| |
| |
| |
Eene collectie middeleeuwsche plastiek
door J.B. van Stolk.
Toen onlangs een der redacteuren van dit maandblad het denkbeeld opperde eenige voorwerpen mijner verzameling in ‘Elsevier’ te doen reproduceeren, was ik daartoe gaarne bereid, maar deed zich het bezwaar voor, wie daarbij eene toelichting zoude schrijven. Daar mij hier te lande onder degenen, die ik met zoo'n verzoek zoude durven lastig vallen, niemand bekend is, die zich er mede zoude kunnen belasten, besloot ik zelve de pen op te vatten om mijne pleegkinderen bij het publiek te introduceeren en ik hoop dat de introductie van dien aard moge wezen, dat ze met sympathie ontvangen wordt.
Dat ik het woord pleegkinderen gebruik, is niet toevallig. Er moet, dunkt mij, overeenstemming bestaan tusschen het gevoel van verantwoordelijkheid van den pleegvader voor de hem toevertrouwde menschelijke ziel en de zorg van den Gothiekverzamelaar voor zijne ziellooze en toch zoo bezielde beelden. Zoowel pleegvader als verzamelaar hechten zich aan de panden die zij in bewaring hebben, doordien zij daarin telkens weder nieuwe aantrekkelijkheden ontdekken, bij beiden ontwikkelt zich uit zorg een dieper gevoel en beiden zijn bedacht op eene goede introductie voor hunne beschermelingen, wetende, dat spoedig het uur zal komen, dat ze zonder hen de wereld in zullen gaan, want beiden zijn ze slechts tijdelijke bezitters.
Met zulke gevoelens voor mijn Gothiek bezield, is het te verwonderen, dat ik mij telkens stoot aan de preferentie, die hare jongere zuster bij het publiek geniet? Ik bedoel de Renaissance.
Indien er van renaissance in de beeldhouwkunst sprake is, verstaat men daaronder de richting in de plastiek, die bij het eindigen der middeleeuwen in de XVde en begin XVIde eeuw in Europa algemeen sterk op den voorgrond trad, in Italië vroeger, in de meer Noordelijke landen later; eene richting die zich uitte in eene vrijere opvatting van den kunstenaar, in een breken met vele tradities op kunstgebied, of zooals de bewonderaars van dat tijdperk het uitdrukken, in het teruggaan naar de Grieken m.a.w. in eene wedergeboorte.
Het bewonderen van de beeldhouwkunst der renaissance, of laat ik liever zeggen het dwepen met dat tijdvak, heeft lang aangehouden en zelfs tegenwoordig nog is in veler opvatting renaissance synoniem met verheven schoon. Toch is niet te ontkennen, dat met en door de renaissance veel schoons is verloren gegaan, dat het daaraan voorgaande tijdperk kenmerkte.
Ik heb hier het oog op de innigheid der middeleeuwsche plastiek, de diepte van gevoel, die niet alleen terug te brengen is op de intensiteit van het religieuse leven dier dagen, maar verklaard wordt door de concentratie van het geheele kunnen van den kunstenaar op het uitdrukken der zielsbeweging in het beeld.
De renaissance met het zoeken naar juiste verhoudingen, naar schoone vormen en lijnen, met haar tastend copieeren der Grieken en ook met haar angst in het strakke, stoere der Gothiek terug te vervallen, had zooveel, dat haar van de hoofdzaak afleidde, dat ze m.i. nooit, hoe knap hare beoefenaars ook waren, de hoogte der Gothische plastiek bereiken kon, wat het gevoel betreft.
Zeer uitdrukkelijk maak ik een onderscheid tusschen de renaissance der schilderkunst en sculptuur. De techniek der beide kunstuitingen is zoo verschillend, dat ze met een verschillende maatstaf moeten gemeten worden.
Ook wensch ik te releveeren, dat mij steeds opgevallen is, dat in de Italiaansche plastiek, ook van de 13de eeuw, nog herinneringen aan de oude Grieksche tradities uit het bloeiperk te bemerken zijn en geloof ik niet, dat de renaissance in Italië een overgang is geweest van zoo ingrijpenden aard als b v. in Duitschland. Ik geef hierbij eene afbeelding van eene 13de eeuwsche Italiaansche Maria
| |
| |
onder het kruis (onder No. 572). Zij is 120 cM. hoog, van hout, de oorspronkelijke polychromie oververfd. Het eene been is elegant teruggetrokken en de stand doet denken aan het staan van een oude Grieksche Godin. Maar overigens is het een juist type der vroege Gothiek. Vergelijkt men dit beeld, of zoo men een puur Fransch voorbeeld prefereert, No. 74, dat ik later beschrijven zal, met eene beroemde Maria onder het kruis der Renaissance, de zoogenaamde Nürnberger non, dat technisch zoo bijzonder knappe meesterwerk der 16 de eeuw, dan moet ieder onbevooroordeeld beschouwer getuigen, dat mijne madonna's mooier gedacht zijn, want een ieder kan begrijpen, dat zooals de Nürnberger non zich aanstelt, eene moeder niet onder het lijk van haren zoon heeft kunnen staan. Verstijfd, gevoelloos door smart, verwrongen of verdwaasd door zielepijn of ook wel als ingewijde der goddelijke bedoeling, smarteloos, veeleer gelukkig, in gedachte voor zich heen starende naar het visioen der verlossing, maar nooit berekenende hoe schoon wel het effect zal zijn van houding en geste. Neen,
13e eeuwsche italiaansche maria (no. 572).
zoo heeft de Gothiek de Godsmoeder nooit weergegeven, technisch vaak minder maar zoo profaneerend niet. Want wat ziet ge eigenlijk als gij die slanke figuur, die heerlijke plooien, die bekoorlijke actrice gadeslaat? Niets anders als wat ge ziet op een schilderijtje, hetwelk ik van Civetta bezit, en waarop de heilige Anthonius is voorgesteld, toen hij door verschrikkelijke droomgezichten werd bezocht. Daarop komt n.l. de duivel voor, vermomd in het kleed van Maria.
Nu wil ik absoluut niet beweren dat de goede, ijdele maker van de Nürnberger non, iets van den duivel had, maar toch ook hij heeft het kleed van de Madonna gebruikt om zich zelve te kleeden. Hij is het die met den mantel wappert, hij is het, die de zorgvuldig voor den spiegel geoefende handenwringing klaarspeelt, hij is het, die naar het kruis himmelend u vraagt, ‘wat zeg je? Mooi, hè?’
En zoo is het met de papieren plooien van Riemenschneider en zoo is het met de plastieke renaissance van vele der grootste Italianen en Duitschers. Natuurlijk is er ook mooi werk gemaakt,
| |
| |
maar met dat zoeken naar de aesthetiek, kon het niet anders of hij, de beeldhouwer, vond zich zelven. Daar stond zijn werk, niet Maria de moeder, maar de Madonna van X. Niet de heilige Catharina, maar de Catharina van Riemenschneider met de bekende papieren plooien. Zich zelven vergeten konden zij niet meer.
byzantijnsch crucifix (no. 369).
De renaissance-vrienden zullen mij tegenwerpen: ‘En uw Gothiek, had die geene tekort-komingen? Hare foutieve lichaams-proporties, hare misse perspectieven, haar stijve houding’. Ik zoude kunnen antwoorden: de Gothieke plastiek, was een onderdeel der architectuur, de beelden met te groote hoofden, waren in de hoogte aangebracht, de perspectief was in verband met het standpunt van den beschouwer juist, maar niet berekend om op een andere plaats gezien te worden, de stijfheid was in harmonie met de zuilen der kerken. Toch doe ik dat niet, want ik zoude slechts enkele gevallen verklaard hebben. Neen, het verwaarloozen der anatomie, de vergissingen in het perspectief, het vergeten der juiste verhoudingen, ze zeggen iets heel anders, ze getuigen voor de absorbatie van den kunstenaar, zij zijn zoovele kenteekenen van het verdiept zijn in, van het uitsluitend vervuld zijn van de gedachte, die de middeleeuwsche meester in zijn werk wilde leggen. En daarom zijn dergelijke tekortkomingen, evenmin als het vaak fragmentaire van wat ons van vroeger overbleef, een bezwaar voor de bewonderaars der middeleeuwsche kunst om te genieten bij het aanschouwen van het schoonste wat een voorgeslacht aan zijne nazaten kan achterlaten, zijn in kunst neergelegd edelste gevoelsleven.
In de landen, rijker aan middeleeuwsche kunst dan het onze, is de belangstelling daarvoor steeds grooter geweest dan hier, doch ook hier begint tegenwoordig meer waardeering te komen voor de vroeg Christelijke en Gothieke kunst en zijn het niet meer alleen de 18de eeuwsche meubeltjes, het blauwe porcelein, het zilveren speelgoed en het Delftsche aardewerk, die den goeden Hollander in vervoering brengen.
Neen, van tijd tot tijd ontmoet men tegenwoordig Nederlanders, die het aartsbisschoppelijk museum te Utrecht bezocht hebben en er met een toon van oprechte appreciatie over spreken en heeft men ook wel de onderzalen van het Nederlandsch Museum gezien en van het vele schoone, dat er is samengebracht, genoten. Ik neem daarom ook aan, dat er onder degenen, die dit maandschrift onder de oogen krijgen, enkele zijn, die met genoegen de beelden zullen zien die hierbij afgedrukt zijn, en ook dat de smaak voor de Gothiek bij ons Nederlandsch publiek in het algemeen
| |
| |
zittend madonnabeeld 9e eeuw (no. 183).
kan opgewekt worden, door het beschouwen van werkelijk typeerende voorwerpen uit dat tijdvak. Als ik uit mijne verzameling de vroegste beelden zal kiezen, is dat om dat men ze waarschijnlijk minder kent dan de latere Gothiek. Ze zijn namelijk zeldzaam en komen hier te lande haast niet voor en daar ze verder van ons afstaan, springt bij hen het kenmerkende allicht meer in het oog.
No. 369 is een der vroegste stukken mijner collectie. Het is een crucifix van hout en gepolychromeerd 1 Meter 35 c.M. hoog.
Het komt uit Frankrijk maar is geheel in Byzantijnschen stijl.
Op elk der vier uiteinden van het kruis, zijn kleine uitstekend uitgevoerde schilderstukjes aangebracht. Bovenaan: Zon en Maan, aan eene zijde: Johannes, aan de andere: Maria, en onderaan: Adam het deksel van zijn graf oplichtend. Deze laatste voorstelling duidt op eene legende, dat Adam ter plaatse waar het kruis stond, begraven zou zijn. Op vele voorstellingen der kruisiging in de middeleeuwen, vindt men onder het kruis een doodshoofd afgebeeld, wat op dezelfde legende wijst.
Het lange kleed van den Heiland is versierd met een typisch Byzantijnsch décor: arenden in cirkels. Op de achterzijde zijn geometrische figuren aangebracht. Wanneer dat kruisbeeld ontstaan is, is zeer moeielijk te bepalen. Volgens Viollet le Duc, die zich hierin op Didron beroept, bestonden er in de vroegste tijden van
madonnabeeld 12e eeuw (no. 663).
't Christendom slechts kruisen zonder 't beeld van den Gekruisigde en eerst in de VI de eeuw wordt er verhaald van een Crucifix te Narbonne. Te rade gaande nu met de détails van ons crucifix, met den ouderdom van hout en kleuren, met het ontbreken van elk kenteeken van de opleving der kunst in de XII de eeuw,
| |
| |
met het streng Byzantijnsche ten slotte van schildering en snijwerk, moeten wij den datum van het onstaan tusschen de VIde en IXde eeuw zoeken, eene zeer groote tusschenruimte, die zich laat verklaren door het nagenoeg onveranderd blijven der types in die periode van maatschappelijke geslagenheid, die van de VIde tot de XIIde eeuw aanhield.
byzantijnsch christusbeeld, 9e of 10e eeuw (no. 476).
Als No. 183 geef ik een zittend Madonnabeeld als reliquarium bedoeld, daar het van achteren een kastje vormt. Het is afkomstig van den bekenden Gothiekkenner Molinier en even als het crucifix uit hout gesneden, op vele plaatsen vermolmd en met een polychromie voorzien, die te donker geworden is om de kleuren te herkennen. De blijheid, die uit het gelaat der Maagd straalt, is zeer communicatief en documenteert wel, dunkt mij, den tijdgeest; er is iets uitnoodigends in, iets dat men in latere tijden niet terugvindt, iets wat de godsdienst meer gepopulariseerd doet voorkomen, dan b.v. drie eeuwen later, waar het type der Madonna meer het koninklijke aanneemt. Er is in No. 183 iets coulants, dat zeer archaïsch aandoet, maar hoogst bekoorlijk is. Een onzer bekende beeldhouwers, drukte zijn indruk zeer typisch uit, toen hij van het zwart geworden gelaat getuigde, dat het van eene buitengewone blondheid was.
Ook dit beeld is van zeer vroegen datum en ook hier geeft Viollet le Duc eene aanwijzing in de noot op pag. 365 deel 9, zijner bovengenoemde Dictionnaire, die aanleiding geeft in het beeld een werk der IXde eeuw te zien.
Het beeld is 74 c.M. hoog.
Een op het eerste gezicht niet veel later Madonnabeeld, met eene nabij komende opvatting is No. 663. Dit beeld acht ik echter drie eeuwen later dan No. 183. Bij nauwkeurige beschouwing van het gelaat, de plooien van het kleed en van den zetel zal men zien, dat het archaïsche der voorgaande Madonna plaats gemaakt heeft voor eene andere, ik zoude haast zeggen, tammere opvatting. Het beeld is afkomstig uit Auvergne, wat blijkt uit het draaiende hoofd. In de Louvre bevindt zich eene verwante Madonna en ook in Cluny komt eene dergelijke maagd met draaiend hoofd voor. Mijne Madonna is van gepolychromeerd hout, en 67 c.M. hoog. Het Jezus-kindje mist het hoofd.
| |
| |
No. 476 is een houten beeld met nog zeer goede polychromie en 1 meter 15 c.M. hoog. Het stelt voor Christus als Koning, gekroond, met boek en zegenend. Het is afkomstig uit Apulië en zuiver Byzantijnsch van opvatting. Ik acht het een werk der IXde of Xde eeuw.
Een zeker eenig exemplaar is No. 341 van mijn catalogus. Het zijn de beide zijkanten en de deurtjes van een kastje waarvan de achterzijde ontbreekt. Het kastje komt uit Lyon en is 87 c.M. hoog en 40 c.M. breed. Het geheel is van hout en er bevinden zich van binnen op beide zijden twee geappliceerde figuren; op ieder deurtje eveneens een figuur. Alle deze figuren zijn van hout en 65 à 66 c.M. hoog. Van buiten ziet men op beide zijkanten gouden sterren op een donker roodbruinen grond en op ieder deurtje een figuur der annonciatie geschilderd, waarboven de conventioneele daken en tinnen.
Drie der figuren in het kastje stellen voor de drie Koningen der aanbidding, verder een bisschop en twee vrouwen, alle in Byzantijnsche dracht. Daar algemeen aangenomen wordt, dat in de XIIde eeuw voorstellingen van personen in de vroegere dracht der Merovingers en Carolingers gewoonte waren en het kastje aan het werk van die eeuw sterk doet denken, meen ik het als een werk van dat tijdperk te moeten bestempelen.
beschilderd deurpaneeltje, vermoedelijk van een kerstmisschrijn, 12e eeuw (no. 341).
Zeer karakteristiek voor dien tijd is de voorstelling der Annonciatie, waarbij de Engel Gabriël als vertegenwoordiger der Godheid de Maagd beleerend en waarschuwend aanspreekt, terwijl deze de boodschap angstig en beschroomd in ontvangst neemt.
Dit stuk mijner verzameling kwam in mijn bezit als een fries aaneengespijkerd op twee latten, de binnenbeelden op een rij. De buitenkant was zwart geverfd. De figuren hadden eene oververving in polychroom der XVde eeuw, een der Koningen met zwart gelaat en handen.
Daar ik door de plooien der kleeding vermoedde, dat er oververving had plaats gehad en de mogelijkheid niet uitgesloten was, dat er nog oude polychromie aanwezig was, riep ik den bekwamen heer De Wild te rade, die zich welwillend bereid verklaarde mij te helpen en wien het werkelijk gelukte
| |
| |
den ouden polychroom bloot te leggen, waarbij ons de verrassing weggelegd was te constateeren dat de zwarte Koning blank werd, iets wat trouwens wel was te voorzien, daar men in de 12de eeuw geen zwarten Koning kende.
Het kastje is vermoedelijk een Kerstmisschrijn. Daarop duidt het voorkomen der Koningen en de buitenvoorstelling der Annonciatie. De achterzijde stelde dan ook waarschijnlijk den stal voor met de kribbe en de Moedermaagd, volgens de grootte van het geheel berekend, vermoedelijk in schildering.
Een zittende Christusfiguur die omstreeks denzelfden tijd ontstaan is, staat bij mij gecatalogiseerd als No. 565. In tegenstelling met het kastje, dat onder Byzantijnschen invloed gemaakt is, is dit nummer Romaansch van opvatting, echter even als het vorige nummer zeer schoon van uitvoering, het is nog zeer goed van conservatie met goede polychromie, echter met vernieuwde handen. Baard en hoofdhaar nog gedeeltelijk verguld. Het is een zeer aantrekkelijk beeldje van hout en 68 c.M. hoog.
Zeer opmerkelijk zijn de twee kunstopvattingen der vroege middeleeuwen, die wij als romaanschen en Byzantijnschen stijl kennen. Het is als eene voortzetting van het antagonisme tusschen het Oostersche en Westersche rijk, als een in beeld brengen der aristocratische en democratische verschillen. In den Byzantijnschen stijl die lange geraffineerde gestalten, die van de gemeenste typen der beulsknechten nog heeren maakt en daar tegenover de Romaansche, die ontstaan uit de reëele Romeinsche traditiën, massieve figuren geeft aan de meest etherische vrouwelijke heiligen.
Voor laat XIIde eeuw zie ik twee houten beelden aan die de nummers 74 en 75 hebben. Het zijn Maria en Johannes onder het kruis in de rechte, architectonische houding dier dagen, mooi van lijn en uitvoering, maar zeer vermolmd en met slechts enkele kleine restanten van polychromie. De gezichten zijn buitengewoon fijn besneden en vooral het gelaat van Maria is bekoorlijk. Aan den hals is nog een geschilderd kruisje zichtbaar. De hoogte is 118 en 120 cM. Het land van herkomst is Frankrijk.
zittende christusbeeld, romaansch (no. 565).
Uit de dertiende eeuw bezit ik verschillende importante stukken. In de beeldhouwkunst geeft de XIIIde eeuw een zeer geprononceerd type. Viollet le Duc en andere schrijvers komen daarin overeen, dat ze met dit tijdvak een vrijer worden der vormen constateeren en het is interressant dit feit te toetsen aan een ander beeld van Johannes onder het kruis, dat ik in mijne verzameling bezit. No. 76 is eveneens hout, gepolychromeerd en 123
| |
| |
cM. hoog. De houding is overeenkomend met die van No. 75, maar het gevoel is veel beter uitgedrukt zoowel in draperie als in gelaat; naast diepe smart, toont de gezichtsuitdrukking overpeinzing, een verder zien in de toekomst, men herkent reeds den lateren evangelist. Hoe moet de kunstenaar, die dit beeld sneed, doordrongen geweest zijn van zijn onderwerp. Ook dit beeld is fransch en kunst uit het land van Reims.
Naast de beeldhouwkunst bloeide in de 13de eeuw in Frankrijk en wel hoofdzakelijk te Limoges de kunst van het emailleeren. Op allerlei gebruiksvoorwerpen bij den Christelijken ritus, paste men deze versieringskunst toe. Meestal was het versierde metaal, koper. Dit werd uitgehold ter plaatse waar émail aangebracht moest worden (champ levé) en vervolgens deze verdieping met émail ingevuld. De Fransche émailleurs dier dagen bereikten met dit procédé prachtige kleureffecten en thans behooren voorwerpen uit de 13de eeuw uit Limoges afkomstig tot de meeste gezochte antiquiteiten. In mijne collectie is een Madonna-beeldje van gedreven en verguld brons waarvan het gezicht van moeder en kind benevens de handen van zilver zijn en waarvan de zetel met émail versierd is. Het is 13de eeuwsch en er zijn slechts weinige analoge stukken bekend. Ik geef er onder No. 330 een afbeelding van. Het kroontje der maagd is helaas vernieuwd; het beeldje is 38 c.M. hoog.
No. 662 is een reliekschrijntje eveneens uit de XIIIde eeuw met prachtig blauw émail voorzien en opaalachtige steenen. De figuren zijn en relief. Het is 16 c.M. hoog, 13½ c.M. breed en bijna 6 c.M. diep. Ik geef ook hiervan een afbeelding.
Als men van Gothiek spreekt, komen onwillekeurig de spitse torens, de kruisbogen, de typische vensterbogen der prachtige cathedralen en de gezellige gevels der middeleeuwsche huizen voor den geest.
houten mariabeeld, laat 12e eeuw (no. 74).
In de steden waar men nog dergelijke gebouwen vindt, wordt de indruk meestal verminderd door het vele nieuwerwetsche, wat er omheen staat
De fantaisie moet het beeld volmaken en het nieuwerwetsche wegdenken. Een gothieke fontein of pomp moet ons een geheel marktplein kunnen terugtooveren. Ook mijne beelden vragen om eene inspanning uwer verbeeldingskracht. Onder No. 632 geef ik u eene afbeelding van een 12de eeuwsch en onder No. 682 van een 13de eeuwsch kapiteel. Zij zijn nog geheel van vroege opvatting, zoowel het 12de als het 13de eeuwsche, vermoedelijk afsluitende die eigenaardig gevormde pilaren, elk gevarieerd, die die breede gaanderijen ondersteunden, welke men rond oude kloostertuintjes in Frankrijk en Italië nog wel aantreft; oude kloostertuintjes waarin de kruiden door Karel de Groote voorgeschreven netjes in rijen en bedden gekweekt werden; stel u mijne beelden voor, achter in zoo'n galerij, terwij het daarbuiten van zonlicht tintelt of wel bij grauw, somber winterweer. Of anders in eene oude Romaansche kerk, met die donker gekleurde ruiten van glas in lood, die zulke eigenaardig gekleurde lichtvlekjes werpen op de ernstige figuren en het hier en daar als versiering opgehangen Oostersche tapijt, wellicht van de kruistochten medegebracht, door een
| |
| |
houten johannisbeeld, laat 12e eeuw (no. 75).
gespaarden ridder of anders op een met frescos versierden wand en denk daarbij dan eene groote stilte door de dikke muren bewaard, dan komen ze tot hun recht, die beelden waarin de beeldhouwer den troost en de sterking van zijn godsdienst gelegd heeft om er van af te staan aan de arme gejaagden, uit die tijden van leed en druk, die hier heen gevlucht waren om ze te zoeken, wel wetende, dat hun stem niet zoude zijn als die eens roepende in de woestijn, maar dat ze rust en vrede zouden vinden bij het aanschouwen van de berusting dier afgebeelde mannen en vrouwen Gods, want was het niet van hen, dat eens getuigd werd ‘de beelden zullen zijn de verkondigers van het evangelie’, van dat evangelie, dat trots een geschiedenis van lijden, toch zoude zijn ‘de blijde boodschap.’
Opmerkelijk is het, dat de vroeg Christelijke en Gothieke kunst tot en met de 13de eeuw, dus tijdens de tijden van groote onrust in het maatschappelijke leven, iets buitengewoon rustigs over zich heeft, iets kalms in de afbeelding der heftigste tooneelen alsof de behoefte aan rust zich opdrong; terwijl later bij het terugkeeren van orde en welvaart, die voorstellingen hartstochtelijker en pakkender worden, als ware het, dat de zucht naar emotie zich liet gelden om met de renaissance plaats te maken voor een zwieriger vertoon ten pleiziere van den meer opgeschroefden tijdgeest dier dagen.
Om onze fantaisie nog meer te hulp te komen, zal ik u onder No. 672 een afbeelding geven van een gedeelte van een 13de eeuwsch kerkraam; het geheel is 170 cM. lang en 64 cM. breed. Het stelt voor onder en boven toebereidselen voor een feest, in het midden den maaltijd. (Zie bl. 385). Ik kan er geene bijbelsche voorstelling in ontdekken, toch is het wel eene episode vermoedelijk uit het Oude Testament. De prachtige kleuren zijn bij de photographie natuurlijk verloren gegaan. Het is Fransch werk en eene groote zeldzaamheid.
houten johannisbeeld, 13e eeuw (no. 76).
Onder No. 454 vindt men eene stukje muur met een brokstuk van eene 13de eeuwsch frescobeeld van de Madonna, van een zeldzaam schoone expressie en bewerking, eveneens Fransch, uit de buurt van Lyon; het is slechts 21 × 13½ cM. groot. En ten slotte geef ik onder No. 596 een Oostersch kleed terug, eveneens der 13de eeuw, dat ik daarom durf te dateeren, omdat een groote autoriteit op het gebied van Oostersche talen, Prof. Karabacek volgens Dr. Wilhelm Bode in een dergelijk tapijt, met denzelfden rand een inschrift der XIIIde eeuw ontdekt heeft, wat bewijzen zoude, dat het stuk in Noord Syrië ontstaan is. Het kleed
| |
| |
is slechts een stuk van een langer tapijt en nu nog 4¼ M. lang en 2¼ M. breed.
Dat er onder hetgeen ik u in dit artikeltje aanbied, zooveel is uit Frankrijk, ligt in het feit, dat ik mij zeer bijzonder door de Fransche kunst der middeleeuwen aangetrokken gevoel. Het komt mij voor, dat het speciaal Frankrijk is geweest, dat de kunst der middeleeuwen, zoo'n hoogst aantrekkelijk karakter heeft gegeven en het zuiverste het hoofdkenteeken der Gothiek te aanschouwen geeft: ‘schoonheid van voelen in schoonheid van vorm’, maar schoonheid gebaseerd op eenvoud.
Ik heb eenige malen Viollet le Duc aangehaald en kan ieder, die zich voor Gothiek interesseert aanraden kennis te maken met zijne Dictionnaires. Zeldzaam treft men schrijvers over wetenschappelijke onderwerpen aan, zoo ingenomen met de stof, die zij bewerken, zoo bekend er mede. Gij zult meegesleept worden, door de uitstekend geschreven vurige artikelen, die van een groote kennis getuigen, en artikel na artikel lezen en u verheugd voelen in de Gothieke sfeer waar de schrijver u in verplaatst zal hebben.
Mocht er aanleiding voor zijn, dan zal ik later gaarne van mijne 14de en 15de eeuwsche Gothiek eveneens laten zien, en zal men zoodoende een aperçu krijgen van eene afdeeling plastieke kunst, die weldra niet gemakkelijk meer voor privaat personen te verkrijgen zal zijn.
In alle landen van Europa openbaart zich tegenwoordig een streven om vast te houden, wat er van kunst uit vroegere tijden aanwezig is. Italië gaf het voorbeeld, door den uitvoer te verbieden van zijne schatten en in Frankrijk is met de inventarisatie der Kerkelijke goederen een eerste stap tot instandhouding van het nationaal kunstbezit gedaan.
Duitschland heeft speciale commissies benoemd, wier werk het is, staten op te maken van de zich in het land bevindende kunstschatten en in Engeland gaan er steeds luider stemmen op om het wegvloeien der zich daar bevindende kunstvoorwerpen tegen te gaan. Ook bij ons te lande heeft de Clerus de zaak ter harte genomen en zijn bisschoppelijke verordeningen uitgevaardigd, die beoogen de kerkelijke antiquiteiten vast te houden. Aanleiding tot een en ander moet gezocht worden in het meer en meer wegkoopen door Amerikaansche kapitalisten van wat er van eerste soort oude kunst op de Europeesche markt te krijgen is.
De tegenwoordige geldman ziet m i. terecht in kunst evengoed een beleggingsobject als in andere traditioneele waarden, en een meer zeker onderpand, dan veel van hetgeen wat tot nog toe zonder bedenken als zoodanig beschouwd wordt. Ik wil geene verhandeling over dit interessante onderwerp houden, maar alleen er op wijzen, hoe b.v. zilver zich slecht gehouden heeft als onderpand voor de uitgifte van bankbiljetten. Het zijn trouwens niet slechts de Amerikanen, die kunst met het oog op belegging koopen, maar ook in Duitschland huldigt menig groot bankier de theorie, dat de kunst een goed bezit als onderpand is.
In Duitschland ziet men trouwens in kunst tegenwoordig meer dan een veraangenaming van het leven der meer gegoede en ik zoude haast zeggen ook nog iets anders dan een opvoedingsmiddel. Overal ziet men daar jongelieden, die zich geven aan de studie der kunstgeschiedenis en die zich wijden aan het bestudeeren der kunst zelve; het is alsof de kunst er tegenwoordig meer algemeen belangstelling wekt, of men ze meer gaat beschouwen als eene levensbehoefte voor de nauw opééngedrongen bevolking, voor wie uitspanningen, die meer ruimte vereischen of te verre verplaatsing noodig maken, binnen afzienbaren tijd niet meer bereikbaar zullen zijn en wier algemeene schoolopvoeding ze geschikt maakt de door de hygiëne veroordeelde geneugte van gehemelte en maag, allengs door de fijnere genoegens van den geest te vervangen. Ik zoude geneigd zijn te zeggen, dat kunst uit het ideale naar het reëele gebied aan het verhuizen is. Is dit zoo? En zijn wij in Holland dan niet ten achteren in het aanvaarden van een toestand, die met zich zoude brengen een veel energieker werken van onze kunstautoriteiten, dan dat nu mogelijk is met de merkwaardig kleine sommen, die gereserveerd zijn in ons budget voor het samenbrengen van kunst van vroegere eeuwen; van kunst der middel-
| |
| |
13e eeuwsch madonna-beeldje, email van limoges (no. 330).
| |
| |
eeuwen en der renaissance, waarvan maar zoo bitter weinig hier te lande verzameld is en dan nog slechts in enkele centra? Bij kundig inkoopen, zoude men waar voor zijn geld verkrijgen en zouden de uitgaven slechts verandering van bezit beduiden. Ik leg den nadruk op kundig inkoopen, want hier raken wij het cardinale punt voor den verzamelaar aan, of hij dan museumdirecteur of particuliere verzamelaar zij, vele toch zijn de valstrikken, die hem gelegd worden.
reliekschrijntje 13e eeuw (no. 662).
Falsificaten zonder tal overstroomen de kunstmarkt, heele vervalschingen, en gedeeltelijke vervalschingen kan men steeds verwachten en wel nooit zal er een verzamelaar bestaan hebben, die niet wel eens beet genomen is door een der zwarte bende op het gebied van kunst. Laat ons slechts denken aan de kroon van Saïtaphernes in de Louvre. Zeer interessant is hierover het boekje van Eudel ‘Truques et truqneurs’ te lezen.
12e-13e eeuwsche kapiteelen (nos. 682 en 632).
Hoe staan wij nu hier te lande met de krachten voor de moeilijke taak van Rijks-verzamelaar, aangenomen, dat er toe besloten zoude worden ons bezit aan oude plastiek te vermeerderen. In Leiden is er een geheele staf van hoogst bekwame geleerden aanwezig, die de verzamelingen plastiek der oudste tijden onder zich hebben, maar ook voor de beeldhouwkunst der Gothiek en renaissance bezitten wij als ambtenaar een zeer fijnen kenner met een buitengewoon scherp oog voor het echte en het schoone, een man, die bij meer finantieelen steun en gemakkelijker administratieve betalingswijze, zoodat onmiddellijke betaling mogelijk zoude zijn, zeer zeker voor ons land nog veel zoude kunnen verkrijgen wat anders zeker door vreemde musea en verzamelaars opgenomen zal worden. Wij zouden er laat bij zijn, maar nog niet te laat, en al hebben wij de beste tijden laten voorbijgaan, waarvan een Dr. Wilhelm Bode voor zijn land zoo geprofiteerd heeft, toch is er nog veel te verkrijgen, wat na enkele jaren in waarde vertienvoudigd zal zijn. Op het oogenblik is het nog een run naar goud, maar spoedig zal het mogelijk door alle regeeringen een run naar kunst zijn; dat oogenblik zal daar zijn, zoodra het inzicht zal zijn doorgedrongen, dat kunst een zekerder waarde-onderpand is, dan edele metalen.
Men bedenke dus, er is ‘periculum in mora’. Het is mij onbekend, hoe in Duitschland het departement aan welks hoofd Dr. Bode staat, werkt. Ik stel mij voor, dat de blijkbaar niet te omgane stroefheid der administratieve machinerie ook daar wel belemmerend zal werken, maar
| |
| |
ik stel mij eveneens voor, dat de energieke persoonlijkheid van den Chef ingrijpt, waar het noodig mocht zijn. Die persoonlijkheid moet, volgens mij gedane mededeelingen, iets zeer bijzonders zijn. Men beschrijft mij Dr. Bode als iemand van een buitengewone werkkracht, zeer groote geleerdheid en eenen uitermate fijnen smaak, practisch en een geroutineerden koopman. Deze laatste kwaliteit is niet hoog genoeg te tellen, waar het er niet alleen om gaat met schoonheid te dwepen, maar waar het schoone tegelijkertijd in waarde uitgedrukt moet worden. Dr. Bode mag zonder tegenspraak genoemd worden onder de op bouwers van het nieuwe, groote Duitschland, want hij is het in de eerste plaats, die met groote zekerheid de schoonheidzin van zijn volk geleid en zijn belangstelling in oude beschavingen opgewekt heeft, niet alleen met woorden maar ook met daden, zelve het voorbeeld gevende, hoe het aangename met het nuttige vereenigd kan worden, tot het verhoogen van 's lands belangrijkheid en het vergrooten van 's lands credietwaardigheid want het is onberekenbaar welke schatten hij voor betrekkelijk kleine bedragen voor Duitschland verzameld heeft in de diverse musea en in de kabinetten der financiers te Berlijn en elders.
13e eeuwsch fresco (no. 454).
De opmerkzame lezer zal geconstateerd hebben, dat dit artikel even als ik het hierboven van de kunst zelve beweerde, overgegaan is van het Ideale naar het Reëele en ik hoor reeds eene jonge lezeres uitroepen, ‘moet dat akelige geld dan overal bij te pas komen?’ Ja, lieve juffrouw, ook bij de Gothiek en wee den verzamelaar, die niet zoo'n beetje een vermomde koopman is en zijn budget niet goed opmaakt, hij is voor hij het vermoedt in de klauwen des duivels, die zich voor deze gelegenheid in de jas van een antiquair heeft gestoken. Verzamelen zonder geld is een groot gevaar en elke verzamelaar dient zich vast voor te nemen nooit iets te koopen, wat hij niet onmiddellijk betaalt, daar het eene truque is van vele gewetenlooze kunstkoopers, te trachten schuldeischers van welgestelde verzamelaars te worden en het einde is te begrijpen. Echter niet elke kunsthandelaar is een uitzuiger en ik ken velen van het gilde, voor wie ik achting heb, menschen met groote kennis en schoonheidszin en met eene brave levensopvatting.
Eene groote vreugde van het bezit eener collectie als de mijne, ligt in het feit, dat ze aanleiding geeft tot kennismaking met menschen van smaak en studie, wier geest gecultiveerd is door veel lezen en zien, [...] men onder alle standen en onder alle nationaliteiten vindt, en wie te kennen winst is voor hoofd en hart. Een andere vreugde van minder gehalte daarnaast is het, opmerkingen te hooren van geheel oningewijden, die mijne dierbaarste beelden poppen noemen en spreken van de beentjes van een pastoor, als ze een reliek van een heilige bedoelen.
Voor hen is de spontaneïteit der Gothieke schoonheid even onbegrijpelijk als de schoonheid van een zonneondergang in de zee voor een blindgeborene; zij zijn niet de armen
| |
| |
van geest, die het Koningrijk der Hemelen zullen beërven, maar zij zijn de armen aan schoonheidszin, die de zaligheid der ware schoonheid niet kennen en er van verstoken zullen blijven tot in de lengte van dagen.
Ik vraag mij zelven af, na dit anathema neergeschreven te hebben, waar komt het vandaan; was het verborgen in een der stukken van mijne collectie en is losgekomen door mijn geschrijf? Mijne beelden stemmen meest allen tot vrede en vergevingsgezindheid, maar zou er geen bij zijn, die ontstaan in tijden van vervolging van het geloof, de verbittering van den vromen maker in zich opnam, geen beeld waarin de ergernis over de ketterij dier dagen neergelegd werd, evenzoo als de liefde voor de heilige maagd door den beeldhouwer gekoesterd, onbewust op ons neerstraalt uit het gelaat van zoo menig mijner Madonnabeelden? Zou No. 369 zoo'n beeld geweest kunnen zijn en zoude de splinter die aan een der armen van het Kruis ontbreekt, er afgesprongen kunnen zijn, toen de drager de aanvallers der processie er mede neersloeg? Iets fanatieks heeft het beeld wel. Hoe brengt trouwens elk stuk ons aan het mijmeren over lang vervlogen tijden, en hoe komen zij tot ons terug, die brokken geschiedenis, wanneer mijne beelden gaan vertellen 's avonds in de schemering als ik midden tusschen hen zit. Waar zij vandaan komen en wat ze gezien hebben vertellen ze mij en welke menschen voor hen geknield hebben en telkens herhalen ze mij: ‘Ze zijn niet veranderd, zij zijn nog net als gij zelve, de menschen van het jaar 1000 en die van 11-honderd en 12-honderd en zooveel. Hun kleeding was anders, maar hun gemoed was net eender, ze waren overmoedig en ongeloovig, net zoo als nu, als er vreê en pais was, maar ze verdrongen zich voor onze altaren, als de pest rondsloop en de wilde krijgsscharen om hen heen raasden. Dan waren ze onder 'n hoedje te vangen en dan wisten ze niet hoe klein zij zich maken zouden en van hun overmoed en ongeloof was geen spoor meer te ontdekken. En zoo zullen ook de verlichte mannen en vrouwen onzer dagen zich klein maken en, even als het kind naar de moeder vlucht, als het bang wordt, hun troost zoeken bij het ondoorgrondbare mysterie waaruit ze ontstaan zijn,
wanneer de bezoekingen van nog onbekende epidemiën en van gele horden over Europa en Amerika zullen komen’.
13e eeuwsch oostersch tapijt, noord-syrië (no. 596).
| |
| |
Wat ze vertellen is gewoonlijk niet vroolijk, maar hoe kan het ook anders, de goede oude tijd was over het algemeen hard, veel harder dan de tijd, die wij nu beleven en het epitheet goed heeft hij alleen te danken aan de slijtage door den ouderdom, waardoor de harde kanten niet meer opvallen. Er is echter groot verschil in de verhalen mijner beelden, al naar mate zij in plaatsen gestaan hebben, waar het leven gebruist heeft of kalm voortvloeide. Ik heb eene madonna, die uit een zuidelijk Fransch plaatsje stamt, ver afgelegen in de afloopers der Pyreneëen en als zij vertelt, is het als het neuriën van een wiegelied, zoo zacht en vredig en bij die zachte tonen wensch ik mijn artikel te eindigen, dan blijft mij de illusie, dat de ingeslapen lezer in slaap gezóngen was.
fragment van een 13e eeuwsch kerkraam (no. 672).
|
|