‘Dus je gaat weer vol moed terug?’
‘Vol moed?... Met plezier zelfs. Ik heb daar m'n werk. Wil je wel gelooven, dat ik me hier alweer verveel.’
‘Nu al? Hoe lang ben je dan al hier?’
‘Laat is kijken... Twee weken ongeveer.’
‘Twee weken...!’
Ze had bijna verontwaardigd uitgeroepen, waarom hij haar dan niet eerder was komen opzoeken. Maar zij bedwong zich, kampte alleen nog even tegen een onaangename gedachte. Ze was ook zoo overdreven gevoelig.
‘Wat ben je dik geworden’ - zei ze met een glimlach, en even blozend om de familiariteit.
‘Ja’ - lachte hij, op zijn buik kloppend. ‘Dat is van het goeie leven.’
‘Maar heb je daar dan werkelijk zoo'n goed leven? Ik dacht altijd....’
‘Ach, dat is dat domme idee - excuseer, maar er is heusch geen ander woord voor - van de menschen in Holland, die nog altijd denken, dan Indië zoo'n soort strafkolonie is. Daar is niks van aan, hoor. Ze zorgen er heel goed voor je.’
‘Ze? Wie Ze?’
Nu was 't zijn beurt te blozen:
‘Wel... de vrouwen. De inlandsche vrouwen. De zoogenaamde huishoudsters of njaai's. Daar heb je heel goeie schepsels onder.’
‘Ooo...’ - lijsde haar stem, droomerig langzaam, en 't was of haar gedachten met het geluid in een diepe put afzakten.
‘Ja. Vin'je dat zoo vreemd?’
Ze keek bedremmeld voor zich neer.
‘De zeden zijn daar zoo heel anders dan hier, moet je rekenen. Daar vindt niemand er iets in. 't Is een noodzakelijk kwaad,’ - legde hij uit, z'n schouders ophalend, alsom zich te verontschuldigen.
‘Och ja, dat zal wel’ - zei ze zwakjes.
Er was even een pijnlijke stilte.
‘Ik kan van jou niet zeggen, dat je dikker geworden bent, Lize.
‘Nee....’
‘Dikte is niet altijd gezondheid. Hoe is 't er anders mee?’
Ze trok een onverschillig mondje en schokte de schouders even:
‘Och, 't gaat nogal.’
‘Niet zoo heel best?’
‘Een beetje... last van zenuwen den laatsten tijd. En dan... hoest ik altijd nog.’
‘Hoesten? Dat dee je toch vroeger niet.’
‘Nee.’
‘En zenuwen, jíj?... Kom, ik dacht, dat je daar te verstandig voor was.’
‘'t Schijnt van niet.’
Hij was zijn verbazing nog niet te boven:
‘Zenuwen! Iedereen praat over zenuwen tegenwoordig. Daar moet je niet aan toegeven. Ik geloof, dat ik je weer eens onder mijn leiding moet nemen. Onder mijn zorg zou je wel gauw weer opknappen.’
Ze keek hem opeens verontwaardigd aan, om z'n onfijne bravour. O, hij probeerde nog dezelfde charmeur van vroeger te zijn. Maar was hij, of was zij zoo veranderd? 't Deed haar nu zoo ontzettend grof en leeg aan.
‘Nee, maar zonder gekheid’ - hernam hij. ‘Weet je, wat je tegen die zoogenaamde zenuwen moet doen? Je moet beginnen met 't geen “zenuwen” te noemen. Het idee alleen al, dat ze zenuwen hebben, jaagt den menschen den schrik op het lijf. Daarvan alleen al worden ze zenuwziek. De man, die het woord “zenuwen” en “zenuwziek” heeft uitgevonden, hadden ze moeten opknoopen. Dat is mijn opinie.’
‘De naam doet er weinig toe’ - zei ze fijntjes. ‘Het gevoel, het feit, dat is het ergste; en dat ìs er; en dat is maar niet zoo eens even met een grapje weg te praten.’
‘Nee, nou goed. Maar in ernst, als ik je een goeie raad mag geven: je moet ze weglachen, wegfuiven, die zenuwen, je moet veel uitgaan, pret maken, jezelf vergeten. Dat is de manier. Als ik in Indië... me ellendig voelde - ik had daar ook wel eens beroerde dagen, hoor - dan ging ik naar beneden... ik bedoel naar de kotta en spoelde dat kinderachtige gevoel weg met een behoorlijk kwantum whiskey-soda. Dat lukte best. Ik ga een pari met je aan, dat ik jou ook in twee weken beter maak.’
‘Ik vrees, dat 't je niet lukken zou.’
‘O, o. Ja maar, je moet niet zoo zwaarmoedig zijn.’
‘Dat wor' je wel op den duur.’
Het nerveuze rimpeltje sloeg met al korter tusschenpoozen over haar voorhoofd. Ze