| |
| |
| |
henri monnier: nos diplomates.
| |
Fransche prentkunst in de 19de eeuw,
door Cornelis Veth.
II.
Sulpice Guillaume Chevalier, zich noemende Gavarni, was een fijn en ongemeen begaafd man, voorzien van zeer zuivere en groote vermogens als teekenaar, toegerust met een allerbekoorlijkste gemakkelijkheid van techniek, begenadigd met een oorspronkelijk en brillant vernuft, doch geslagen met de eerzucht om wijsgeer, psycholoog, dramaturg te zijn, hij die door een oppervlakkige wereldwijsheid, veel humor en eenige sentimentaliteit bij zijn observatie werd bijgelicht. Hij had het ongeluk, wufte onderwerpen wel met geest en smaak te kunnen teekenen, doch ze niet zoo luchtig te kunnen behandelen als Fragonard of later Willette - en als zijn tijdgenoot De Beaumont.
Hij was, zooals meermalen werd beweerd, de Murger van de teekenkunst; de vrouwen zijn het eeuwig en onuitputtelijk thema van zijn composities, maar legt men zijn oeuvre naast dat van wie vóór en na hem kwamen, dan blijkt het tegelijk zekere onbevangenheid en zekeren durf te missen. Om onderwerpen en milieu's en typen, waarbij inderdaad de psychologie, de filosofie, de zin voor het dramatische nieuwe en opmerkelijke ontdekkingen had kunnen doen en schoone dingen had kunnen zeggen, dwaalt hij maar wat heen. Zijn volkstype is dat fantastische curiosum en unicum Thomas Virelocque, en die gracieuze dametjes schijnen wat al te zeer met het oog van een liefhebber en te weinig met dat van een opmerker bekeken; ook hierbij heeft hij zich een type uitgezocht, dat meer charmeert door aardigheid of in niet onrustbarende mate aandoet met niet onoverkomelijke sentimenteele sympathie. Nooit ziet hij en laat hij zien wat excessief, aangrijpend, angstwekkend of dégoutant is in de wereld - de halve wereld! -, waarnaar hij ons vluchtige uitstapjes laat maken.
Nu is deze terughouding van geen slechten smaak; ze past wel bij zijn air van précieux; past bij zijn elegante, keurige teekenwijze, bij
| |
| |
gavarni: propos de thomas virelocque ‘misère et corde! faut pas chagriner ces petits mondes-là, des animaux comme nous autres, - ça se dévore entre soi.’
| |
| |
zijn ietwat nuffigen esprit. Maar wat het karakter van zijn fraai werk vertroebelt, is het samentreffen van kritisch denken, geopenbaard in zijn onderschriften en in de situaties die hij geeft, en ónkritisch zien, blijkend uit zijn typeering; is het coquetteeren met sociaal inzicht en democratische instincten, dat de man van geest doet, en het volstrekt en simpellijk amuseeren, vleien, verstrooien, dat de teekenaar doet.
gavarni: ‘aimez vous les huitres?’
‘oui, mais j'aime mieux les femmes.’
Die teekenaar intusschen - het feit mag niet worden onderschat - is een delicaat kunstenaar, en als lithograaf in dien bloeitijd der lithografie een der eersten, de eenige wiens zoo geheel ander bereiken naast dat van Honoré Daumier in aanmerking komt.
De finesses van tint, van lijn, van kleur, van expressie, die hij uit den steen haalt, zijn verwonderlijk.... Die fluweelen donkerten en zijden halftonen, die teere contours, die delicate trekjes, die zijn speelsche en vaste trant oproept, maken deze altijd behagende prenten tot meesterstukjes. Het best zijn voorzeker die, waarin hij niet tracht te imponeeren door groote figuren in groote trekken neer te zetten, doch zich den petitmaître toont, die hij is, al de schilderachtigheid aanbrengt, die de charme en tegelijk de zwakheid uitmaakt van zijn geraffineerde techniek, en de dingen teekent, die hij zoo voortreffelijk teekenen kan: een lief bekje, een aardig handje, een vlug voetje in cierlijk schoeisel, coquette pullen, aardige kleeren, een stuk kunstig aangelegd park, een curieus oud ventje of vrouwtje, - aardige, bekoorlijke, ietwat grillige zaken. Hij is de voorbeeldige teekenaar van alles, wat men onder een glazen stolp zou willen zetten.
Het is echter niet alleen teer en verfijnd, het is ook mooi werk, wat deze in zijn ganschen aard nog zoozeer door de achttiende-eeuwsche charmeurskunst beïnvloede en toch door de democratische en propagandistische tendenzen der negentiende eeuw in beslag genomen teekenaar ons naliet, maar het is vooral zoo zeldzaam geestig, zoo rijk aan echt Franschen esprit. Niets haalt bij de puntige geestigheid van vele zijner ‘légendes’, ze zijn van een zeer bijzonder type, niet zoo prachtig-nonsensikaal als die van Monnier, waarover later, of zoo scherp, raak-realistisch als die van Forain, en niet zoo meesterlijk-karakteriseerend als die der beide genoemde teekenaars, elk op hun eigen manier, - maar spitsvondig, smakelijk, aardig.
In al die lange reeksen van prenten: Les enfants terribles, Les propos de Thomas Vireloque, Histoire de politiquer, Les Lorettes vieillies, zijn prachtige teekeningen, en mochten er al vele onderdoor loopen, die in minder gunsti- | |
| |
gen zin journalistiek zijn, niet zoo geheel en al een creatie, andere zijn er te voortreffelijker om.
Het is zeker verkeerd in Gavarni enkel een teekenaar van de galante wereld te zien; zelfs hebben zijn tafereelen van dien aard een bijzondere fout, ze zijn niet - men vergeve mij het woord, ik weet geen ander, - ze zijn niet altijd on-burgerlijk genoeg. Maar die Histoire de politiquer, waarbij hij het wijsneuzig redeneeren van zeer gewone lieden over wereldschokkende gebeurtenissen zoo jolig bespot, of die fijn-tragische Lorettes vieillies, zijn origineele en hooge kunst.
gavarni: les lorettes vieillies.
‘paméla, ta mère a été ma femme de chambre.’
Les Lorettes vieillies! Welk een tragische stof, en hoe geschikt behandeld te worden door den man met zooveel oog voor charme, zooveel aandacht voor lichtzinnigheid, en met zooveel sentimentaliteit. De vrouwen, die eens heel mooi geweest zijn en veel begeerd, in haar verval, spijtig wenschende dat ze nu maar voor evenveel huishoudens schoon te maken hadden, als ze er vroeger hebben in de war gestuurd; of een jong evenbeeld van zichzelf toen ze jong waren, waarschuwend: je moeder was mijn kamenier! - dat is een thema voor Gavarni, viveur en melancholicus.
Die melancholie van hem neemt soms een zacht-humoristischen vorm aan.
Een oud heertje, met verwaterde oogen en een rood topje aan den neus, peinst bij zijn glas: ‘Ce que je trouve le plus changé à Paris depuis vingt-cinq ans? - les Parisiennes.’
Een oude haveluinige vent is een keurig, pittig, net burgervrouwtje tegengekomen: ‘Ce qui me manque à moi? - Une petite mère comme ça, qu'aurait soin de mon linge.’
De gezegden van Thomas Vireloque, den wijsgeerigen schooier, zijn litterair opperbest; aan de creatie zelf mankeert iets, zij is niet heelemaal echt en aardig genoeg.
Maar de groote charme van Gavarni's werk ligt in zijn altijd kleurig en precieus teekenen, en dat niet alleen wanneer hij lithografeert. Want uiterst fraai zijn ook de houtsneden, die men in jaargangen van de ‘Illustration’ vindt, naar teekeningen door hem, van eenigszins reportage-achtigen aard: die bekende schetsen van Engelsche typen, waaronder zeer mooie zijn, en die een zeer frissche opmerkingsgave bij heel wat romaneske sentimentaliteit vertoonen, - zeer geestige karakteristiek van theaterfiguren, personages in de rechtzaal, enz.
Gavarni is, dunkt mij, overschat, als men hem als een grooten kenner en grafischen weergever van de Comédie Humaine in zijn tijd beschouwt; maar onderschat, wanneer men in hem slechts een oppervlakkig teekenaar van de elegance wil zien.
Hij is het type van den geestigen man, die tevens fijn en geniaal teekenaar is. Hij illustreert altijd, zoowel in den goeden als
| |
| |
in den minder goeden zin is hij enkel illustrator, maar hij illustreert zijn eigen ideeën en vondsten, en doet het meesterlijk.
Zijn delicate geest moest wel bedrukt gaan in dien woeligen tijd van groote opstuwingen en hardnekkigen kamp. Met de politiek heeft hij zich nooit afgegeven. Des te meer met een soort van verteederde platonische democratie, en met een Weltschmerz zooals fijne naturen die, helaas, te dikwijls gevoelen.
Een minder gecompliceerde figuur was Edouard de Beaumont.
cham. uit: cours d'astronomie.
la planète mars ayant l'oeil ouvert sur la planète mercure.
Deze knappe lithograaf en aardige teekenaar van aardige figuurtjes ziet het leven inderdaad met luchthartigheid aan. Flirtende paartjes wisselen pikante frasen, balleteuzes bespreken haar winstgevende en tot niets bindende verbintenissen, Pierrot vrijt met Colombine - de trant is licht en luchtig als het onderwerp, en sans conséquence....
De groote populariteit van Cham, een zooveel geringer kunstenaar dan Daumier en Gavarni, heeft critici en essayisten wel eens aanleiding gegeven om hem harder te vallen dan wel billijk is.
Zijn prenten waren voorzeker geen kunstwerken, doch ze zijn niet slechter dan die van vele goed gereputeerde hedendaagsche spotprenten-teekenaars; handige journalistiek en niets meer. De lithografieën van zijn hand in den Charivari zijn ongetwijfeld onfraai, maar de steenteekenkunst is een edel handwerk en wee hem, die het beoefent zonder veel schoonheidsgevoel en originaliteit; maar leerrijk is een bezichtiging van Cham's wekelijksche prentenreeksen van ongeveer 1848-50, - men ziet erin hoe een oppervlakkig kritische geest als de zijne uit de hoogernstige gebeurtenissen en veranderingen, die in die dagen plaats grepen, toch nog altijd iets gewoon-grappigs weet te halen; de costuums, de gewoonten, de botsingen, de kleine onbeholpenheden en misbruiken in een nieuw regime weet te hekelen - vermakelijk blijvende, nooit partij kiezende, altijd genietbaar blijvende voor den braven en ietwat benauwden burger. Hij is dat soort van handig journalist-teekenaar, die eigenlijk altijd eender, en bijna altijd hetzelfde teekent, doch dit zonder dat men het bemerkt, die voor elk evenement, voor elke situatie en voor elk schouwspel klaar staat en er ‘iets van maakt’.
Verdienstelijke lieden, - hun werk is voor den nazaat althans een aaneenschakeling van documenten, want zonder de dingen te doorgronden zien zij onwillekeurig veel uiterlijkheden, die wij moeten kennen om het wezen van den tijd te begrijpen.
Wij waren nog met de regeering van Louis Philippe bezig en met de Napoleon-vereering, die overal doordrong. Op de sentimenteelste wijze wordt het beeld van den grooten keizer gehuldigd. De veteraan met het houten been en de snorrebaard, die van Austerlitz en Marengo weet te vertellen, wordt het symbool van patriottisme en glorie. En, zonderling genoeg, waarmede ook de spotters van den tijd spotten, daarmee niet. Die sentimenteele prenten, waarop wij gansche families verzonken zien in verrukte beschouwing van een buste van den man met den driekanten hoed, bleven onbeantwoord door zulke, die waarschuwden voor het groote gevaar, dat de vrijheid van den kant zijns oomzeggers bedreigde.
Eerst na den val van Louis Philippe, na
| |
| |
de herstelling der republiek door eenige intellectuels, die nauwelijks schenen te beseffen wat er in het volk omging en wie er geloerd had op een kansje, kwam Daumier het Bonepartisme, zijn chef en zijn agenten, op grootsche wijze maar vergeefs bestrijden.
* * *
En ondertusschen ging natuurlijk, door al die omwentelingen en beroeringen en intriges het gewone dagelijksche leven van den burger zijn gang.
De ‘bourgeois’ was in Louis Philippe's tijd op zijn machtigst, zich welbewust van zijn macht en weltevreden met zijn lot. Het was het tijdperk der dikken zegt iemand - of nu de burgerij als zoodanig welvarend was, is een andere vraag, maar het gezag was uit die burgerij gerecruteerd; de koning zelf coquetteerde met de burgerlijkheid.
marcellin: théatre italien. loge découverte.
Henri Monnier was leerling of klerkje of volontair geweest op een of ander rijksbureau, hij kende de bureaucratie en verstoutte zich haar in aardige karikaturen te hekelen, zijn wandaden werden ontdekt; hij werd ontslagen. Hij hield zich nu, teekenende en schrijvende, nog eenigen tijd aan dit thema, doch vond weldra een rijker: de burgerij zelf, de buik des staats.
En het weggejaagde ambtenaartje, de acteur zonder succes, de thans vergeten tooneelschrijver werd een teekenaar, dien wij nu niet alleen met gretigheid raadplegen, maar oprechtelijk bewonderen; hij werd de groote kenner van een ras, een type, zooals later Harburger dat zijn zou, en Thöny. Hij werd een teekenaar van het soort, dat later tijden eerst recht waardeeren ofschoon zij, neen, omdat zij van hun eigen tijd waren.
In zeer veel gelijkt de methode van Monnier ook al op die, welke later door Harburger en Thöny gevolgd is. De realist van deze soort is zelden een compositeur: hij geeft instantanées, en wel zelden van geheele groepen, maar meestal van enkele personages, hij geeft studies van een bepaald karakter, of hoogstens een dialoog, hij is niet een dramaturg met een groot plan voor oogen, waarnaar hij breed opzet en dan in de détails zich richt, maar een schrijver als het ware van Einakters. Baudelaire heeft in zijn mooie studie over de karikatuur-teekenaars van zijn tijd Monnier, dunkt mij, onderschat, Goncourt waardeerde hem ten volle. In elke prent, of liever, - want vaen een prentelijk geheel is dikwijls nauwelijks sprake - in elke litho of houtsnêe - evenals Daumier, Gavarni en Cham werkte hij ook soms mee aan publicaties, waar men tusschen den tekst geplaatste houtsneden gaf - typeert hij een bepaalde figuur of een bepaald soort van ‘bourgeois’.
Gewichtigheid, lichannelijk en geestelijk, maar vooral gewichttigheid in allure en spreken kenmerkte den burger dier dagen...., en met die gewichtigheid ging, als gewoonlijk veel domheid en gemis aan humor samen. Op de plechtigste manier, als waren het orakelspreuken, debiteeren Monnier's zwaarlijvige heeren stommiteiten of waar heden als koeien.
‘Otez l'homme de la société, vous l'isolez’. Aldus spreekt, met opgeheven hoofd, een plechtig burger tot zijn met gezel.
Op een mooie, niet afgemaakte krijtteekening vindt men twee oude heertjes in gesprek. Het is een teekening waarop men nog de weifeling van den kunstenaar ziet, hoe hij de armen van den spreker zal schikken; hij besloot hem den ander familiaar en nadrukkelijk bij een knoop te doen houden. De spreker is een uitgedroogd manneke[...] gebogen, stijf, zachtmoedig, maar zijn woorden klinken, zoo niet krijgshaftig, dan toch eerzuchtig.
| |
| |
‘Mettez cent mille hommes à ma disposition et vous verrez’.
Kostelijk is het antwoord van den ander, een forsch, buikig, indolent heerschap: ‘Je ne vous dis pas non!’
damourette: l'olympe au coin de la rue: flore.
De aardige scène kon in Gavarni's serie ‘Histoire de politiquer’ een plaats hebben gevonden; het is curieus, hoe deze beide mannen, die beide zoo afkeerig waren van de politiek in dien bewogen tijd, uit de verte, en wel wat uit de hoogte neerzagen op hun staatszaken van gewicht bekeuvelende medeburgers, - op het dillettantisme in de belangstelling en beschouwing van groote gebeurtenissen en situatiën bij den eerzamen burger.
Maar Monnier was ook de vinder van het mooie type Joseph Prudhomme, dat Daumier intusschen schooner geteekend heeft dan hij zelf - voor welke teekening de auteur-acteur-teekenaar zelf poseerde.
Joseph Prudhomme is het onsterfelijk type der steile zelfgenoegzaamheid, een Parijsch burger van het soort, dat Balzac zoo dikwijls geteekend heeft, bekrompen, één en al vooroordeelen, maar op zijn wijze respectabel.
Want Monnier, hoewel den bedorven tijd van het burgerkoningschap, de tweede republiek en het tweede keizerrijk meemakende, was nooit de in zijn felheid wreede satiren-teekenaar die Daumier was, noch sentimenteel en propagandistisch als Gavarni, hij was humorist, hij zag in die eenigszins groteske figuren van zijn omgeving slechts het onwillekeurig komische, niet het verband van hun kortzichtigheid, kleingeestigheid en exclusieve voorkeur voor maatschappelijk welvaren met de groote euvelen van den tijd en het land; hij zag zijn typen als personages in aardige en luchtig-satirieke nastukjes. Vandaar dat, hoe fijn en mooi ook zijn teekeningen waren, er nooit iets in is, dat ze boven het louterkomische heft, hij geleek een schrijver van geestige novellen meer dan een groot romanschrijver, een Halévy meer dan een Balzac. Maar in zijn genre was hij compleet.
Daarbij vertoont zijn werk ons vele voorbeelden van voortreffelijke teekenkunst; hij staat met zijn eenvoudige, onbevangen manier hoog boven zulke manieristen, slaafsche volgers van een formule, als thans in zoo grooten getale de goegemeent trachten te epateeren met hun z.g. lijnteekening, geknecht als zij bovendien worden door moeilijkheden die de lijn-reproduktie oplevert, en waartegen slechts de bekwaamsten zich opgewassen toonen. Doch dit is voorbarigheid. Wij zijn nog met een tijd bezig, waarin de reproducent zijn tijd nam zoo goed als de kunstenaar, of de steen getrouw als een spiegel, het uitvoerigst origineel weerkaatste.
Naast Monnier ontmoeten wij op het gebied van de gezelschapssatire nog Damourette, Marcellin, Valentin en Bertail, goede en
| |
| |
geestige teekenaars, grafische journalisten van de fijnere soort, een zeer slechten, Stop, die veel werkt voor de Illustration, (waarin wij ook den arbeid der anderen kunnen vinden) en, zeer zelden, in werk dat op zijn bekende oeuvre nauwelijks gelijkt, niemand anders dan Gustave Doré.
valentin: boulevard.
Gustave Doré, de man van het pathetische gebaar, van het ontzagwekkend décor, de man van superlatieven en vaagheden, de man die niets dan visioenen scheen te kunnen zien en slechts in suggestieve aanduidingen te kunnen spreken, de man van de heroïeke verbeelding, van het illusionaire arrangement, de superbe mise-en-scène, de toovenaar meer dan teekenaar, de uitvinder eener bovennatuurlijke meer dan vorscher in de natuurlijke wereld, Doré, de onbestemde, de romantische, de intuïtieve fantast, heeft zeer koddige en fijne schetsen naar het leven gemaakt. Deze schetsen van bals in de provincie, van kermisklanten, van boeren, politiseerende werklui zijn wel voornamelijk interessant, omdat zij gemaakt werden door den illustrator van den Bijbel, van Dante, van Don Quixote, doch ook op zich zelve zijn ze goed; vooral zijn teekening der provinciale stijfheid is vermakelijk en schijnt juist.
Tony Johannot, ook al een illustrator van prachtuitgaven, gaf eveneens goed werk van dezen aard te zien.
Maar nu, met het tweede keizerrijk, zou de frivole karikatuur weer een groote plaats innemen. Met de désillusies, waartoe al die met geestdrift begane omwentelingen hadden geleid, kwam de apathie voor den politieken toestand, en de beste teekenaars zouden genoodzaakt zijn - al was het alleen door de censuur - tot het verlaten van hun plaats in de rijen der strijders. Maar raakte men het zeer spoedig ontwend, zijn gedachten over algemeene dingen in prentelijke taal vertolkt te zien, des te meer eischte men van de karikatuur als zedenschilderes, dat ze boeien en amuseeren zou. Het tweede keizerrijk, daarenboven, was schaamteloosfrivool. Philipon - de daad is kenschetsend - komende van een man met zoo buitengewone journalistieke instincten, herdoopte zijn ‘Journal pour Rire’ in een ‘Journal amusant’, de satire, die kritisch toeschouwer was, had afgedaan en de ‘esprit’ werd amuseur; slechts amuseurs werden verlangd door het publiek in de periode, die meer dan eenige andere, de periode der Demi-monde was.
En de demi-monde, - het is dikwijls
| |
| |
bewezen - de demi-monde is evenals, gelijk George Moore het zoo juist heeft aangetoond, de vorsten van onzen tijd en hun hof, burgerlijk van smaak. Burgerlijk: bevreesd voor elke werkelijke ontroering en tuk op valsche aandoeningen, bevreesd voor waarheid, blij met den leugen der conventie Eerst een later geslacht, leergierigen, met meer speurderszin en ontdekkersmoed, met minder behaagzucht en meer kunstenaars-oprechtheid, zou die burgerlijkheid van zich schudden en daardoor ophouden den genieter van het pikante zonder meer te behagen. Niet Willette, niet Forain, noch Lautrec zouden een kunst geven, die een vulgairen smaak behagen moest, niet zij, de teekenaars van het onzedelijke, maar de onzedelijke teekenaar Grévin, en zijn volgers, van zijn directe imitatoren af tot Mars toe.
Want onzedelijk in de kunst is slechts de pose, de affectatie. Onzedelijk zijn, even goed als de dubbelzinnigheden aan de borreltafel, de dubbelzinnigheden in de kunst. Frivoliteit, onkuischheid, onvoegzaamheid in kunst weergegeven, zijn niet onzedelijk, zoolang ze wáár zijn weergegeven.
Zoetsappige kunst, de pose van correctheid aannemende, en nochtans onbetamelijkheden suggereerend, is onzedelijk, wijl ze onoprecht is. Grévin, de opmerkelijkste onder de ‘amusante’ teekenaars van den tijd, met de vrouw tot éénig en onuitputtelijk motief, illustreert de indécente grap met handigheid en smaak, doch, waar Gavarni bijvoorbeeld ‘faisait trop de sentiment’, daar deed Grévin te veel aan chic, - hij gaf een behagelijke, oppervlakkige, met zekere losheid neergeworpen illustratie, waar een kunstenaar karakteristiek zou hebben gegeven, karakteristiek, die alles in zich sluit: besef van het heden en voorgevoelen van de toekomst, sentiment zoowel als kritiek. Grévin creëert nooit, als Gavarni of de latere teekenaars, die wij zullen bespreken, het type, het personnage, dat zóó denkt, zóó handelt, hij teekent een vrouw, met goede vormen en een knap gezicht, in alle situaties, in elke kleeding of elk déshabillé.
grévin: bal costumé.
Een enkele maal herkennen wij echter ook in hem een opmerker. Een juffertje wacht den huisheer af, die om de huur komt. De teekening moge tam zijn, leeg, mager, er is in de houding, de uitdrukking van het gelaat én expressie én psychologie. Dit is de vrouw van het niet nader aan te duiden slag, in de situatie, die tegelijk tragisch, vulgair en dwaas is; zij kan de huur niet betalen, en hoopt den huisheer op andere wijze tevreden te stellen; een zekere angst in haar gelaat duidt de onzekerheid van de positie aan, en in haar uitdrukking kunnen wij een menge ling van onwil, vastberadenheid en ijdelheid zien, die bij persoon en situatie behoort.
Doch Grévin is slechts zelden zulk een loyaal en nuchter-zakelijk illustrator van zijn insinueerende légendes. Meestal zien wij hem
| |
| |
pogen, te behagen door zekere tamme gratielooze élégance; zijn geheele trant is vluchtig zonder eigenlijk luchtig te zijn en mist die speelschheid, waarmede de achttiende-eeuwers zoowel als Willette of Carlègle charmeeren.
bertail: album d'un collégien. ‘mon fils!’
Maar met opzet is in dit artikel gezwegen van het schoonste, wat politieke zoowel als zedenschilderende satire bracht in dien zelfden tijd. Van de titanische kunst van Daumier, die propagandist en fantast, zeden-hekelaar en - ja toch ook amuseur is geweest, zonder een oogenblik te vergeten, dat hij kunstenaar was. Die journalist geweest is, zonder tot reporter te worden, de schepper van vele genres zonder specialist te zijn in den bedroevenden zin, waarin anderen het vooral later werden, en volstrekt beheerscher van een techniek, zonder de virtuoos en manierist te worden, die na hem de grafische kunstenaar maar al te vaak binnen zeer korten tijd bleek te zijn.
Nog opmerkelijker: in deze periode, waarin, volgens Goncourt, die het weten kan, ‘la Blague, où il y a le nil admirari, qui est le sang-froid du bon sens du sauvage et du civilisé’, waarin la Blague ‘cette forme nouvelle de l'esprit français’ geboren werd, la Blague, de vaste vorm van allen lateren Franschen geest, leeft als de grootste tolk van humor en satire zijns tijds naast sentimenteelen en causeurs slechts deze groote Naïeve.
De kunst van Honoré Daumier moet voor zich een aparte bespreking vragen in een nieuw hoofdstuk.
(Wordt vervolgd).
|
|