneele pottenbakker wendt zich uitzonderlijk tot luxe voorwerpen, hetgeen trouwens geheel in den aard der zaak ligt. Een gebruiksvoorwerp eischt een zekeren grondvorm, die, hoe groot de speling ook zijn moge, nooit over het hoofd mag worden gezien. Een trekpot, een theekopje, een kandelaar, een inktkoker, alle moeten voldoen aan zekere tamelijk nauwbegrensde eischen om bruikbaar te zijn. De pottenbakker is dan niet vrij, te zeer gebonden. Men moet nu echter niet door omgekeerde redeneeringen komen tot het besluit, dat de emotioneele pottenbakker nooit gebruiksvoorwerpen zou kunnen maken, die ook kunst zijn. Juist die gebondenheid kan door hare strenge, onontduikbare wetten, den kunstenaar een zelfbedwang opleggen, waardoor hij, genoodzaakt zich in de breedte te beperken, in diepte winnen zal. Zijn niet de rijpste, diepste, schoonste verzen veelal in de moeilijkste strophen geschreven, Lanooy echter, direct en spontaan, als hij is, zou, ware hij dichter, meer voelen voor het vers libre en de eenvoudige rijm- en rhythme-schema's. De spontaan-emotioneele kunstenaar, die zijn ontroeringen en droomen, zijne aandoeningen en gepeinzen in zijn materie uitzegt, voelt als het ware den vorm groeien onder zijne handen, terwijl het been zijn mechanisch werk verricht, zoekt de hand de weeke stof een zoodanigen vorm te geven, als hij voelt en ziet, dat zij zijne sentimenten het schoonste en zuiverste uit zal drukken. De spontane intuïtiviteit, die in de wordingsgeschiedenis van zulk een pot zoo een groote rol speelt, laat zich niet van te voren aan nauwkeurig-overwogen, wellicht door een ander ontworpen, vorm binden.
flammé.
* * *
Ook uit dit laatste blijkt weer, hoe zeer Lanooy impressionist mag worden geheeten. Ik hoop gedeeltelijk te zijn geslaagd in hetgeen ik mij voorstelde te doen: wat essentieëls van Lanooy's werk te zeggenGa naar voetnoot*) - een karakteristiek is begrijpelijkerwijze niet te geven door den stadigen groei en wisseling - en zijn plaats te zoeken in de rijen der hedendaagsche kunstenaars. En daarmede hoop ik tevens liefde en belangstelling te wekken voor dien wilskrachtigen, onvermoeiden arbeider, die steunend op gezonde degelijk-doordachte basis en gewapend met een niet te onderschatten vakkennis ons land een durenden rijkdom van schoonheid heeft gebracht.
Scheveningen, Januari./Den Haag, Juli. 1909 |
|