| |
| |
| |
Keramiek, door Herman Hana.
‘Man zeige die Töpfe, die ein Volk hervorbrachte, und es lässt sich im Allgemeinen sagen, welcher Art es war und auf welcher Stufe der Bildung es sich befand.’
Semper.
Men kan, aan het woord keramiek een beperkte beteekenis gevend, hiervoor lezen: pottebakkerskunst, of pottebakkersbedrijf; en zoo verstaan, lijkt de keramiek niet zeer belangrijk. Pottebakken.... Grof aardewerk maken... Werkmansarbeid: zóóveel honderd stuks per dag. En wij bedenken eerst in de tweede plaats, dat, om te beginnen, de potten of potscherven, bij opgravingen gevonden, dikwijls het belangrijkstestudiemateriaal zijn van den archeoloog, van den geschiedvorscher.
Wij bedenken eerst in de derde plaats, dat we hier dus met iets zeer bijzonders, iets zeer belangrijks te doen hebben; met een symbool van den onverbrekelijken band, die den mensch en zijne evolutie aan de aarde bindt. Terra cotta. Gebakken aarde. Deze gebakken aarde is in den loop der tijden het meest onvergankelijke beschavingselement en beschavingsbewijs gebleken, dat door de inwerking van den menschelijken geest uit de inerte massa van onze planeet is opgebloeid.
Verplaatst men het zwaartepunt van het begrip: pottebakkerij in de richting van het door de natuur als 't ware aangewezen materiaal: de klei, dan is er reden om enkele der belangrijkste en zeker merkwaardigste voortbrengselen der bouwkunst, vele dikwijls van terra cotta gemaakte onderdeelen van Grieksche tempels, de somtijds van terra cotta vervaardigde Egyptische obelisken e.d.g. als keramiek te beschouwen; noemt men daarentegen keramiek alles wat als vaatwerk voor gebruik of sier of religieus symbool is en wordt voortgebracht, dan vallen alle materialen en daarmee tezamen gaande werkwijzen of technieken, die voor het produceeren van vaatwerk in aanmerking komen, binnen de grenzen van de keramiek.
Metaal, hout, ivoor, glas, steen enz., drijven, gieten, snijden, blazen, slijpen en hakken komen dan in de rij te staan der eigenheden en karaktertrekken, die met elkaar de voorstelling van het begrip keramiek volkomen maken.
fig. i. grieksch vaatwerk (rijks-museum van oudh., leiden).
De pottebakkerskunst is behalve bedrijf of nuttigheidskunst ook schoone kunst; de schoonheid te dienen is haar altijd in ruime mate
| |
| |
gegeven geweest, en voor hen, die de schoonheid der dingen beschouwen als de essentieele uiting en als de eigenlijke rechtvaardiging van hun bestaan; voor hen ook die in de schoonheid het einddoel zien van alles wat wordt en bloeit, heeft de kunst van het vazenmaken ten allen tijde een sterke attractie, een somtijds fascineerende belangrijkheid gehad.
fig. ii. phoenicisch vaatwerk (rijks-museum v. oudh., leiden).
Schoonheid is iets geestelijks. Schoonheid.... vormt daardoor in zekeren zin een contrast met nuttigheid, een soortgelijk contrast als geest en materie. Maar evenals geen geest kan gedijen zonder een lichaam, kan ook geen schoonheid bloeien die niet in de materie geworteld staat, en daardoor is het wijde gebied van de materie en de materieele behoeften, met al zijne afdeelingen en gradaties, de groei- en voedingsbodem van alle schoonheidsvormen. Bij de keramiek blijkt dit niet minder overtuigend, dan bij elke andere kunst.
Elk menschelijk bedrijf symboliseert in zijn producten een relatie, een betrekking, van den mensch tot zijne omgeving. Als gij een ei kookt, dit aan één kant pelt, en het met den anderen kant op een tafel drukt, dan staat daar een stuk keramiek. Het is het werk van een mensch. Er is een reeks menschelijke overwegingen, (al zijn het dan voor een deel half- of onbewuste overwegingen) noodig, om dit stuk keramiek te maken. De eierschaal is omgeschapen in een vat, en daardoor in betrekking tot den mensch gebracht. - Het spreekt vanzelf dat op deze en soortgelijke wijze de eerste vormen der keramiek ontstaan zijn, en dat het langen tijd heeft geduurd, eer de evolutie tot de hoogte, voor het bakken van een pot vereischt, gestegen was. Sommigen zeggen, dat de eerste gebakken potten gemaakt zijn, door een korf of mand van buiten met klei te bestrijken, en daarna het geheel in het vuur te plaatsen, waardoor dan de klei verhardde en de mand tot asch verteerd werd. Men kan een speculatieve redeneering houden, die deze bewering waarschijnlijk maakt. In elk geval geeft het eenvoudige karakter der vlechtkunst ons op zichzelf reeds aanleiding om haar als een der alleroudste kunsten te beschouwen.
fig. iii. grieksch vaatwerk (rijks-museum v. oudh., leiden).
Onder het Egyptische vaatwerk uit den vroegsten tijd vindt men steenen zoowel als gebakken voorwerpen. Die steenen potten hebben den vorm van een plompe urn. Zij hebben twee embryonale ooren met zeer kleine gaatjes, waaruit blijkt dat zij aan een draad of koord gedragen werden. Zij dienden als watervaten, en dit heeft waarschijnlijk aanleiding gegeven, de urn in zulk een nauw verband met den doodendienst te brengen. Immers zoodra een stijging in de geestelijke ontwikkeling de behoefte schept om de wijding van den dood te symboliseeren, bieden de bij den lijkdienst gebruikte voorwerpen, - de urn der laatste wassching, de kuip der laatste wassching (sarcophaag) de kruik der laatste zalving (leky-
| |
| |
fig. iv. grieksche vazensoorten, groepsgewijze gerangschikt.
thos) als het ware zichzelven aan, om na dit gebruik met den doode begraven en aldus aan het profane leven onttrokken te worden.
De Grieksche sarcophaag, oorspronkelijk bronreservoir, later ook badkuip, vertoont ook als doodkist nog vaak een versiering met leeuwekoppen (spuwers), gegolfde cannelures, waterplanten enz. De Grieksche amphora was oorspronkelijk een voorraadvat voor uitsluitend huiselijk gebruik, en het ligt voor de hand, dat geschenken, hetzij in vasten, hetzij in vloeibaren toestand (b.v. graan of wijn) in eene amphora vervat, werden overhandigd. Het is evenzeer duidelijk, dat men een geschenk van bijzondere waarde, dienende bij eene of andere buitengewone gelegenheid, ook in een vaas van minder alledaagsch karakter wilde bergen. De vaas ging zoodoende door haar meer bijzonder uiterlijk het bijzondere van den inhoud, en van de geheele situatie symboliseeren (huwelijks-, prijs- en offergeschenken). - Ten slotte werd die vaas, zooals het met alles gaat wat ‘van niet komt tot iet,’ de hoofdzaak, en niet alleen de hoofdzaak, maar de zaak waar het om ging. Eerst werd de inhoud bijzaak, daarna liet men die bijzaak achterwege, en met het verdwijnen van den kostbaren inhoud, kwam de taak, het bijzondere der gave te symboliseeren, uitsluitend ten laste der kostelijke omhulling, en werd het vat der eere, als een bloem, die geplukt wordt, van zijne eigenlijke en oorspronkelijke bestemming, dat is: van zijn groei en voedingsbodem losgemaakt, om vergeestelijkt, nog een wijle als pronkobject zijn innerlijkst bestaan aan de hooge aspiratiën van zijnen schepper, den mensch, te offeren.
Pronkvazen, eerebekers en ‘challenge cups’ zijn nog steeds in de mode, en in hun modieuze, pronkerige, en grillig verstarde vormen die een eigen, gezonde vormenoorzaak en vormenspraak ontberen, staan zij daar als versch verniste mummies, wier ‘morituri te
| |
| |
salutant’ sinds eeuwen verklonk....
Van het gewone aardewerk van alle oudere volken heeft men niet veel meer dan scherven teruggevonden, maar de vazen, aan de goden, den dood of de eer gewijd, getuigen door hun veeltijds nog volkomen gave vormen en versieringen van de bijzondere zorg, waarmede zij door hunne vroegere bezitters zijn behandeld en bewaard
Enkele der meer gewone, en vooral der oudste voorwerpen geven een zoo duidelijk beeld van de levenswijze en gewoonten die hun vorm bepaalden, dat een enkel bewijs hiervan niet overtollig is. Fig. IV vertoont links boven een amphora zonder voet. Wij maken hieruit op, dat een voet overbodig was, en dat was hij ook, omdat de eenvoudige Griek uit dien tijd den bodem, zooals die was, hoogstens met ossenbloed gedrenkt en vastgestampt, als vloer zijner woning of tent aanvaardde. Hij gebruikte hierbij geen waterpas, en de hobbels en kuilen, die bovendien spoedig ontstonden, maakten een vat met voet, of ook maar met een plat ondervlak, minder geschikt voor de omgeving, terwijl een toegespitst vat daarentegen, eenvoudig in den grond gespietst, ‘zeer op zijn plaats was.’
Eene nadere beschouwing der uit aesthetisch oogpunt meer belangrijke vaasvormen vindt haar meest waardeerbare objecten op Griekschen
fig. v. meetkunstige systemen tot vaststelling van proporties.
bodem. De Grieken zijn ons lief, om hun klare, logische, immer zichzelven verreinende kunstopvatting, hun blijhartig-poëtische overgave aan het kostelijke leven, om hun levenspassie, om hun koel begrip, om de haast altijd raak-slaande kracht waarmede zij het ‘Gesammtbild’ hunner nobele cultuur als een nog nimmer geëvenaard exempel-monument uit de rotsen van hun vaderland hebben gehouwen. De Grieken zijn ons lief, om den vagen afschijn van enkele hunner beste eigenschappen, dien het ons, Hollanders,
| |
| |
per preferentie gegeven is, in de hoogste uitingen van onze kunst, aan de beschaafde volken te vertoonen. Wij zijn geestelijk aan de Grieken verwant, en van de westersche volken zijn wij het, die hunne werken het minst hebben nageaapt, doch wel het innigst begrepen en, - zij het met verminderden glans - tot de meest eigene eigenheid hebben omgeschapen. Wij denken hierbij aan die dagen, waarin het werk der Hollandsche Renaissancisten zich plantte tot ver en verder over onze Oostelijke grenzen; aan dien tijd waarin de sappige levenskracht van Holland en van Holland's kunst in het land der Denen tot nog nobeler ontplooiing is opgebloeid dan in Holland zelf, zoodat zij die den Hollandschen nabloei der klassieke kunsten in zuiversten vorm willen kennen, naar Denemarken gaan.
fig. vi. grieksch vaatwerk (rijks-museum van oudh., leiden).
Omstreeks 1000 jaar v.C. is de periode van het snelle en zeer diepe verval der b.w. van spreken vóór-klassieke, Kretisch-Myceensche beschaving. Uit dien tijd stamt de zwart-glanzende vernisverf, die sinds haar uitvinding in de oudheid, in gebruik gebleven is. De opbloei van een nieuwe krachtperiode is reeds zeer duidelijk te constateeren in de 7e eeuw v.Chr. Uit dien tijd dateeren reeds vele praalvaten, waaronder er zijn van reusachtige afmetingen, n.l. 1.25 M. en hooger, gevonden in en ook op de graven (voor offergaven). Zij behooren tot den z.g. vroeg-attischen stijl, zij hebben een bleekgele kleur, het materiaal is nog onzuiver, de vormen zijn nog niet verpuurd, en de versiering vertoont een duidelijk merkbaren Aziatischen invloed. Om een behoorlijk uiterlijk te verkrijgen, overtrekt men de vazen met pijpaarde. Hierop wordt de versiering aangebracht, aanvankelijk hoofdzakelijk bestaande uit horizontale banden, waartusschen onbeholpen meetkunstige versieringen. (Geometrisch tijdvak). In fig. I zijn al deze kenmerken duidelijk waar te nemen. Iets later ontstaat het meer figurale ornament, waartoe in den beginne hoofdzakelijk de - (vermoedelijk aan geweven stoffen ontleende) - oostersche dierfiguren dienen. Dit ornament wordt, afgewisseld met de nog in gebruik blijvende meetkunstige versieringen, optochtsgewijs tusschen de banden-indeelingen aangebracht. De vormen zijn nog niet ten volle ontwikkeld, de contouren hebben nog iets weeks, en tegelijk iets zwaars, de vaste stelligheid, de harmonische maatverhouding der onderdeelen ten opzichte van het geheel en ten opzichte van elkander, die den bloei kenmerken, zijn nog niet bereikt. Wie de beide amphora's, voorkomend op de plaat met de proportiestelsels (V), 1e rij, rechtsche fig. en middelste rij, middelste fig., met elkaar vergelijkt, krijgt van dit verschil in rijpheid een duidelijken indruk.
Doch na 600 v.C. ontstaat in den geest der makers die innerlijke verreining, die intuïtieve bewustwording van het eigenlijkste wezen der vormen, die men al tastende, zoekt, die geleid heeft tot het zuiverste bedenken en volbrengen dat de bloei der kunsten in eenigerlei tijd heeft voortgebracht. Het is een natuurproces. Het is altijd het hoogste privilege der kunst geweest, dat zij boven
| |
| |
zichzelven verrijzen mag, dat zij boven het niveau der kunsten uit mag groeien, om Natuur te worden. Natuur, in den zin van gaaf, rein en ongekunsteld; natuur, verstaan als direkt symbool van het Goddelijke.
Van die allerschoonste Grieksche vazen kan men in het Leidsch Museum van Oudheden er enkele vinden. Bij de afbeeldingen, aan de collectie van dit museum ontleend, ontbreken juist die mooiste, door een misverstand. En dat is feitelijk een winst, want wie voor oude en nieuwe kunst genoeg belangstelling heeft, om dit artikel te lezen, die
fig. vii. grieksch vaatwerk (rijks-museum v. oudh., leiden).
heeft ook wel eens een echte Grieksche vaas uit den besten tijd gezien, en daarvan een indruk gehouden, die men beter doet, niet door een ‘plaatje’ te bederven. En wie er geen gezien heeft, brenge in genoemd Museum eens een dagje door.
Vorm; - vorm is symbool van mysterie en dat symbool is zelve wederom mysterie. Vorm is het meest wezenlijke dat wij kennen, doch als wij van dat echt wezenlijke het echte wezen willen vatten, dan zien wij het ons ontgaan! Sta mij toe, hierover in het algemeen iets te zeggen, voordat ik weer op die Grieksche vazen kom. Want die Grieksche vazen zijn maar bijzaak, zij zijn maar hulp middelen om van het vorm mysterie te verstaan, dàt het een mysterie is. Als gij een anatoom hoort uiteenzetten, van stukje tot beetje, wat het nut en de functie van ieder deeltje van het menschelijk lichaam is, en waarom dit zus, dat zoo gevormd is en gebouwd, dan denkt gij: ‘Die man is er achter.’ - Hm, - maar gij gaat niet naar hem om kritiek over figurale sculptuur. Als gij een ingenieur hoort spreken over de zekerheid, die men bereikt heeft in het bouwen van bruggen van ijzer en staal, of in het bouwen van een Eiffeltoren of een huis met 36 étages, dan lijkt het u wel even, of hij u het geheim zal blootleggen, maar als gij dan ziet zijn brug, zijn toren, zijn huis.....
Och, kijk nu eens even naar die paar lampjes van fig. II (bl. 13). Maar gij kent ze wel, en iedereen kent ze. Doch dat ééne, dat driehoekige, dat ik tusschen 'n duizend stuks in een vitrine (L.M.) vond, hadt gij dàt eerder gezien? Een kommetje als een theekopje, met drie vingers dichtgeknepen toen de klei nog week was! Het heeft geen handvat, en geen holte voor het ingieten van de olie. Het staat niet zoo vast en het heeft misschien
| |
| |
nog tien gebreken méér. Maar het is tòch een openbaring, een heerlijkheid, waarvoor ik de 999 andere lampjes laat staan. Het is dit... een kommetje, een kneep, een driepitslampje. Van de artiesten, die de mooiste Grieksche vazen gemaakt hebben, kennen we de namen. Ik geef wat om den naam te weten van den man, van den gevoeligen vent, die het eerst zoo'n lampje.... ‘kneep’.
fig. viii. grieksch vaatwerk (rijks-museum v. oudh., leiden).
Vorm is zoovéél! Nu weer zoo'n vaas. Daar is vorm: het omvatten van den inhoud, het ingieten, het uitgieten, het staan, het gedragen worden, en dat alles kan weer op zooveel manieren, dat allerlei vormen: de nap, de kan, de flesch, de beker, de kuip enz. ontstaan, met allerlei zeer doelmatige variaties in verhouding tusschen wijdte en hoogte, buik en voet, buik en hals, hals en mond, de plaatsing van ooren, en zooveel meer. - Vorm is de klei, onder dik, boven dunner, glad en gestold, met de altijd gevoelige plastische contouren die de pottebakkersklei nu eenmaal heeft. Vorm is het draaien op de schijf, of het afvormen met een mal, en vorm is het bakken, het verharden, en het zorgen, dat bij het krimpen der deelen de cohesie evenwichtig, de bouw gaaf, en het oppervlak zonder scheuren blijft.
Vorm is ook ziel. Ziel van den arbeid, ziel van het willen en kunnen, het begeeren en bereiken. Ziel is hij van den maker en van het levensmilieu. dat dien maker en zijn arbeid beide voortbracht. Vorm is dus ziel van het ras van den maker, en van zijn tijd; vorm is dus kristallisatie van alle levensfactoren, een kristallisatie van zuiverder en directer formatie, naarmate de geest die haar ontving en baarde, van klaarder, koeler, en vloeizamer louterheid is.
Is deze opsomming nu compleet? Het kan er niet naar lijken, want een mooie vaas is aesthetisch schoon, als zij aan alle praktijks- of nuttigheidseischen voldoet. Zij is volkomen schoon, als zij hieraan voldoet in volkomenheid. Doch is het winst, als men dit ten minste weet? Als men dit weet met een stelligheid, die sterker dan bewijzen is? Ik weet het niet, doch ik heb zeer grondige redenen om te beweren, dat de oude Grieken aan al die voorwaarden en eischen niet dachten in de eerste plaats. Grieksche vazen zijn geen ingenieurswerk. Grieksche vazen zijn meer zelfs dan kunst. Een goed kunstenaar is een goed medium voor het goddelijk scheppingsvermogen van De Natuur. Hij mag denken, rekenen, construeeren en filosofeeren vóór hij aan het werk - aan het Werk - gaat, en hij mag, indien hij daar neiging toe heeft, dit alles doen daarna, d.i. als zijn
| |
| |
arbeid voltooid is. Maar daar is een periode, de eigenlijke scheppingsperiode, waarin zijn taak is: overgave. Kan hij dat? Alles en zichzelf vergeten, om te zijn wat hij maakt? De schoonheid van zijn arbeid geeft aan, in hoeverre hij dit heeft vermocht.
fig. ix. phoenicisch glaswerk. (rijks-museum v. oudh., leiden).
En als hij het vermag, in een mate, die voor een mensch bereikbaar is, dan geschiedt er in de kunst hetzelfde wonder als in de natuur, bij de vormen die rijp worden. Zie, een vorm die rijp is, dat is een cosmos. Een menschelijk lichaam, dat rijp is, - volledig schoon - dat is niet meer in de eerste plaats een man of een vrouw. Het is in de eerste plaats een openbaring van het goddelijke. En zoo rijst een compleete vaas door zijn verheerlijkte, vergeestelijkte vormen ver boven de gedachte aan den wijn, aan de uien, de boonen, die de Grieken erin deden, of waar die vazen in elk geval hun ontstaan aan te danken hebben. Als gij zoo'n vaas ziet, dan ziet gij door het leven heen. Eenige oogenblikken - (want lang houdt ge het niet vol) - vergeet gij al het materieele, gij vergeet een mensch met een lichaam te zijn, en gij zijt enkel geest, of ziel, zooals ge dat noemen wilt. Zoo spreekt de aarde onder de handen van den mensch, ondanks dien mensch zelf, van het innerlijkst levenselement, van dien ondefinieerbaren hoofdfactor, die meer is dan uien, boonen, of wijn....
Maar als nu zulk een vaas schoon is: - van een schoonheid, die gelijkwaardig is met de schoonheid van een plant, een dier, een mensch... dan kunt gij zoo'n vaas bekijken en er iets mee doen, - met de vormen ervan - wat gij ook doen kunt, en wat eeuwen aaneen reeds gedaan is, wat ook de Grieken hebben gedaan, met de vormen van plant, dier en mensch, - gij kunt die vormen meetkundig of rekenkundig interpreteeren, gij kunt er proportiestelsels bij fantaseeren. Dat is een aardig werkje, dat is soms, een nuttig, en vaak een gevaarlijk ezelsbruggetje voor den artiest zelf. Het is geen eerste rangs- en het is geen zuiver artistieke arbeid, maar het leidt tot resultaten, die merkwaardig zijn. Van vele artisten, en daaronder van de grootsten, weten we dat ze dit werkje gedaan hebben. En het is ook de moeite waard voor een kunstenaar, omdat er nog heel wat artistieke zin, gevoelige intuïtie voor noodig is om het te doen, en vooral om het goed te doen. Het is bovendien de moeite waard, omdat het fouten toont, als die er zijn. Het is, ten slotte, een verwonderlijk werk, iets zeer bijzonders, om de direktheid, waarmee het wijst op het mysterie, op de onkenbare bron der vormen: het goddelijke. Dergelijke stelsels als op bijgaande plaat (V) heb ik tallooze malen gemaakt bij plantvormen, dier-, menschvormen, kunstvormen - architektuur - op versieringen van mijzelf en van anderen, waarvan ik zeker wist, dat er bij de oorspronkelijke schets niet aan eenigerlei ezelsbruggetje gedacht was.
Wie nu de moeite neemt, om de plaat aandachtig te bekijken, ziet een zeer frappante en grafisch-logische relatie tusschen het quadraat en de amphora op de eerste rij. De punten waar het op aan komt, zijn verdikt. En wie nu de amphora in 't midden van de 2e rij vergelijkt met de bovenste, en b.v., beide teekeningen naconstrueert, die wordt getroffen door de veel raker direktheid, waarmede in het tweede geval de aangeduide punten der contour, door de indeeling van
| |
| |
het quadraat, en door de lijnen welke daar logisch uit voortgroeien, worden aangewezen. De zwart gemaakte sterpunten duiden aan, welk indeelingsstelsel van het quadraat gevolgd is. Waarom dat stelsel en geen ander? Waarom een quadraat en geen gelijkzijdige driehoek, of zeshoek, of achthoek? Daar wil ik niet geheimzinnig over doen, in afwijking van de zede der echte ‘systeemwerkers’. - Dat qadraat is gekozen omdat het er niet toe doet, wat men neemt, en omdat mij deze vorm het eerst inviel. Want de genoemde geometrische figuren hebben één bron, eenzelfde vormbepalende oorzaak, die niemand kent, en eenzelfde vormbepalende oorzaak heeft de vaaskontour. En als gij een grafisch-logisch bouwsel maakt, blijkt dit. Nu weet ik wel dat er vele vormen zijn, die een zeer bepaalde, dus niet betrekkelijk neutrale of vele stelsels omvattende, meetkundige formatie hebben, eene formatie die dikwijls zonder eenig nader onderzoek duidelijk herkenbaar is. - Maar de hier behandelde vormen van Grieksche vazen zijn als het ware boven een bepaald stelsel verheven. Zij bergen zóó vele en velerlei wiskundige waarheden en -consequenties, dat men langs vele wegen tot het wiskundig wezen van deze vormen naderen kan.
Bij de urn - middelste rij - is nog hetzelfde stelsel gebruikt om dezen nobelen vorm te interpreteeren. Hier blijkt ook iets voor het ornament. De assen der figuren staan even ver uit elkaar als de hals dik is. De middens der figuren vallen samen met het midden (grootste breedte), der vaas. Staven en speren wijzen naar het vóórmidden van den voet. Maak niemand wijs, dat dit evenzoovele toevalligheden zijn! En nu die heerlijke kratervorm (onderaan) uit den tijd van den zuiversten bloei. Ook hiervoor ben ik uitgegaan van het quadraat, doch ik heb, voor de indeeling, den cirkel toegevoegd, omdat quadraat en cirkel samen een soort volmaaktheid vormen. Waarom ik dit een soort volmaaktheid noem, wil ik hier niet zeggen. Dat is beter op z'n plaats in een vakblad. Het verdere ziet men, en ook de eenvoudige wijze, waarop hier de verwantschappen tusschen geometrischen vorm en kunstvorm blijken. Enkele kleinigheden zijn in deze schetsjes niet verantwoord. Dat ging niet aan. Maar wie ze in 't groot nawerkt en completeert, zal bevredigd worden, en misschien een oogenblik geneigd zijn uit te roepen ‘zoo moeten de Grieken het gedaan hebben!’ Maar dat zit nog. Dat ze dergelijke stelsels hebben gebruikt, is echter zeker. En wie den arbeid van den architekt Kromhout op dit gebied kent, een arbeid, die geheel andere uitgangspunten en geheel andere hulpmiddelen gebruikt, om dezelfde, of nagenoeg dezelfde Grieksche vazen tot een meetkundig stelsel te herleiden, zal dit hem en mij toestemmen. Het zal ook worden toegestemd door allen, die weten welke eminente wiskundigen de Grieken, naast, en soms in hun artiesten hebben voortgebracht. Indien al aan éénig volk, zoo is toch zeker niet aan hen het verband tusschen schoonheid, logica en wiskundige stelligheid ontgaan.
* * *
Het was, zooals gezegd, omstreeks 600 v.C., dat de bloei der Grieksche pottebakkerij een aanvang nam. Hoe nobel hun werk was, zagen de immer met bewustheid naar noblesse strevende Grieken zeer wel in. De eerste kunstenaars, waaronder zelfs een Praxiteles, namen aan de vervaardiging van het vaatwerk deel, en velen hunner zijn uitsluitend om hun vazen tot op heden bekend gebleven. En hoe krachtig het kunstleven zich uitte, blijkt hieruit, dat b.v. een Amphora van 580 v.C. er heel anders uitziet dan eene van 560.
De belangrijkste waar kwam van Attika, en de versieringen wijzen op het innig verband tusschen kunst, religie en volksleven. De Goden- en Heldenhistorie leverde een onuitputtelijke bron van onderwerpen. In ontelbare variaties worden de daden van Herakles verheerlijkt, - en het oordeel van Paris, - de strijd van Theseus met den Minotauros, - hoe Peleus Thetis bedwingt, en hoe de wilde kaledonische ever gedood wordt, krijgt men telkens weer voor oogen. Marktscènes, voorstellingen uit het huiselijk leven, huwelijken, badende meisjes, spelende knapen, Saters met vrouwen stoeiend, e.d.g.
| |
| |
vullen in zeer harmonisch gehouden massa's en lijnen de hoofdvlakken van den buik. Op de Olympische prijs-amphora's komt steeds de figuur van Pallas Athene, en eene afbeelding van het prijsspel of den prijskamp voor.
Er is reeds op gewezen, met hoeveel zorg de indeeling der figuratie in overeenstemming met de geheele vaas werd gehouden, zoodat, ondanks het schijnbaar vrije karakter dezer versieringen,
fig. x. phoenicisch glaswerk. (rijks-museum v. oudh., leiden).
toch een indruk van welbegrepen harmonie bewaard blijft. Maar er is nog geen woord gevallen over de sublieme, onovertrefbare techniek dezer versieringen. Gij moet daarvoor de vazen zien uit de eerste helft der 6 e eeuw v.C. En dan moet gij, eigenlijk, u wel eens zelf geoefend hebben in het spontaan en massaal, liefst met het penseel, neerzetten van natuur- of versierings-vormen. Hun habiele kunstvaardigheid dáárin is eenvoudig onbegrijpelijk! Eén voorbeeld, - (maar bedenk dat het slechts een plaatje is), - laat ik zien in fig. VI. Ziet gij dat heerlijk neergekwaste centaurtje? - (Tegen mijn leerlingen zeg ik, dat het schotelvlak binnen den rand onversierd moet blijven, maar ik ben toch blij dat hier dat centaurtje staat). - O, die pootjes! Probeert dat eens. Natuurlijk ben ik er zelf mee bezig geweest, maar ik mag geen plaatsruimte voor die kinderlijke oefeningen vragen. Met een scherp voorwerp, een houtje of zoo iets, werden de hoofdlijnen later in de zwarte massa gekrast, zooals ook in de figuur te zien is.
In de tweede helft der 6e eeuw begon men anders te werken. Nu werden de figuren eerst, in de nog half weeke klei, met een houtje frisch op geschetst. Daarna alles om de contouren heen, zwart gemaakt, en de lijnen fijn zwart aangegeven, op de aldus op het vlak der vaas uitgespaarde versieringen. Hier bij ging veel van de frissche schets verloren. De figuratie werd met groote zorg bewerkt, en uit dezen tijd stammen de meeste voorbeelden, waarvan men zoovele reproductiën ziet; - doch mijn liefde gaat meer naar den tijd van het centaurtje.
Men is van de kleuren meer werk gaan maken, en men heeft de graflekythoï, de lijkvazen der laatste zalving, geheel met pijpaard overtrokken - (dus juist als in den vroegsten tijd) - met uitzondering van voet en hals. Op dezen witten grond kwamen dan de afbeeldingen: Charon, de doodenschipper, die de door Hermes begeleide dooden in zijn kaan over den Acheron brengt, dooden op de baar met de treurenden daaromheen.... en langzaam gaat ook de kunst der
| |
| |
vazenvervaardiging haar einde tegemoet....
Een volledig historisch overzicht, eene uitvoerige opsomming der al meer van verwildering en innerlijke verzwakking getuigende symptomen, een realistische beschrijving van ouderdomszwakte en langzaam sterven is hier niet op zijn plaats, alleen wil ik nog even vermelden, dat in Oostelijk Griekenland de decoraties voornamelijk als versieringen en meer naar het Westen de versieringen vooral als interessante verbeeldingen zijn opgevat.
Hoe realistisch soms, in later tijd, de verbeeldingen waren die vaas- of bekervlak te dragen kreeg, blijke uit de volgende korte aanhaling uit de vertalingen van Grieksche verzen van mijn hooggeachten vriend, Dr. Edward B. Koster; en wel uit het vers, getiteld:
Theokritos' eerste idylle. De dood van Daphnis:
Een diepen nap krijgt ge ook, met was bestreken,
Twee-oorig, nieuw, nog riekend naar het snijmes.
Een klimop strengelt hoog zich om den rand
Doorweefd met immortellen, en daarnaast,
Met zijne vruchten van saffraangeel pralend,
Omslingert hem een tweede klimoprank.
Daarbinnen is een vrouw, der goden kunstwerk,
Versierd met diadeem en mantel; bij haar
Schoonbaard'ge mannen, met elkander twistend
Om haar, doch op hun woorden let zij niet.
Nu eens aanziet zij lachend d'éénen man,
Dan weer een and'ren, en zij, de oogen lang
Van min gezwollen, doen vergeefsche moeit'.
Dan nog een oude visscher, die met haast
Een groot net voortsleept langs een ruwe rots
Ter vischvangst, en hij spant zich duchtig in.
Hij vischt, naar 't lijken wil, uit alle macht,
Zóó zwellen alle spieren op zijn nek;
En schoon hij grijs is, heeft hij jeugd'ge kracht.
Een eindje van den zee-vermoeiden grijsaard
Een schoonbeladen tuin met donk're druiven,
Die 'n kleine, op een heg gezeten knaap
Bewaakt; bij hem twee vossen, - d'eene gaat
Den wijnstok langs, op rijpe druiven tuk,
En d'andre, arglistig turend naar de spijskorf,
Verraadt dat zij den knaap niet los zal laten,
Voordat zijn brood in háár maag is beland!
Hij vlecht een schoon sprinkhanennet van stengels,
En bindt met bies hen saam, en stoort zich niet
Aan korf en druif, gansch opgaand in 't gevlecht.
En rond den beker windt zich slappe akanth,
Aeolisch kunstwerk; 't zal uw hart verbazen.
Voor hem gaf ik een Kaludonisch veerman
Een geit en kaaskoek van de blankste melk.
Hij heeft mijn lippen nooit beroerd, maar ligt
Nog schoon in huis, en 'k geef hem gaarne aan u,
Als gij me, o vriend, uw lieflijk lied wilt zingen.
In beneden Italië ontstaat omstreeks 430 v.C. een tijdelijke herbloei van deze edele kunst. Vooral de steden Paestum en Tarente hebben destijds nog echte prachtstukken, - (waaronder van grooter afmetingen dan er in Griekenland zelf ooit gemaakt zijn) - opgeleverd. Beroemde amphoras, kraters enz. zijn daar gemaakt. Aan ooren en profielen begint men reeds een begin van de beruchte Romeinsche relief-ziekte te bespeuren.
* * *
Dit opstel zou al te onvolledig, of ten minste eenzijdig blijven, als er niet in gesproken werd van de voor de oudheid zoo belangrijke glaskunst. In de graven van Beni-Hassan (Egypte) vindt men schilderingen, waarvan ondersteld wordt, dat ze gemaakt zijn onder de regeering van Ousortesen den eersten, de 2e koning der 12e dynastie, d.w.z. plm. 3500 j. v.Chr. en waarbij afbeeldingen voorkomen van verschillende bedrijven. En daar ziet men ook glasblazers bezig, reeds precies werkende als nog heden ten dage gebeurt.
Zelfs vindt men te Saqquarah aanwijzingen die sommigen met zekerheid tot een toen reeds beoefend worden der glasbewerking doen besluiten, dateerend uit de Memphische periode, en wel uit de 4e en zelfs 3e dynastie. De fantastische ouderdom van deze kunst zij hiermede voldoende gedocumenteerd.
Eén ding is zeker, n.l. dat het beminnelijk verhaal van den Romeinschen geschiedschrijver Plinius, als zouden Pheniciërs bij het stoken van een vuurtje op het strand, de glasbewerking als per toeval ontdekt hebben, in het kastje met verhalen van ongeloofbare toevalligheden thuis hoort.
| |
| |
Glas bestaat hoofdzakelijk uit kiezelzuur en potasch of soda, zoodat de mogelijkheid, om glas te verkrijgen bij het in zeer groote hoeveelheden verbranden van planten die deze stoffen bevatten, zooals riet en bamboe, moet aangenomen worden.
In die oude tijden gebruikte men geen helder glas. Het was altijd min of meer, en somtijds zeer ondoorschijnend. Reukfleschjes, amuletten, kralen, snoeren, - meest kleine voorwerpen dus, - doch ook wel geheele sarcophagen, werden van dit materiaal vervaardigd. Vooral in de fleschjes en kralen werd een belangrijke handel met Mesopotamië gedreven. En het is, al zijn zij dan niet de uitvinders, toch uitsluitend dat intelligente handelsvolk van Phenicië, dat den roem der glasfabricage zeer te recht met Egypte deelt. De prachtige voorwerpen, waarvan hierbij de afbeeldingen staan, vond ik in het Leidsch museum van oudheden in de Phenicische afdeeling. Zij deden niet hard aan een eigen stijl, zoodat de voorwerpen van beide landen geen speciaal kenmerkende verschillen vertoonen. Het eenige verschil kan hoogstens wezen, dat de Phenicische voorwerpjes doorgaans nòg mooier zijn dan de Egyptische. Zelfs aan de afbeeldingen: fig. IX, X en XI kan men nog zien, welk een heerlijke dingen dat zijn. En zie dan ook de andere afbeeldingen, met de gekartelde en gevederde versieringen; hoe ontroerend schoon is zoo'n voorwerp met zijn onopgesmukten vorm, en zijn als op een schelp daarop gegroeid ornament. Zie naar die middelste, - of ook naar de linksche, och, zie naar welke afbeelding gij wilt, en ontdek zelfs op de reproductie nog iets van de allerfijnst gevoelde gratie waarmee die voorwerpen zijn bedeeld. Het zijn allen reukfleschjes, blijkbaar bestemd om aan een koord gedragen te worden. Toch doen de vormen, vooral van het middelste, aan alsof we hier met een prototype van de Grieksche amphora te doen hebben.
fig. xi. phoenicisch glaswerk. (rijksmuseum v. oudh., leiden).
En dan die kleuren! Voornamelijk geel, dan ook blauw, rood in tinten, en groen. Maar wat geeft het, of ik daar iets van zeg? Men moet die dingen zien. Men moet ze liefkrijgen met een liefde, zooals blijkbaar de makers ervan voor hun werk gehad hebben. Verschillende werken bevatten prachtig uitgevoerde reproducties, maar ik noem de titels niet, omdat gij naar het Museum van Oudheden gaan zult, en een uurtje genieten!
Zal ik u nu nog verhalen van de steden Tyrus en Sydon, die wijd en zijd om hun glas beroemd waren, van den stroom Belus, aan welks oevers men het meest geschikte zand vond, van de planten en de metalen, die bij smelting met dit zand werden gemengd, van de eerste smelting ter plaatse, om de materie in den vorm van glas te transporteeren, van alle op- en omsmeltingen, - en nog veel meer, zooals van de enorme waarde, die het glas in de oudheid dikwijls had, zoodat het soms kostbaarder geacht werd dan goud?... Als ik tòch niet vertellen kan dat ééne, dat ik zoo gaarne vertellen zou om de moderne kunstnijverheid te dienen, - waar ik trap op, trap af in Musea en bibliotheken voor ben gegaan, waar
| |
| |
ik voor geraadpleegd heb werken die in eeuwen niet van hun plaats geweest waren..., n.l. hoe die verduivelde Pheniciërs dat glas zoo hebben gekregen?
Het allereenigste wat ik vond, is, dat de binnenwand van een gebroken voorwerp effen van kleur en ruw bevonden was, alsof er een zandkern in had gezeten. Dat voorwerp had dus een georneerd jasje aan. Dat is alles. En daar laat ik het bij, om, als het mogelijk is, later nog eens op de keramiek terug te komen, en het ons meer bekende en meer vertrouwde moderne produkt te bespreken.
Naschrift. Dit artikel was geschreven, toen ik eene mijner leerlingen, mej. T. Berlage, in het bezit vond van een kralensnoer, dat een merkwaardige overeenkomst vertoonde met de versieringen van het besproken glaswerk. De heer Berlage bleek deze kralen in Venetië, waar ze thans nog worden vervaardigd, te hebben gekocht. Uit de afbeelding van een paar losse kralen (fig. XII) blijkt duidelijk de overeenkomst in het versieringsprocédé, waaruit volgt dat althans in Venetië de werkwijze nog bekend is. Het is onbegrijpelijk, dat daar niet van geprofiteerd wordt om soortgelijke dingen als die Phenische fleschjes te maken. Doch wie dat zou willen, heeft nu een duidelijke en bemoedigende aanwijzing, en ik ben mej. Berlage dankbaar voor de welwillendheid waarmede zij mij in staat stelde deze aanwijzing, met een plaatje erbij, te publiceeren.
Het is een aangename en dus gaarne vervulde plicht, met een woord van oprechten dank voor hunne vriendelijke medewerking bij het verschaffen der vereischte documenten, aan Dr. J.H. Holwerda en Dr. P.A.A. Boeser, conservatoren van het Leidsch museum van Oudheden, den heer Fr. Coenen, conservator van het museum Willet Holthuysen te Amsterdam, en ook aan anderen, die mij door hunne hulpvaardigheid mijn taak hebben verlicht, van den lezer afscheid te nemen.
fig. xii. venetiaansche glazen kralen.
|
|