Kunst en reclame.
Meer directe antipoden dan kunst en reclame zijn oogenschijnlijk niet denkbaar en toch, als wij eens rondom ons zien, bemerken wij telkens deze bijna vijandige elementen eendrachtig in elkaars gezelschap. En wanneer wij deze combinatie dan van wat naderbij beschouwen, is nu eens de reclame in dienst der kunst, dan weer de kunst in dienst der reclame.
Wij willen ons hier niet verdiepen in de vraag of kunstuitingen de trompet der reclame van noode hebben, noch de praktijken nagaan van journalisten, tijdschriftredacteurs of uitgevers, die tegen extra-honorarium, tegen advertentie als anderszins, kunstenaars een goede recensie verzekeren, doch liever even stilstaan bij de verschillende wijzen waarop de kunst langzamerhand een plaats in de hedendaagsche reclame is gaan innemen.
Wij denken dan allereerst aan het aanplakbillet, door Zola ‘l'esthétique de la rue’ genoemd, en aan de kunstenaars die er een bepaald karakter aan wisten te geven, Chérèt Lautrec, Jossot, die afgescheiden van hunne persoonlijke opvattingen zoo juist de eischen kenden, waardoor een affiche zich onderscheidt zoowel van een muurschildering als van een in het groot uitgevoerde illustratie.
Dat men dit niet immer in het oog heeft gehouden is ongetwijfeld mede oorzaak geweest van de verminderde belangstelling die het artistiek uitgevoerde aanplakbillet zoowel van de zijde van 't publiek als van die van den fabrikant of handelsfirma, ten wiens behoeve het ontworpen werd, mocht ondervinden.
De verzamelwoede van eenige jaren terug is dan ook aanmerkelijk gedaald en wij twijfelen niet of de affichisten zelf zijn er voor een zeer groot gedeelte de oorzaak van, daar velen niet beseften, dat het teekenen van aanplakbilletten noodzakelijkerwijze aan verschillende voorwaarden gebonden is, waarmede de gewone teekenaar-illustrateur geen rekening behoeft te houden.
Bij het affiche sluit zich direct het winkelbillet aan, de verfijnde uitgave van het eerste zouden wij het kunnen noemen. Het wordt meer van nabij bezien, moet dus meer geacheveerd zijn, behoeft niet zulke sterke kleuren; maar is toch in geen geval een gewone illustratieve teekening. En van het winkelbillet komen wij van zelf tot de voorwerpen waarop het de aandacht vestigt en tot hun uiterlijk aspect, de verpakking in de eerste plaats!
De aandacht die hieraan geschonken wordt is in het algemeen minder groot dan men verwachten zou; het is alsof de firma of de winkelier veronderstelt, dat wanneer door affiche (en winkelbillet) eenmaal zijn artikelen bekend zijn, deze verder geen verzorgd uiterlijk meer behoeven. Er zijn uitzonderingen en wij herinneren ons hoe destijds Th. Nieuwenhuis de geheele verpakking der Delftsche slaolie ontwierp, hoe er waarlijk goede ontwerpen bestaan voor verpakkingen van sigaren, van honig, van jam; maar deze behooren tot de groote uitzonderingen, en toch zou een kunstvolle verpakking den winkelier weer bij zijn etaleeren te hulp komen, en als zoodanig ook een zeer goed reclame-middel blijken.
Juist bij de belangstelling, die men thans in middenstandskringen voor een smaakvolle winkelkast-uitstalling heeft, verbaast het ons dat men aan het uiterlijke kleed der dingen niet meer waarde hecht, en zich hierbij meestal met een ordinair confectie-pakje tevreden stelt.
Met het uiterlijk der dingen hangt weer nauw samen het officieele inschrijvingsmerk, het kenteeken waardoor men zich tracht te beschermen tegen namaak en vervalsching. Dit handels- of fabrieksmerk nu is over het algemeen bewonderenswaardig van leelijkheid. Ziet men de laatste jaargangen der staatsbladen eens door dan merkt men op, hoe weinig zorg er aan die eigendomskenteekenen besteed wordt.
Niet alleen dat de opvatting van de meestein strijd is met de thans heerschende begrippen omtrent decoratieve versiering, maar men ziet eraan dat het teekeningen zijn, ontworpen door menschen die niet teekenen kunnen, zij zijn slordig en onbeholpen.... Kortom er