| |
| |
| |
Alida Tartaud-Klein
door Henri Dekking.
mevrouw alida tartaud-klein. foto helene goude.
Een beschouwing over een kunstenaresse, die men vereert als de eerste tooneelspeelster van Nederland, kan moeielijk omgaan - wil men haar zuiver karakteriseeren - buiten een oordeel over de kunst van haar tijd, waarin zij een zoo voorname plaats inneemt.
Het is op tooneelgebied in ons land nog steeds een verwarde toestand. En misschien nog verwarder dan ooit thans, (Juni), op het einde van een seizoen, waarvan men had mogen verwachten, dat een nieuwe profeet er eenige klaarheid in zou brengen.
Er zijn nog altijd te veel gezelschappen, waarin een kleine kern van goede kunstwaardij haast schuil gaat in de dikke ompapping van allerlei middelmatigs en dilettanterigs. Men mist in de kunstpraestatie der meest gerenommeerde gezelschappen systeem, de bestuurderen ervan zitten op den uitkijk naar toevallige successen in het buitenland en haasten zich de één den ander vóór te wezen met de vertaling ervan; zoo wordt het repertoire een vertooning van uitheemsche vroolijke en niet vroolijke spelen, met àf en toe een op den kop getikt oorspronkelijk stuk tot variatie.
Natuurlijk geldt dat in mindere mate voor de Nederlandsche Tooneelvereeniging en al evenmin zóó beslist voor de heeren Royaards en Verkade, die, ieder op zijn manier, althans trachten naar eene zuivering van de tot vakbedrijf vergrofde Nederlandsche tooneelspeelkunst.
Zie het seizoen, dat zoo juist voorbij is, eens aan. Er zijn enkele lichtpunten, er waren enkele mooie en belangwekkende vertooningen, er staan enkele figuren in, tooneelspelers en een enkele tooneelschrijver, maar zoo'n geheel, hoe onbelangrijk was het! Ons kunstgevoel had zich, ware dit seizoen er niet geweest, geen zier minder onvoldaan of onbevredigd gevoeld.
O, onze nationale tooneelspeelkunst komt wel op haar voeten terecht, als poes die valt. Maar zij valt nóg, zij valt nog steeds, zij valt al jaren....
Het tooneelgeval is nog al te zeer geheel een amusementsgeval. De tooneeldirekteur is de exploitant van een onderneming en wie de meeste menschen trekt - waarmeê is van geen belang - is de beste tooneeldirecteur.
Er zijn verscheidene vermogende landgenooten, die met een zeer klein deel van hun fortuin een of andere tooneelonderneming steunen. Zij steunen met velerlei, ook sympathieke, bedoelingen. Maar in te geringe
| |
| |
mate wordt steun verleend alléén in het belang van de kunst, zooals toch wel aan menig ander kunstinstituut in ons land geschiedt. Er is nog geen kunstmaecenas opgestaan, die een man van talent en bekwaamheid en wijsheid in de tooneelwereld eens in staat stelde uit te voeren, wat die aan artistieken zin en artistieke illusies, misschien lange jaren, heeft durven koesteren. En die het winnen zou op het publiek, o buiten kijf!
Wie aan een tooneeltoekomst van hooge artistieke waardij gelooft, vindt zich nog telkens staan tegenover brave lieden, die de heele schouwburgquaestie tot een boterhammen-quaestie maken.
alida klein met haar eerste sarah-bernhardt aspiraties. (foto schotel).
Samuel Falkland heeft onlangs het ‘Handelsblad’ verfraaid met eene boutade over tooneel, die hij geestig ‘Een ziekbedpraatje’ noemde en daarin heeft hij, geducht welsprekend, gepleit voor de schouwburgkas.
‘On ne badine pas avec l'amour - men gekscheert om den dooien dood niet met den dwingeland Kas-recette’ schreef hij. ‘De kas-recette regeert als 'n despoot, 'n beul, 'n duivelsche pijniger, 'n geniepige grijnzende kweller. Letterkundigen met zwemmende ideaaloogen mogen smachtend over wat “zij willen”, wat “zij wenschen”, wat “zij hopen”, prevelen, - het publiek, de gemeenschap van heden, levert de dagelijksche kas-recette. Dat is geen platte, materialistische beschouwing. Dit is de werkelijkheid. Dit is de nuchterheid. Dit is de waarheid.’
Zóó schreef hij en het is toch jammer, dat hij zoo schreef.
Ook gij Brutus...!
Falkland vergeet, dat, wie zoo spreekt als hij, ook alle idealen prijs geeft en van het tooneel een winkelzaak maakt, waaruit het voortbestaan moet worden bekostigd van tooneelspelers, tooneeldirecteuren, bureaulisten, knechts en requisiteurs.
In literaire of in beeldende kunst zal niemand een verwerpelijk product aanprijzen met de bewering, dat de maker een gezin met kinderen heeft en op de opbrengst zit te wachten. Maar in tooneel-speelkunst wordt door jan-en-alleman, wordt nu zelfs door Falkland, eerbied gevraagd voor de winkellâ.
Men zal, tegenover hun platte nuchterheid, de vaste, diepe overtuiging mogen stellen dat het tooneel niet geleid moet worden door het publiek, maar zelf leiden zal, dat de zwakke onzekere en alleen om 't direct belang geschiede leiding van tooneeldirecties het verloop naar het café-chantant heeft veroorzaakt; - zij deden immers, wat het publiek scheen te vragen, en maakten de klove al geringer - en dat de goede toekomst ons zal worden gegeven door een eerlijke en ruim gesteunde samenwerking van de enkele voortreffelijke tooneelspelers, die ons nationaal bezit zijn en voortreffelijke tooneelschrijvers, als de auteur van ‘Uitkomst’, ‘Schakels’ en het Vader-en-Dochter gedeelte uit ‘De Opgaande Zon’ er een is.
| |
| |
mevrouw tartaud in ‘lotos’ (foto schotel).
| |
| |
Neen, men gekscheert om het levende leven niet met de goede godinne kunst en dit is al te lang en al te veel gedaan,
* * *
mevrouw tartaud in margaretha gauthier (1ste bedrijf). (foto schotel).
Wat er in de laatste seizoenen opmerkelijks en het onthouden waard is geweest, dat waren zoo goed als nooit vertooningen als geheel, doch dat waren steeds de creaties van rollen door acteurs, op zich zelf staande daden. Gelijk in een bundel middelmatige verzen enkele prachtige sonnetten vertrouwen geven in den dichter, zoo gaven deze acteurs jegens de tooneelwereld moed voor de toekomst.
En het allermeest heeft zich onderscheiden de tooneelspeelster, om wie dit opstel begonnen werd: Alida Tartaud-Klein.
Als men haar, op zich zelf reeds bewonderde uitbeeldingen kon vergelijken met die van wel gerenommeerde buitenlandsche actrices, dan vond men altoos, ja zonder voorbehoud altoos, de hare in innigheid, gevoelsdiepte en eerlijkheid superieur.
De buitengewone ingenomenheid, die algemeen bleek, na hare uitbeelding van de paradevrouw in het paradestuk ‘Margaretha Gauthier’ is nog jong in 't geheugen. Iedereen heeft Duse en Sarah Bernhardt en andere gróóte tooneelkunstenaressen in die rollen zien ‘sterren.’ Alle actrices van vaderlandsche vermaardheid hebben, veelal in den trant van Sarah, Margaretha's vertoond.
Maar die van Alida Tartaud stond, zij het dan niet in absoluut-rustige maar daardoor ook koude beheersching, boven de welvermaarde. Of juister: er buiten.
Het was iets geheel anders. De demi-mondaine in het Parijsche aristocratische leven wordt, in háár opvatting, geheel de door liefde geadelde vrouw. Er is niets vulgairs meer in haar. De liefde heeft haar vermooid en verjongd tegelijk. Wat er nobels in de camelia-dame verborgen ligt - en Dumas in zijn roman kent haar beschaving-in-innerlijkheid toe - ontbloeit in deze Margaretha. 't Verloop van de droeve desillusie en de opoffering wordt daardoor navranter, dieper-indrukwekkend, een onvergetelijk mooi.
Alida Tartaud heeft alle trucs versmaad, haar talent vindt trouwens zijn vormen nooit in uiterlijkheid. Zij brengt den grooten indruk harer uitbeeldingen teweeg met haar als een fijn instrument bespeelde stem, met haar rijklevend schoon gelaat, met haar rustig diep overtuigend gebaar.
De sentimentaliteit van 't meer dan een halve eeuw oude drama deed zij vergeten. Haar liefde en haar smart hadden eene klassieke wijding, de liefde en de smart van de vrouw-door-alle-eeuwen deed zij in dit wrakke effectvolle maakstuk gevoelen.
| |
| |
Haar Margaretha Gauthier, die één der merkwaardigste gebeurtenissen was van de laatste tooneelseizoenen, heeft haar in de algemeene waardeering de plaats gegeven waarop zij reeds lang recht had.
* * *
mevrouw tartaud als ‘koningssprookje’. (foto schotel).
In 't seizoen 1906-1907 heeft zij weer de Koningin in Vorstenschool gespeeld. Na jaren weer. En wie vergelijken kon, voelde hoe deze uitbeelding in kracht en innigheid en rijpheid tot het volmaakte was gestegen.
Deze vrouw van de frazes, van den schoonen verstandsschijn, was door haar een vrouw van diep gevoel en fijn geestvol overleg geworden. Koningin volkomen in zeggen en bewegen, bracht zij de rethoriek van Multatuli's verzenspel tot een nooit vermoede literaire echtheid. De herhaling van het ‘ga zitten’ in het groote tooneel met Van Huisde, was in haar zeggen, geen épateerend trucje meer. Het leefde in volkomen verscheidenheid van klank in het reciet zelf. De klank van ‘ga zitten’ volgde geheel in dien van de voorafgaande versregels en deze wist zij in gevoelige juiste verscheidenheid van toon te doen schakeeren. Deze Koningin-verbeelding was een staal van hooge comédie en de toehoorder had er een zeer bijzonder intellectueel genot aan.
In 1890, drie weken nadat zij, oud-leerlinge gediplomeerd van de tooneelschool, aan het gezelschap van Legras en Haspels verbonden was, moest zij de rol van Koningin Louise spelen in de plaats van mevrouw Catharina Beersmans, die ziek was geworden. Het zeventienjarig meisje werd door haar directie binnen enkele dagen voor de enorme taak gesteld en hoe zij die taak heeft vervuld, blijkt uit een beschouwing in ‘Het Tooneel’ van den heer L. Simons, die meê naar 's Hertogenbosch is geweest om het waagstuk aan te zien.
De heer Simons, die men toen al evenmin als nu, van te veel geestdrift kan beschuldigen, critische geest immers vóór al, is voor de moedige daad geheel bewondering.
't Gelukkig debuut bracht haar dadelijk op de eerste plaats in 't Rotterdamsche gezelschap en zij is daar sinds gebleven. Naast mevrouw Beersmans, Derk Haspels, Willem van Zuylen, Tartaud, Henri de Vries, Jan C. de Vos heeft zij als ‘jeune première’ geëxcelleerd.
Een menigte belangrijke rollen zijn haar toevertrouwd - een jaar na Louise, (onder meer!) reeds ‘Aleid’, in dat prachtig Molièriaansch blijspel-fragment van Multatuli en ‘Leida’ in het te weinig gewaardeerd
| |
| |
‘Droomleven’ van mevrouw Simons-Mees.
In de Nieuwe Gids van 1 April 1892 vind ik van den zoo voorzichtigen heer C.F. van der Horst, naar aanleiding van deze Leida, een groet, ‘bovenal vol respectueuze dankbaarheid aan de jeugdige actrice, onder de hoede van wier naam ik deze regels stelde en bij den wonderen klank van wier stem ik in de verte den luister heb zien schemeren van mijn droomenland. Met den glans van haar visioenen in haar oogen, als ziende het onzienlijke, gaat zij door het stuk heen. Al de wisselingen van haar stemming, teederheid en weemoed, verontwaardiging en zucht naar avontuur, naiveteit en droefenis, alles echt gevoeld, omhoog gedragen door een zeldzaam welluidende stem, verlicht in dubbelen zin door jeugd en bevalligheid....’
alida klein in ‘aleid’. (foto schotel).
Zij was de glorie van het Rotterdamsch gezelschap. Het Tooneelverbond maakte van ‘ons Kleintje’ een reclamepopje voor zijn school. Geen jong kunstenaar is in zijn eersten tijd zóó vergood als Alida Klein.
Natuurlijk kwam de reactie. Het heugt me nog als gister, hoe ik hoorde, al in de eerste jaren: ‘dat die Alida Klein toch wel over het paard was getild.’ En het leek wel even, of de walmende wierook van dommen lof het jong talent had verdoft en verstikt. Men ging - bij wijze van reactie! - oog krijgen voor haar laksheid van bewegen en oor voor de eentonigheid van een raffelend reciet.
Een wijle leek de sympathie te vervreemden.
Maar hoe heeft dit rijke talent zich uit de tijdelijke apathie hersteld!
Ik lees in de N.R.C. van Februari 1894 nog de klacht, dat we ‘dit jonge actricetje, altoos met iets bekoorlijks in haar zijn en doen en spreken, gezien hebben koud in haar spel, een spel waaraan zij zich niet had gegeven’
En deze klacht: koud spel en gemis aan algeheele toewijding zal nu zeker niemand haar durven toebrengen. De waardeering is minder lawaaiig, maar trouwer, bewuster en eerlijker geworden en de kunstenaresse heeft die waardeering in den loop der jaren steeds meer verdiend.
In 1896 speelde zij Nora. Jan C. de Vos, wiens directeurs-jaren óók aan den Grooten Schouwburg menige daad van moed en goeden kunstwil hebben getoond, vertrouwde haar deze rol toe, waarin ook zoo menig groote voorgangster had gepraald. En het is één van haar beste kunstdaden geweest. Kort daarop ‘Lotos.’ De heer De Meester in de N.R.C. juicht, spreekt van ‘'t groot genot dat ons is gegeven,’ noemt dit ‘voortreffelijk.’ Daarna ‘De Stem van het Hart...’ en ‘De bladeren...,’ die twee wonderstukken van de Italiaansche moderne school, welke Jan C. de Vos heeft ontdekt voor ons land en die, sinds hij geen directeur meer is, niets meer van belang schijnt op te leveren!
| |
| |
Maar het zou onbillijk wezen, als we niet den directeur Van Eysden den lof gaven, dat hij Alida Klein (in 1898 mevrouw Tartaud geworden) toont hooglijk te waardeeren en haar, blijkens de rollen, die hij haar te spelen opdroeg, eert als de eerste vrouw van zijn gezelschap.
In 1902 speelde, onder zijn directie, mevrouw Tartaud nog eens Nora. En De Meester in de N.R.C. schrijft, dat haar spel, na 1896 ‘nog aanzienlijk heeft gewonnen, dat het rijker is geworden, rijper’ en dat ‘wij Alida Klein hier hebben toe te juichen gehad “op de middaghoogte” van haar talent, in een rol zoo heerlijk vol nuances, die zij nu volkomen beheerscht.’
En in 't zelfde jaar nog twee enorme rollen, die groote creaties werden: ‘Maria Stuart’ en ‘Monna Vanna.’ Ik citeer nòg eens De Meester, den meest artistieken tooneelkenner van ons land en een hoog eerlijk rechter: ‘men heeft de beeldschoone Monna Vanna blijde bewondering betoond voor haar schoon spel, haar heerlijk temperamentvolle stem, haar voorname plastiek....’
Bovendien in 't moderne repertoire, ik herinner aan ‘Het Duel,’ ‘Haar Terugkeer,’ ‘Paddestoelen,’ ‘Met den Handschoen getrouwd,’ ‘Jeannine,’ ‘Simone,’ ‘Echtscheiding,’ droeg zij in hoofdrollen voor haar deel de vertooningen op hoog artistiek peil, steeds een creatie van andere nuance en steeds iets van bijna volkomen schoonheid.
Tot zij in ‘Margaretha Gauthier’ zich hief naast de beste tooneelspeelsters van haar tijd.
* * *
alida klein (leerlinge van de tooneelschool) als zenetto in ‘le passant’. (foto schotel).
Heinrich Heine heeft in zijn brieven over het Fransche tooneel vergelijkingen gesteld, die nu nog, na driekwart eeuw, actueel zijn.
Zoo over het schouwburg bezoekend publiek:
‘In de Duitsche parterre zitten vredelievende staatsburgers en regeeringsbeambten, die daar rustig hun zuurkool verteren laten, en boven in de loges zitten blauwoogige dochters van beschaafden stand, schoone blonde zielen, die haar breikous of een ander handwerk in het theater meegebracht hebben. Iedere toeschouwer heeft de Duitsche deugd, die ons aangeboren is, of tenminste aangesmeerd wordt: geduld. Ook gaat men daar in 't theater, om het spel der komedianten of zooals wij het zeggen: “die Leistungen der Künstler zu beurteilen” en de laatste leveren alle stof tot onderhoud in salons en kranten. Een Franschman daarentegen gaat in 't theater, om het stuk te zien en emoties te krijgen; door het gespeelde
| |
| |
mevrouw tartaud in het vierde bedrijf van margaretha gauthier. (de heer van der lugt melsert als armand duval). (foto schotel).
worden de spelers vergeten en in 't algemeen wordt er weinig van hen gezegd.’
Bij de Hollanders is 't, meen ik, daar juist tusschenin. Zij waardeeren, bewonderen of misprijzen stuk en spelers gelijkelijk. Maar in de herinnering houden - Germaansche deugd - de spelers het het langst. En in 't bijzonder de Rotterdammers geven een waarlijk zeer ongewoon en zeer krachtig blijk van dankbaarheid voor hun goede acteurs.
Het is bijna een zwak, maar iets heel liefs en iets zéér sympathieks. De Rotterdammers hebben altoos hun eigen acteurs gehad, Willem van Zuylen, Rosier Faassen, Tartaud, de beide heeren Haspels, mevrouw Beersmans, Marie Vink, Alida Klein, dat waren en dat zijn hun lievelingen. En bij elke gelegenheid, die zich voordoet, worden toegenegenheid en dankbaarheid betoond. De corypheeën van ‘ons gezelschap’ hebben jaarlijks hun eereavond en worden in een tuin van prachtige bloemen gezet; als er een tooneelverjaardag is, worden er kostbare geschenken gegeven en een zaal tot in den nok gevuld juicht met geestdrift. Toen mevrouw Van Eijsden haar zilveren tooneeljubileum vierde, leidde een primus in onze financieele wereld de charmante actrice naar den voorgrond van het tooneel en sprak haar toe als een vorstinne.
En toen Alida Tartaud met haar schitterende Margaretha Gauthier-creatie ontroerde, toen stond het Rotterdamsch publiek op en ovationeerde met een geestdrift, die in ons noordelijk land met zijn welbestuurde gemoeds-aandoeningen en zijn vrees ‘om zich aan te stellen’ verbluffend aandeed.
Dit nu moet de charme wezen van het bezit eener eerste plaats aan ons Rotterdamsch tooneel: de warme genegenheid van een voor elke tooneelkunst-occasie opgetogen publiek. Want overigens, welk een hard leven, dit bijna elken avond spelen, den langen winter lang, en reizen en trekken, dagen achtereen van huis en daaraan met allerlei zorgen en bangen gebonden, aldoor nieuwe rollen leeren, uren repeteeren, steeds nieuwe vorderingen voor een nieuwe ‘Leistung’ die àf is, bij een veelal toch maar karige bezoldiging.
En ondanks dit alles toch weer telkens verrassen met een kunstdaad van beteekenis, welk een moed, welk een kunnen, welk een oprechte toewijding spreken daaruit. Hoe onvergelijkelijk veel rustiger leven de tooneel-artiesten in de groote landen.
* * *
Er valt hier het eigenaardig feit te memoreeren, dat ‘de vrouwenbeweging’ in ons land buiten het tooneel is omgegaan. Wij hebben in Holland nog geen actrice gehad, die als Sarah of als Réjane, of als Louise Dumont of als Ellen Terry haar eigen gezelschap vormden en directrice-regisseuse werden, om eigen kunstopvattingen en eigen tooneel-voorkeur te gaan toonen. Tooneelgezelschappen in ons land zijn trouwens met een hoogst enkele uitzondering, steeds méér commercieele
| |
| |
dan artistieke ondernemingen geweest.
De beste vrouwen in onze tooneelspeelkunst, we noemen Kleine-Gartman, Beersmans, Mann-Bouwmeester, hebben zich steeds trouw in de ensembles geschikt, waarvan zij deel uitmaakten. Zij speelden alles, wat haar te spelen werd gegeven, zelfs in blij- en kluchtspelen buiten haar genre en natuurlijk ook de draag-rollen in de stukken die, om háár, voor het repertoire gekozen werden.
Maar initiatief, durf tot zelf ondernemen, daarvan bleek onder de Hollandsche tooneel-vrouwen nooit. Een Wilhelmina Royaards verscheen nooit onder ons.
Toch zouden de goede smaak en de kunstzin van een actrice als Alida Tartaud zonder twijfel meer belangrijks aan het repertoire brengen, dan het inzicht van vele wel handige lui, die zich tot tooneeldirecteuren wisten aan te melden en zelfs gezag bekwamen.
Ik propageer hiermeê volstrekt niet het vrouwelijke tooneelleiderschap. Beware, deez' emancipatie ware aanleiding tot weer nieuwe moeielijkheden. Het is een opmerking zoo terloops. Had een vrouw als deze zeggenschap, gelegenheid om initiatief te nemen, er zou misschien nog meer belangrijks in haar kunstleven zijn gebeurd.
Nu is dit kunstleven rijk maar rustig.
Alida Klein is als jong meisje bij de Rotterdammers gekomen, zij is er als jonge vrouw nog. Herhaaldelijk is haar elders een plaats aangeboden, met schitterende voorwaarden werd aangedrongen, doch zij verkoos hier te blijven.
Zij heeft er haar kunstgave ontwikkeld binnen een zoo al niet sterk, dan toch eerlijk en welmeenend ensemble.
alida klein in ‘opstanding’. (foto schotel).
Zij houdt zich op de hoogte, van wat er in haar eigen kunst voorvalt. Bijna alles, wat in Rotterdam vertoond wordt, óók het minderwaardige, gaat zij zien.
‘Leert men er al niet, hoe het wezen moet, men leert, er allicht hoe het niet wezen moet.’
Zij leest veel en haar repertoire van voordrachten zocht zij bij voorkeur uit modernen saâm, Hollandsche en Fransche.
Ook haar voordracht is bijzonder. Ik heb nooit eenvoudiger en zielvoller de droeve weemoedvolle klacht van Iris in de verzen van Perk gehoord dan met háár prachtige stem. Zij voelt de ziel der verzen, niet de klank en het rhythme alleen zijn de bedoeling van haar reciet. Elk woord geeft zij relief.
Men moet haar dit hooren zeggen, een bleeke lach op 't gelaat en weemoed in de oogen om te gevoelen inderdaad, de gouden schoonheid van Perk's meestervers.
* * *
En om de innige zuiverheid van deze kunst nog dieper te waardeeren zie men de actrice nog even in haar gezin. Dit is niet onbescheiden, wel?
| |
| |
Het is een goed, gelukkig gezin en zij is er zoo'n blij zorgende hartelijke ma. Haar man (de ernstige talentrijke tooneelspeler Frits Tartaud) en twee kinderen zijn de lust van haar zorgend leven. Er is niet de minste aanstellerij in haar. Zij is de eenvoud zelve. Ik geloof, dat zij zelf niet weet hoe groot haar kunnen is. Men moet haar zien 't gezin verzorgen, alle beslommeringen ervan gul op zich nemend, haar vrienden ontvangen, gastvrouw zijn in een eenvoudig huiselijk avondje om de onbevangenheid van het karakter in deze kunstenaresse te zien.
De wijding overkomt haar op 't plankenland, daarbuiten is zij de gewoonheid zelf.
Maar toch is er niets burgerlijks in haar. Zij voert de conversatie met geest en scherp - wel eens zeer scherp - vernuft. Zij is zeldzaam gevat, in woordspelingen en plotselinge replieken verbluffend sterk.
En het is een vroolijke anecdote nu aan 't Rotterdamsch tooneel, dat op den onverwachten ovatieavond van Margaretha Gauthier, waarvoor zij in nerveuze verlegenheid hopeloos niet wist hoe te danken, Alida Klein voor de eerste maal van haar leven met 'r mond vol tanden stond!
* * *
Een kunstenaresse als Alida Tartaud-Klein had, ware zij Française of Duitsche, een wereld-reputatie. Want haar talent is van universeele kracht, het heeft een rijkdom van expressiviteit en een innigheid, een zuivere bewustheid en een literaire veredeling die haar voor de hoogste tooneelkunstuiting in staat stellen.
Heine, alweer, heeft het tooneel den spiegel des levens genoemd. En omdat het leven in Frankrijk dramatischer is dan in Duitschland, toont het theater in Parijs in hoogsten graad handeling en passie, in Duitschland meer diepte dan golfslag. Wij hebben Alida Tartaud zoowel in een onstuimige Fransche passierol, in ‘De Dief’ b.v.b., als in het rustig ingehouden, klassiekmatig betoomde ‘Maagd van Orleans’ beide deze kunstvormen geheel zien beheerschen.
Van der Goes spreekt in zijn beroemd artikel ‘De opleiding van Tooneelspelers’ terecht over het Nederlandsche tooneelspelerstalent, dat er in overvloed is, ofschoon hoofdzakelijk in den vorm van instinct; geen groote zelfbewuste talenten zag hij, waarvan een vormende kracht kan uitgaan.
Hij zou ongetwijfeld, kende hij deze tooneel speelster nu, in haar beste jaren, deze ook uitzonderen. Want dit is een groot en zelfbewust talent.
Een talent ook dat door kracht en zuiverheid beheerschend en veredelend op haar omgeving inwerkt. Zij geeft zich geheel óók in het ensemble. Men ziet haar, aldoor fijn réageerend, deelnemen in de handeling, elke emotie op zich laten inwerken en die verbeelden. Zij is ook in het ensemble belangrijk. En de ernstig-strevende jongeren onder hare collega's komen onder haren invloed, worden, huns ondanks misschien, in haar stijl gedwongen
Zij is nog jong, er zijn nog groote dingen in een veeljarig kunstenaarsleven van haar te verwachten.
Voor de tragedie is zij zeker capabel. Aristocratisch staat haar talent in het burgerlijk acteurskunnen van dezen tijd. Ofschoon haar fysiek niet breed en indrukwekkend is, zij heeft een noblesse van buitengewone schoonheid. Haar stem is niet diep, maar vol nuances van zonnig licht en teer donker. Zij is voor een Antigone als geschapen, maar óók voor Medea en óók (ware dit vertaalbaar) voor Phèdre heeft zij macht en middelen.
In dezen tijd evenwel zijn deze klassieke rollen uitzonderings-opdrachten en wij zouden niet gaarne wenschen, dat dit anders ware. Van hooge waarde lijkt ons het bezit, dat deze actrice is voor de dramatische kunst van haar eigen tijd. Daarin is haar toekomst.
Kunstenaresse van gemoedsrijkdom en intuïtief literair gevoelen zal zij, boven allen, het beeld van de moderne vrouw vermogen te geven in de weelde van ragfijne schakeeringen, waarin de dramatische auteurs van onze generatie haar doen leven in hun werk.
Een artieste als deze behoort aan haar tijd en dit is een kostbaar bezit, iets om op te roemen en blij om te wezen.
|
|