Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 19
(1909)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 179]
| |
no. 8. de malle actionisten naar vianen of 't peperland.
| |
Nederlandsche historieprenten,
| |
[pagina 180]
| |
no. 9. des waerelds doen en doolen is maar een malle moolen.
| |
[pagina 181]
| |
een oude, blijkens zijn kleeding verloopen koopman; op een papier, dat hij in de hand houdt, leest men: ‘Zwol f 10,000 voor 't passagie geld’, Links een tentje, waar de dorstige mensch een hartsterking kan nemen. Beroemder nog is onze volgende prent (no. 9), met dit diep-philosophische opschrift: ‘Des Waerelds doen en dooien, Is maar een Mallemoolen’.Ga naar voetnoot*) In gewone, rustige tijden moge deze weinig opwekkende gedachte soms bij moralisten zijn opgekomen, in woelige, jachtige perioden als die van den windhandel lag zij zoo voor de hand, dat het ons niet kan verwonderen, dat zij in prent is gebracht. De voorstelling is in het algemeen duidelijk genoeg; slechts enkele détails eischen een weinig toelichting. Boven op den molen staat Fortuna, die narrekappen en slangetjes over de menigte uitstrooit. Op de zes stijlen van het buitenwerk staan zes figuren, die de verschillende vormen van windhandel symboliseeren, een Hollandsche turfboer, een Indiaan enz. Zij strooien actiën uit over de menschen in de schuitjes van den molen en daar buiten; blijkens de opschriften zijn het die van Hoorn, Edam, Enkhuizen, Medemblik, Alkmaar, Purmerend, die van de Zuidzee-Compagnie, van de Mississippi en van de West-Indische Compagnie. De molen zelf wordt in beweging gebracht door den duivel te paard; in de schuitjes, waarvan twee blijkens de versiering met een honden- en een hanenkop Engeland en Frankrijk moeten voorstellen, staan en zitten talrijke personen, die de actiën trachten te vangen; bij deze pogingen valt een man uit een der schuitjes; een ander schuitje draagt de vlag der ‘Bubbels’. De geheele molen is omgeven door een balustrade, gebroken door twee ingangen of liever door een in- en een uitgang. De eerste en waarschijnlijk ook de laatste is gekroond door het wapen van Law en een aap met narrenkap. De ingang wordt afgesloten door een hek, dat door Bombario, in een tent verscholen, kan worden dichtgetrokken. Met zinspeling op een heer, die blijkbaar zoo even den molen is binnengetreden, roept hij ‘Al weer een’. Bij hem staat een dame, die in het onderstaande vers ‘zijn moer’ wordt genoemd; blijkbaar zet zij koffie voor de liefhebbers, terwijl ook tabak is te krijgen. De weg naar den molen is met vischhaken bestrooid en heet ‘De Weg des verderfs’. Aan dien weg zit niemand minder dan de groote John Law op een volle geldkist; volle geldbuidels staan bovendien naast hem; achter hem staat de Dwaasheid, kenbaar aan haar zotskap. Rijke heeren komen aanloopen, allen beladen met geldzakken; een kruier brengt er nog meer aan op zijn wagen; allen willen als om strijd ‘op de Zuit’ speculeeren. Daarentegen worden de geplunderden blijkbaar den uitgang van het perk uitgezet. Daar verdringt zich een dichte menigte; een van hen wil zich de hals afsnijden; een ander geraakt onder den voet; het is een groot misbaar door elkander. Waar al deze ongelukkigen ten slotte terecht komen, blijkt op den achtergrond; rechts ligt een schip gereed naar ‘Peperlandia’; links rijden een aantal koetsen naar ‘Viaanen’. Onze laatste prent (no. 10) omtrent den wind handel van 1720 is weer zeer plaatselijk; zij betreft de Westfriesche en Waterlandsche steden. Zij is getiteld: ‘De Meerman van 't Noorder Gewest als Opper Directeur der Zee-plaatverkruyers van het verkeerde Pampus beslaande de Achterhoede van het Papiere Actie-Schouburgs-regiment’Ga naar voetnoot*). In zijn zeewagen rijdt de genoemde Meerman over de baren; in zijn linkerhand heeft hij een schip met kameel, met het versje: ‘De Scheepskameel niets baat na 't wech doen van de plaat’; in de rechterhand klemt hij een schop. Achter hem staat een figuur, die men zoowel voor Mercurius als voor de Faam kan houden; zij bekroont den Meerman met een krans, gevlochten uit de drie haringen van het Enkhuizer wapen; bij haar het versje: ‘Mercurius door mij Hervat zijn Heerschappy.’ Op den achtersteven van den zeewagen staat een windmolen met begrijpelijke bedoeling; op het boord hangen de wapens van Alkmaar, Edam, Enkhuizen, Hoorn, Medemblik, Monnikendam en Purmerend. Achter dit groote schip volgt een bootje, waarin een blaasbalg | |
[pagina 182]
| |
no. 10. de meerman van 't noorder gewest.
en eenige blazen; het is de ‘Wind ballast Bood’. Het geheel wordt getrokken door de drie stedemaagden van Enkhuizen, Medemblik en Hoorn, kenbaar aan haar emblemen, gemend door den Meerman. Enkhuizen heeft op het hoofd een mand ‘Sukerde Fiegen’ en in de hand een papier met opschrift: ‘2½ mill. Fourn.’ Bij Hoorn leest men in de golven: ‘2 Millioen Fournissem’. Medemblik draagt een schepnet over den schouder en houdt met Hoorn een grooten doek vast, waarop dit fraaie gedicht: ‘Voor zo veel plaaten als ons drietal slaat tot poen,
's Verkeerden Pampus-plaat men kan verkruyen doen’.
Ook Medemblik heeft ‘1,600,000 Guld. Fournissem’. Vóór deze drie zwemmen nog ongeteugeld de stede-meerminnen van Monnikendam en Edam, kenbaar aan haar emblemen, een monnikskap en een koeienkop; ook zij hebben haar geld belegd in de groote onderneming blijkens de papieren, die zij triomfantelijk omhoog houden: ‘2,200,000 Gulden Fournissement’ en ‘2,240,000 Gld. Fournissem’. Rechts achter deze groote watergroep is een tweede waarneembaar. In een tweede, door een triton getrokken schuit zit de Alkmaarsche stedemaagd, met een weegschaal, waarop een kaas en een zak geld evenwicht houden in de rechter-, een papier met opschrift: ‘2,800,000 G. Fourn.’ in de linkerhand; bij de kaas nog het geruststellende opschrift: ‘Kaas voor u geld’. Naast haar zit de maagd van Purmerend met een vlag in de hand, waarop: ‘Ik lig in 't Gezicht van de Groote Pampus Stad’, en een papier met: ‘50,000 G. fourn.’ Ongeveer op dezelfde hoogte, maar geheel naar links is een visschersschuit te zien, waar een ledig net wordt opgehaald, met deze toelichting: ‘Mooy weer en geen haring
Is des actiemans ervaring’.
Daarachter twee hooge klippen, de ‘Domheids Baaken’, met vlaggen: op de eene daarvan het wapen van Utrecht met een | |
[pagina 183]
| |
no. 11. ter nagedagtenis van het wisselvallig wonder jaar 1763.
spade ter herinnering aan de groote, maar deerlijk mislukte plannen van een kanaal van Utrecht naar zee. Meer naar rechts op den achtergrond de stad Enkhuizen, door den teekenaar blijkbaar door een vergrootglas bezien. Daarvóór een groote zandbank, ‘'t Verkeerde Pampus’, waar een groot aantal mannen aan het afgraven zijn; een schuit en een baggermolen liggen erbij. Rechts boven in de wolken: ‘De Zon in de Waterman’. De bedoeling van dat alles is zeer duidelijk. Er was een compagnie te Enkhuizen, waaraan ook de andere Noord-Hollandsche steden hadden deelgenomen, met het doel een zandbank vóór de haven aldaar te amoveeren. Dan zoude, naar men hoopte, deze stad weer een handelsstad van groote beteekenis kunnen worden, wellicht een wereldstad, de groote concurrent van Amsterdam. Tegen zulke groote verwachtingen waarschuwt nu onze prent. Zij had gelijk; van deze grootsche, maar zwak opgezette onderneming is niets terecht gekomen; verlies is er geleden, geen winst gemaakt, Met den Meerman van het Noorder Gewest zijn wij aan het einde van onze prenten over het groote jaar der ‘bubbel-negotie’ gekomen. Het ‘Groot Tafereel der Dwaasheid’ werd weer opgerold; alles keerde weer tot zijn normale proportiën terug; Mercurius nam Bombario den staf weer uit de handen. Het duurt meer dan veertig jaar, voordat de spotprenten zich weer met de speculatie bezig houden. Het was in het befaamde noodlottige koopjaar 1763, dat de oude herinneringen aan floristen, actieknapen, bubbel-negotie enz. enz. weer werden verlevendigd. De oorzaak was uit den aard der zaak de crisis van genoemd jaar, die evenwel zeer weinig had te maken met den ouden windhandel. Wat was er gebeurd? Amsterdam was in den loop der achttiende eeuw de groote geldmarkt van Europa geworden. Buitenlandsche potentaten, zoowel groote en machtige als kleine en onbeduidende, republieken, steden en compagnieën, daarnaast particulieren sloten hun leeningen op de Amsterdamsche Beurs naast de regeeringscolleges en handels-lichamen der Republiek zelf. Het ligt even- | |
[pagina 184]
| |
zeer voor de hand, dat de overvloed van kapitaal den wisselhandel zeer had doen toenemen. Reeds in de zeventiende eeuw wisselde men veelvuldig op Amsterdam en dat nam in de volgende eeuw nog grooter, ongekende proportiën aan. Vooral gedurende den zevenjarigen oorlog was steeds voor de groote geldoperatiën een beroep gedaan op de nooit falende kracht der Amsterdamsche Beurs. De oorlogvoerende mogendheden hadden uit den aard der zaak zeer veel geld noodig voor hun steeds herhaalde, zeer omvangrijke uitrustingen.
no. 12. blijde nagedagtenis over het herleeven van amstels groot credit.
Bovendien werden steeds aan landen en steden aanzienlijke oorlogsschattingen opgelegd. Pruisen eindelijk begon zeer groote hoeveelheden papiergeld uit te geven, veel meer dan waarvoor het reserve kon aanwijzen. Het ligt voor de hand, dat daardoor zeer veel betalingen voorloopig in papier of wissels werden gedaan; een zeer sterk verbreide wisselruiterij was er het gevolg van. Na den vrede moest uit den aard der zaak de afrekening komen. Zeer veel betalingen moesten worden gedaan; Frederik de Groote begon onmiddellijk zijn muntstelsel en financiewezen te herzien. Het spreekt van zelf, dat daarvoor zeer veel goud noodig was. Hamburg was de leverancier voor Duitschland, maar uit den aard der zaak moest daardoor enorm veel goud worden betrokken uit Amsterdam. Dat nu veroorzaakte daar een geldcrisis, gelijk onze tijd ze heeft ook gekend. Tal van wissels bleken eenvoudig onbetaalbaar; wie zich daarin diep had gestoken, zag zijn papier voorloopig waardeloos; staking van betaling was het gevolg Den 25 Juli 1763 viel het beroemde huis de Neufville met een passief van 3 millioen; een groot aantal andere firma's, misschien een 50, werden in zijn val medegesleept. Het gevolg was een paniek, die in Augustus en September nog voortduurde en heel wat verwarring stichtte. Maar weldra herstelden zich de normale verhoudingen. Zoodra de paniek bezworen was en men het slagveld kon overzien, bleek het, dat de zaak minder ernstig was dan men zich onder den eersten indruk had voorgesteld. Het geld kwam weer voor den dag; tal van firma's herstelden zich; de Neufville kon al spoedig 60 pCt. aanbieden; veel wat verloren scheen, kwam weer terecht. | |
[pagina 185]
| |
Er had een zuivering plaats gehad, die den geheelen handel ten goede kwam.Ga naar voetnoot*) Het ligt voor de hand, dat de pamflet-schrijvers zich te goed deden aan den val, den dreigenden ondergang van hooggeschatte handelshuizen. Ten tooneele kwam ‘De Boere Praatkring of Aanmerkelijke Consultatie tusschen Louw de Veenboer, Jaap de Baggerboer, Klaas de Visboer, en Krelis de Kaasboer, betreffende de Bankroeten van eenige groote Kantooren, zoo te Amsterdam als elders.’Ga naar voetnoot†) Een poëet dichtte ‘Ter Nagedagtenis van
no. 13. behouwen reys der nieuwe vluchtelingen.
het WisselvalligGa naar voetnoot§) wonder Jaar 1763.’Ga naar voetnoot**) Alle pamfletten en gedichten werden ten slotte verzameld in ‘Het Wissel- en Wondertoneel, Van den Jaare 1763, of Verzameling der Geschriften, Welke over de Veelvuldige Bankroeten zijn in 't Licht gekomen’Ga naar voetnoot††), een collectie, die echter in omvang en beteekenis niet met het Groot Tafereel der Dwaasheid is te vergelijken. Behalve naar de pen greep men naar potlood en graveerstift. Het genoemde gedicht ‘Ter Nagedagtenis van het Wisselvallig wonder Jaar 1763’ behoort bij een prent (no. 11), die op blz. 183 is afgebeeld.Ga naar voetnoot*) De geheele voorstelling wordt omsloten door een poort, waaraan verbroken boeien hangen; bovendien links een medaillon met Flora op een mager varken, een duidelijke herinnering aan het tulpenjaar; rechts kinderen met een zak met actiën, natuurlijk een zinspeling op het jaar der speculatie 1720. Links van de poort zit Mercurius het tooneel daar binnen aan te staren; zijn gedachte is aldus uitgedrukt: ‘Geen troebel, krijg, hoe swaar vermeit, Heeft mij vol droefheid zoo Ontstelt’. Rechts van de poort doen ratten zich te goed aan den inhoud van een brandkist, waarop staat geschreven: ‘'t Maakt stad, en land, thans vol gewoel. En geeft een desolate boel’. Door de groote poort heeft men het gezicht op een wagen, bespannen | |
[pagina 186]
| |
met zes paarden, die op een poort toerijdt. Een zekere ‘Arent’, blijkbaar een bankroetier, snelt de poort binnen, roepende: ‘Dat gaat u voor’; op den grond staat nog: ‘Die rijk wil worden volgt mij’. In den wagen zitten vier personen; op den wagen deze opschriften: ‘de weg is ons bekent’ en: ‘Wij volgen als Getrouwe broeders’. Achter den wagen nemen twee mannen afscheid van elkander; blijkens de onderschriften zegt de een: ‘Die Nueve Fielten,Ga naar voetnoot*) als een haasie, gevolgt dan kan wij 't Harden Klaasie.’Ga naar voetnoot†) De ander antwoordt daarop minder diepzinnig, maar niet minder waar: ‘'t Gerecht vervolgt ons allerweegen, en 't gestolen gelt maakt mij verleegen’. Achter deze twee kooplieden staan nog een aantal andere; met wanhopig gebaar houden zij papieren in de hoogte, met deze opschriften: ‘ik moet de poort nu uit’, ‘f 20.000 verlore’, ‘Meer Wissels als Gelt’, ‘ag mij’, ‘al te goed geweest’. Een pendant van deze niet onaardige, maar toch weinig geestige prent is de volgende (no. 12), die het opschrift draagt: ‘Blijde Nagedagtenis over het Herleeven van Amstels Groot Credit, in het Wisselvallig Wonder jaar Ao. 1763.’Ga naar voetnoot§) Zij vereischt evenmin als de vorige veel toelichting. Men herkent gemakkelijk genoeg de Amsterdamsche Beurs en begrijpt spoedig, wat daar voorvalt. Zeus doet met zijn bliksem den wagen van Phaëton ter neder storten; niet deze overmoedige zoon van den Zonnegod valt evenwel uit den hemel, maar een viertal Amsterdamsche kooplieden. De dichterlijke verklaring luidt: ‘Zoo stort, die yder stak na eer, Als Faëton van boven neer’. Beneden zwaait Herakles zijn knots tegen de speculanten met deze bedreiging: ‘Vlugt Schelmen, waar g' u schatten bergt,
Gy hebt d'Goedheydt lang getergt,
U snoot bankroet maakt groot gerugt,
Waar door menig eerlijk koopman zugt.’
De godenzoon heeft een helpster in een zeer prozaische schoonmaakster, de ‘Beurzeveegster’, die zich aldus uitdrukt: ‘Dus Ruym ik moedig Drek en Stof,
En 't prul papier dees beurs weer of,
En veeg het uyt, wyl 't niet en deugt,
Eer het Geeft door tijd an rotten vreugt.’
De heeren, die aldus worden weggebezemd, werden aldus gequalificeerd: ‘Vier FieltenGa naar voetnoot*) Ruymen Amstels beurs,
Uyt vrees voor 't Recht en Crediteurs.’
Anderen zuchten: ‘Het spel is al te Hard, verbruyt,
O KlaasGa naar voetnoot†), waar bergt men lyf en buyt’
Op den rug van een dezer kooplieden leest men: ‘Myn Fles is vol en kan wat velen
'k ben ryk genoeg door listig stelen.’
Allicht is daarin een zinspeling te zien op een Amsterdamschen wijnkooper, die den toepasselijken naam van Fles droeg. Een laatste is meer voldaan, want, zegt hij: ‘Ik Ruym met den buyt
Als een ArentGa naar voetnoot§), vooruyt.’
Links komt Justitia met zwaard en weegschaal; zij drukt haar voldoening uit over hetgeen zij voor haar oogen ziet gebeuren: ‘Dees plaats gezuyvert. doet my verblyden,
Geen Amstels beurs kan onkruyt lyden.’
Waarop Mercurius haar hoffelijk aldus aanspreekt: ‘Zijt welkom deugt die mij vol moet
Weer als voor heen herleven doet.’
Eindelijk daalt boven hen een vrouwengestalte met een bloemtuil neder uit de wolken; wie zij is, leert ons het gedicht: ‘'t Credit, vervloogen door de nydt,
Daalt weer dat Amstels beurs verblydt.’
En zoo beleefde men te Amsterdam het wonderbare, dat het crediet zich door daling ter beurze weer herstelde. Het spreekt wel van zelf, dat beide prenten uit de nadagen van de crisis moeten zijn, dus uit het najaar van 1763. Onze laatste prent heeft weer den uittocht der bankroetiers tot onderwerp (no. 13). Zij heeft tot titel: ‘Behouwen reys der nieuwe vluchte- | |
[pagina 187]
| |
lingen, of de schielijke Uytvaart der vier helden, in een Koeschuyt na Embden’Ga naar voetnoot*). Het is een spectacle coupé. Links de poort met het wapen van Kuilenburg; de schildwacht vraagt: ‘Werda. Alhier’, waarop een juist binnenkomend bankroetier zeer ter snee antwoordt: ‘Smous Aront, den Eersten bankrottier’Ga naar voetnoot†). Een man in een slee wordt voortgeduwd door een ezel; de slee is beladen met wissels. Daarnaast een wagen met twee paarden, evenzoo op weg naar de vrijstad; de passagier zet den koetsier tot spoed aan: ‘Doet de paarden tog Harder loopen Claas’Ga naar voetnoot§). Achter den ezel een man met een flesch, natuurlijk weer de wijnkooper met zijn omineusen naam, die zich zelf aldus aanspreekt: ‘Zoo ik myn Fles niet slim bewaar,
Dan raak ik in groot gevaar.’
Naast hem een man met een schaafbankGa naar voetnoot**), die zich aldus uit: ‘Ik schaaf, wel voor den tweeden Rys
maar regt te krygen nog niet wys.’
Boven hen nog deze treffende poëzie: ‘Zy bedrogen yder een en Zuypten jaer uyt
En nu na Cuylemborch met dien buyt.’
Onder den ezel staat nog te lezen: ‘Dit is meer als mensen werk,
Maar ik ben als Joost zoo sterk.’
De andere helft van de prent vertoont een schip met de Amsterdamsche vlag in top, dat zeilree ligt naar Emden, waarvan het wapen aan den rand is aangebracht. Op den achtergrond Amsterdam: ‘De werreld stad wil haar niet dragen
Nu zullen zy het by een ander wagen.’
Op het zeil van het schip staat te lezen: ‘Zy die Wissel Credit stremden,
Gaan nu in stront schuyt voort na embden.’
Op de schuit zelf staat nog een vrij wel onleesbaar opschrift. Voor op de plecht staat een schipper met een vervaarlijken kijker: ‘Ik zie nog geen Eynd aan het bedrog’. Twee zeemeerminnen omgeven het schip. Op Emden's tinnen staat de wachter, die de reizigers vroolijk toeroept door zijn trompet: ‘Welkom broeders slimme guyten
Welkom met d'hollandse duyten.’
Daarmede nemen wij afscheid van de oud-Hollandsche speculatie. Het is niet de sympathiekste zijde van den oud-Hollandschen handel, die wij lieten zien. Of wij evenwel een juist beeld van dien handel hebben verkregen? Stellig niet, al ware het alleen hierom, dat het beeld zeer onvolkomen is geweest. Misbruiken, uitspattingen vormen een dankbaar onderwerp voor spotprenten; maar juist daarom geven deze laatste het volle leven, het historische leven in zijn geheel niet weer. En ten overvloede past vooral onzen tijd voorzichtigheid in het oordeel over het voorgeslacht juist in deze materie. Of geldt het misschien altijd in de twintigste eeuw, wat in 1763 Vrouw Justitia meende te kunnen constateeren: ‘Geen Amstels beurs kan onkruyt lyden?’
De beantwoording van die vraag laten wij liever aan den geneigden lezer over. |
|