Prof. dr. J. Bosscha.
De volgende regelen, op uitnoodiging der Redactie van dit Maandschrift geschreven ter begeleiding van het portret van Prof. Bosscha, dat zij het voorrecht heeft, hare lezers aan te bieden, kunnen uit den aard der zaak geene in bijzonderheden tredende wetenschappelijke biographie zijn. Zij kunnen slechts uitdrukking geven aan de gevoelens van bewondering en vereering, opgewekt door eene werkzaamheid van meer dan een halve eeuw, die in de eerste plaats op vermeerdering van kennis en verheldering van inzicht op natuurkundig gebied gericht was, maar in niet mindere mate beoogde, de uitkomsten en opvattingen der wetenschap ter bevordering van het algemeen belang te doen strekken.
Reeds het eerste van de drie deelen ‘Verspreide Geschriften’, bij gelegenheid van zijn 70sten verjaardag op 18 November 1901 door zijne vrienden uitgegeven, het deel dat loopt van 1853 tot 1869, toont de groote veelzijdigheid van Bosscha's arbeid. Hij had het geluk, als jong natuurkundige niet alleen den tijd te beleven, toen de wet van het behoud van arbeidsvermogen tot een hechten grondslag en een betrouwbaar richtsnoer der natuurwetenschap werd, maar ook door zijne proeven over de werkingen van den electrischen stroom en de verschijnselen in de galvanische elementen tot de bevestiging der nieuwe leer bij te dragen. Doch, terwijl hij deze en andere onderzoekingen voortzette, gevoelde hij zich al spoedig gedrongen, zich tot een ruimen kring van hoorders en lezers te richten, hetzij tot zijne vakgenooten, hetzij, zooals in zijne populaire opstellen in de ‘Blikken in het Leven der Natuur’ tot het groote publiek, en hooren wij hem binnen weinige jaren zijne meening over belangrijke maatschappelijke vraagstukken uitspreken. Is het thans nog een genot, de meesterlijke in 1858 in het Natuurkundig Gezelschap te Utrecht gehouden voordracht over het behoud van arbeidsvermogen in den galvanischen stroom te lezen, behartiging verdienen ook in onze dagen wat hij in 1865 in een artikel over de geneeskundige staatsregeling omtrent het al of niet wenschelijke van staatsbemoeiing schreef en het warme pleidooi voor de neutrale openbare school, waarmede hij als voorzitter der Maatschappij tot Nut van het Algemeen de Algemeene Vergadering van 1869 opende.
Inmiddels had Bosscha zich, reeds eenige jaren vroeger, na eene korte werkzaamheid aan de Militaire Akademie, tot het eerste der drie belangrijke ambten geroepen gezien, die hij achtereenvolgens bekleed heeft. Toen in 1863 Thorbecke's wet tot regeling van het Middelbaar Onderwijs was tot stand gekomen, werd aan hem met Steyn Parvé de taak opgedragen, als inspecteur den nieuwen tak van onderwijs te organiseeren, waardoor het hem gegeven werd een grooten invloed uit te oefenen op de wijze waarop zich de Hoogere Burgerscholen zouden ontwikkelen. De verdienste der grondleggers van het Middelbaar Onderwijs en de dank dien twee generaties hun verschuldigd zijn, zijn er niet minder om, al zijn niet alle toenmaals gekoesterde idealen voor verwezenlijking vatbaar gebleken.
Voor het natuurkundig onderwijs aan de nieuwe scholen zorgde Bosscha door zijn bekend, door helderheid van uiteenzetting uitmuntend leerboek.
Tot 1873 bleef Bosscha als inspecteur werkzaam. In dat jaar werd hij tot hoogleeraar aan de Polytechnische School en 5 jaren later tot directeur daarvan benoemd. In den te Delft doorgebrachten tijd vallen zijne werkzaamheden als secretaris der internationale metercommissie te Parijs, als lid van de Nederlandsche commissie voor standaardmeter en kilogram en van de commissie voor de graadmeting. Evenals hij door zijne groote werkkracht, zijne uitgebreide kennis en zijn helder oordeel in alles wat deze commissien tot stand brachten een belangrijk aandeel had, heeft hij ook in later jaren steeds zijne krachten en zijn tijd voor de verzorging van wetenschappelijke en andere instellingen over gehad. Van 1899 tot 1903 was hij curator van het Kon. Meteorologisch Instituut te de Bilt, van 1899 tot 1907 curator der Rijksuniversiteit te Leiden en langen tijd