Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 20
(1910)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 65]
| |
Boekbespreking.D.F. Scheurleer, Het Muziekleven in Nederland in de tweede helft der 18e eeuw in verband met Mozart's verblijf aldaar, 2 dln., 's Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1909.
wolfgang amadeus mozart 1764.
Om te beginnen met wat het eerst en sterkst treft, wanneer men dit boek voor zich liggen ziet en het openslaat: hoe keurig, hoe smaakvol, met welk een voornamen zwier is het uitgegeven! Twee niet-te-dikke, gemakkelijk hanteerbare, toch kloeke kwarto deelen, in perkamenten omslag; ieder gelegd in een, met linnen overtrokken, kartonnen portefeuille; letterwerk en versiering van dit een en ander met zorg gehouden in den stijl van den tijd die door den schrijver in zijn werk behandeld wordt. En zoo verder het geheele boek; gedrukt met nobele letter op papier dat de gezincografeerde illustraties tot hun volle recht doet komen en toch niet te sterk glanst, zoodat men ook 's avonds onder de lamp van tekst en prentjes genieten kan; rijkelijk voorzien van de meest passende vignetten - kop- en staartstukjes, beginletters enz. - van illustraties, die werkelijk dienstig zijn tot opheldering en aanvulling van den tekstGa naar voetnoot*), en - niet te vergeten! - van fac-simile reproducties, buiten tekst gehouden, doch met de bladen mee-genaaid, en zoodoende geheel de illusie gevend van echte, en zeer curieuse, suggestieve documenten. Dan niet alleen op de typografische uitvoering, ook op de doelmatige, nauwgezette on volledige inrichting van het werk dient de aandacht gevestigd. Een ‘Inhoud der Hoofdstukken’ gaat, practisch en juist-gezien, ter oriënteering vooraf, terwijl achter het laatste hoofdstuk volgen de registers der aangehaalde bronnen, der afbeeldingen en der namen die in het boek voorkomen. Waarlijk, dit is nu eens kompleet, áf, en mooi - zoo behoort een boek als dit te worden uitgegeven! Aan schrijver en uitgever alle eer voor dit hun voortreflijk werk, dat zonder eenigen twijfel een kranig figuur zal slaan op de tentoonstelling van Nederlandsche boeken, te houden bij gelegenheid van het aanstaand internationaal uitgeverscongres in 1910. Het is een ware lust het te mogen bezien, te mogen hanteeren. Onze nederlandsche boekaankondigingen, voor zoover zij niet gelden de zuiver belletristische productie - romans, gedichten - bij welken arbeid natuurlijk het woord zelf, de kunst van schrijven absoluut nummer één is, onze boekrecensies worden tegenwoordig over 't algemeen wel wat heel droog en nuchter-zakelijk gehouden. Vroeger jaren was het gewoonte, gold het als plichtmatige recensentenbeleefdheid, bijna altijd een woord | |
[pagina 66]
| |
johann georg leopold mozart, wolfgangs vader.
van lof over te hebben voor het pakje of, deftiger, het ‘kleed’ waarin de ‘wakkere’ uitgever het werk gestoken had. Deze uitdrukkingen verloren door hun stereotiepe herhaling alle kracht; er werd om gelachen; en, zeker uit reactie, tegenwoordig acht men het gepast, 't aandeel der uitgevers in de productie slechts terloops te vermelden of ganschelijk ongenoemd te laten. Doch niet alleen dat men niet meer op de uitvoering der boeken te letten schijnt, ook de zorg en moeite, de eigenlijke arbeid van den schrijver zelf blijkt in deze haastige tijden al te vaak te ontsnappen aan het critisch oog des aankondigers. En hij bepaalt er zich toe - gelijk b.v. Mr. H. Viotta in den Gids van Sept., sprekende úit, niet óver des heeren Scheurleer's boek - ijverig en getrouwelijk verslag te doen van den inhoud. Hiermede bereikt men echter hoogstens, dat oppervlakkig belangstellenden genoegen nemen met zulk een journalistieke reportage en zich verbeelden het werk zelf gerust ongelezen, ja wel geheel on-bezien, te kunnen laten, moedigt men niemand aan tot koopen en kennis nemen, wat toch wel degelijk het doel moet zijn, tenminste wanneer men met het boek in kwestie ingenomen is, de verspreiding van belang acht b.v. voor de ontwikkeling van kunst, wetenschap en smaak, en wanneer men er van doordrongen is, dat goede en kostbare uitgaven, vooral in een klein land als het onze, ieders steun waard zijn en vereischen. Doch er is meer. Door zich te bepalen tot zulk een hollandsch-leuke inhoudsopgaaf begaat men een onbillijkheid jegens den auteur. Gelijk bij het beoordeelen van zuiver litterair werk het talent van den schrijver behoort te worden opgemerkt (of het ontbreken er van geconstateerd), zoo schijnt het mij, bij het bespreken van een boek, als b.v. dit ‘Muziekleven,’ van den heer Scheurleer, een eenvoudige plicht van dankbaarheid en erkenning, te wijzen op de zorg, de nauw- | |
[pagina 67]
| |
lettendheid en de
werkkracht, waarmee het is samengesteld. Geef een oogenblik aandacht, lezer, wanneer gij dit boek in handen krijgt, aan de lijst der ‘aangehaalde bronnen’, 156 in getal, en denk er eens over na wat het zeggen wil, van zooveel boeken en brochures, couranten, affiches en andere documenten kennis te nemen, te noteeren en te rangschikken wat men er van gebruiken kan tot completeering van zijn arbeid. En let dan ook eens op die meer dan 200 afbeeldingen, kijkjes in het oude Amsterdam, den Haag, Haarlem, Rotterdam en Utrecht, portretten, titelbladen en handschriften, en overweeg dat deze bijeengezocht moeten zijn,
anna maria mozart, geb. perrl, wolfgangs moeder.
uit meerendeels weer gansch andere ‘bronnen’ dan de feiten in den tekst vermeld. Blijkens het register komen in Scheurleer's boek ongeveer 450 namen voor. Welnu, van ieder dezer circa 450 genoemden vertelt ons de schrijver iets - men zou het al lezende niet zeggen; hij doet het zoo losweg, op aangenamen causeurstoon; nergens ondervindt men de verveling eener opsomming-zonder-meer - omtrent hen allen moet hij dus iets hebben opgespoord en nagesnuffeld. Is het dan niet billijk een oogenblik uw gedachten te laten gaan over de werkkracht en het geduld, de liefdevolle en bescheiden toewijding hiertoe vereischt? Na deze inleiding - misschien wel wat lang, maar het is zoo aangenaam eens te mogen zeggen wat men op het hart heeft - ga ik over tot mijn eigen ‘inhoudsopgaaf’, wil ik althans trachten u eenig idee te geven van wat dit boek bevat. De heer Scheurleer, die al 25 jaar geleden een geschrift uitgaf, getiteld: ‘Mozart's verblijf in Nederland en het muziekleven aldaar in de 2e helft der 18e eeuw’, | |
[pagina 68]
| |
voelde zich gedrongen tot een nieuwe bewerking van deze stof. Zijn onderzoekingen op muziek-historisch gebied hadden ‘tal van wetenswaardigheden’ aan het licht gebracht, en ten overvloede zag hij zich door den Berlijnschen prof. Dr. Max Seiffert in 't bezit gesteld van volledige afschriften der brieven van Leopold Mozart, Wolfgangs vader, die van 1763 tot 1766 met vrouw en kinderen een kunstreis maakte, waarbij de Zuidelijke Nederlanden, Frankrijk, Engeland, en ten slotte ook Holland werden bezocht. ‘Toen was’ - aldus de auteur in zijn voorwoord - ‘twijfel opgeheven en werd tot een nieuwe bewerking besloten, welke tegelijk aanleiding zou geven tot het reproduceeren van talrijke, vrijwel onbekende portretten, prenten, oude titelbladen enz. op de geschiedenis van het Nederlandsche muziekleven in de tweede helft van de 18e eeuw betrekking hebbend. Weldra bleek de wenschelijkheid verschillende onderdeelen uitvoeriger te behandelen, vooral om daardoor meer uitvoerig te kunnen mededeelen wanneer en en hoe Mozart's groote opera's hier te lande het eerst zijn opgevoerd en bekend geworden. Het bleek ook noodig uitvoeriger te schetsen hoe het begin is geweest van ons tegenwoordig concert- en opera wezen. Door deze toevoegingen is het gedeelte, dat niet rechtstreeks betrekking heeft op Mozart's verblijf, naar verhouding zooveel sterker aangegroeid dan het overige, dat een wijziging in den titel onvermijdelijk scheen’. In een opgewekt eerste hoofdstuk behandelt vervolgens de heer Scheurleer ‘Het Muziekleven te 's Gravenhage’. Hij constateert o.a. dat ook in de 2e helft der 18e eeuw - net precies als in de 20e zou men geneigd zijn op te merken - de soms zoo hevig schijnende publieke belangstelling in muziek hoofdzakelijk een kwestie van ‘bon ton’ oftewel affectatie is. De belangstelling gold, naar hij zegt, niet zoozeer de zaak zelve als wel de kabalen en partijkwesties tusschen de verschillende invloedrijke kunstrechters. Ook elders in zijn boek klaagt de heer S. herhaaldelijk over het gebrek aan ernst en oprechtheid in de zoogenaamde kunstliefde zijner landgenooten en geeft hij te verstaan dat in dit opzicht nog altijd maar weinig vooruitgang is te bespeuren. Inderdaad, nog steeds gaan honderden naar concerten meer om te zien en gezien te worden, om er geweest te zijn vooral en te kunnen meepraten, dan om te hooren en te genieten; ook nu nog doet een geringe nuanceering in distinctie-begrippen, een modegril, instellingen als onze hollandsche opera ontstaan en weder verdwijnen, beslissen allerlei toevalligheden, die niets met kunst te maken hebben, over het succes van artiesten, ook nu nog is er van eenige constante en ernstige, begripsvolle liefde voor... iedere andere kunst zoowel als muziek, eenvoudig geen kwestie onder het zoogenaamd ‘uitgaande’ of wel ‘koopkrachtige’ publiek. In eenig opzicht zelfs kan de heer S. zich troosten. Met andermans leed n.l. De beeldende kunsten, het tooneel en de litteratuur hebben in dit opzicht misschien nog wel vrij wat meer te klagen dan de muziek, die althans nogal lang en sterk ‘in de mode’ blijft. Bizonder interessant is al wat in dit eerste hoofdstuk te lezen staat over de zonderlinge tooneelcritiek, over de stadhouderlijke toelagen aan de artisten, over de Confrérie de l'Ordre de Ste Cécile Royale en over de Concerten van Lopez de Liz. De curieuse advertenties van Mr. Sieber of Siebers, casteleyn van de Nieuwe Vauxhall, waarmede hij bekend maakt ‘publieque concerten’ te zullen geven, zou ik gaarne hier overnemen - ware het niet oneindig verkieslijker ze te lezen in het boek zelf en in hun verband met andere, niet minder merkwaardige, bizonderheden van het openbare leven dier tijden. En zoo ga ik ook al die aardige notities voorbij over het toen bestaande verband tusschen muziek en drinkgelagen, muziek en vuurwerk, muziek en... mastklimmen, en ben enkel zoo vrij - voor hen die mochten glimlachen en meenen dat wij sindsdien toch wel in alle opzichten vooruitgegaan zijn - te citeeren een paar zinnen van bl. 97: ‘Kunnen wij den vroegeren muziekhandel zeer goed met den tegenwoordigen vergelijken, vooral wanneer wij ons dertig, veertig jaren terugdenken, toen de goedkoope uitgaven nog niet zulk een verbazenden opgang hadden gemaakt, op het gebied der boeken over muziek zijn wij hard achteruitgegaan. Wie het niet weet, | |
[pagina 69]
| |
zaal in de oude doelen.
kan zich nauwelijks voorstellen hoe groot het aantal Hollandsche boeken over muziek is, dat in de 18e eeuw het licht zag.’ Het tweede hoofdstuk is getiteld: ‘Mozart's eerste groote reis’ en is vol wetenswaardigheden over den vader, de moeder en de zuster van den grooten componist. Een bizondere charme ontleent het aan de opname van groote stukken uit Leopold Mozart's brieven. Voor litteratoren aardig om te weten (en voor sommige hedendaagsche musici wellicht eenigszins beschamend) is wat wij op bl. 114 genoteerd vinden omtrent den zeer verstandigen, zeer ontwikkelden vader Leopold: ‘Aan letterkundige studie hechtte hij zooveel waarde, dat hij zelfs in zijn boek over het vioolspel zoo ver gaat van te beweren, dat een goed violist in rede- en dichtkunst tehuis moet zijn om met verstand te kunnen voordragen’. In het derde chapiter: ‘Mozart in den Haag’ allerlei bizonderheden over personen met wie het gezin te 's Gravenhage in aanraking kwam, waaronder natuurlijk de prinselijke familie, maar - merkwaardig genoeg - niet de Dikke Hertog was, verder brieven van Leopold Mozart over de ernstige ziekten zijner kinderen en het een en ander over Wolfgangs eerste optreden in de ‘Oude Doelen’ - de afbeelding der nog altijd werkelijk mooie zaal vindt hierboven een plaats. - Zeer kenschetsend voor de werkwijze des heeren Scheurleer is zijn verontschuldiging (bl. 172) over het opnemen van bizonderheden die ‘ontegenzeggelijk met de muziekgeschiedenis niets te maken hebben’, in zooverre nl. hieruit volgt, dat hij zich in den regel strikt bij zijn onderwerp houdt en niet vervalt in afdwalingen naar aanleiding van allerlei ontdekkingen gedaan bij het nasnuffelen van oude documenten, zooals men ze zoo vaak in dergelijke werken aantreft en ongeduldig | |
[pagina 70]
| |
doorworstelt. De bizonderheden hier bedoeld, nl. die over de ziekte der Mozarts, zijn zoo merkwaardig, dat men hun opname in dit muziek-historische boek geen oogenblik betreurt. Het volgende hoofdstuk is aan het muziekleven te Amsterdam gewijd, terwijl kleinere kapittels over ‘Mozart in Amsterdam’, over ‘De Feesten ter eere van Prins Willem V’, over ‘Leopold Mozart's handleiding tot het Vioolspel’, over ‘Mozart's in Holland vervaardigde Muziekwerken’, over ‘Een Portret van W.A. Mozart in 1766’ en over ‘Mozart's Vertrek uit Holland’ het werk besluiten. Het bovenstaande moge u eenig idee geven van waar het in dit boek om gaat, het zou niet mogelijk zijn - gesteld dan, men achtte de poging gepast - in het kort bestek dezer aankondiging ook maar een gering deel der zoo talrijke, zonder eenige ostentatie of nadruk, losweg en met waarlijk achttiende-eeuwsche élegance uit de-mouw-geschudde bizonderheden over het openbare leven in verband met de muziek dier eind-achttiende-eeuwsche jaren, over te nemen. Wanneer de afbeelding op bl. 198 (gezicht in een Amsterdamsche schouwburgzaal) niet geheel van realisme ontbloot is, dan werden die gebouwen toentertijd heel wat beter bezocht dan tegenwoordig in den regel het geval is. Trouwens de bewijzen van een opgewekt tooneelspelen operaleven zijn ook in de hoofdstukken over Amsterdam voor 't grijpen. Toch is het zeker juist wat wij lezen op bl. 291 - en ik wil er mijn artikeltje over dit voorname en merkwaardige boek mede besluiten -: ‘Het land was klein: en dat kleine publiek was nimmer eensgezind. De een wilde een Duitsch, de ander een Fransch, een derde een Italiaansch tooneel. Nooit werd het nationaliteits-bewustzijn sterk genoeg om eensgezind er krachtig naar te streven al het vreemde in het Nederlandsch bijeen te brengen. Alles stuitte af op verbrokkeling en versnippering van krachten. Ook hier heeft het miskennen van de spreuk Concordia Res Parvae Crescunt, die onze voorvaderen op hunne muntstukken dagelijks voor oogen hadden, zooals, helaas, zoo dikwijls in Nederland, het tot stand komen van iets groots verijdeld. Wij zijn thans een eeuw verder: het is treurig te moeten erkennen, dat in dit opzicht de toestanden er niet zoo heel veel beter op zijn geworden.’ H.R. |
|