Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 19
(1909)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 25]
| |
I.Een veelbewogen leven had de schilderkunst in Frankrijk gedurende de 19de eeuw.
isabey.
vestris. murat. garat. me recamier. bonaparte. isabey (père), boulevard de gand sous le directoire. talleyrand. Men denke aan al die elkaar verdringende richtingen, aan al dat verschillend streven, aan al die tegenstrijdige idealen, vertegenwoordigd door David en Prud'hon, door Géricault en Delacroix, Ingres en Courbet, Corot, Millet - Manet - Monet - Degas - Ganguin.... De Muze begint met een strak gelaat te vertoonen en streng gelijnde gewaden te dragen, ze heeft de houding, het air van een Brutus, die zijn zonen offert aan zijn plicht als citoyen, - ze is officieel, wat hard, wat statig, doch niet onedel in David die de legendarische heldenfiguur van den Caesar der Eeuw schildert; toch ontplooit dit strak gelaat even als ze diens lichtzinnige, bekoorlijke, beminnelijke en dwaze eerste vrouw door Prud'hon laat afbeelden. En dan ziet ze op eenmaal, dat er een andere wereld | |
[pagina 26]
| |
la mere à la mode (anonyme).
bestaat, haar veel nader dan die der klassieke helden of hun moderne imitatoren; die wereld, van zoo nabij gezien, zoo druk, zoo vol, exalteert haar, zij wordt romantisch; romantisch als zij het bedrijf der menschen en romantisch als zij de natuur gadeslaat. Ook in die periode blijft zij zich niet geheel gelijk; nuchter, ernstig en fijn doet zij Ingres zich afzonderen en zich wijden aan het puur, hoog ofschoon misschien koel werk van een magister die geen school vormde, magistraal en eenigszins ongenaakbaar. Een schier animale, oergezonde vreugd in de natuur en haar vitaliteit volgt Courbet. En bij dit opgaan in de schepping der natuur bemerkt de muze dat zij er een is van de schilderkunst, bedenkt welk een schilder Velasquez was, herinnert zich Goya en roept Manet in het leven, Manet den sterke en Renoir, den subtiele. En dan verrijst uit dezen grooten en fijnen schildersarbeid de onvermijdelijke formule, de formule van de neo-impressionisten, de schilders van het licht, de luministen; hen treedt wederom een ander tegemoet, met een andere leer, de hardste en de naïefste van alle, en dan komen de decorateurs.... Intusschen heeft een Puvis de Chavannes een onvergankelijken ascetischen en aan dien der anderen geheel niet verwanten stijl gecreëerd, gaat Degas rustig voort met een anderen oorspronkelijken en edelen stijl tot volmaaktheid op te voeren - en wisselt een heir van begaafde en zeer begaafde helden van één dag elkander af met modieus en virtuoos werk. Maar was het lot der Eeuw avontuurlijk, het was ook schitterend. Want het gebeurde dat elk der leiders van die uiteenloopende bewegingen een meester inderdaad was, een groot schilder, in zijn genre en zijn eigen sfeer de eerste van zijn tijd, of hij David of Ingres, Delacroix of Millet of Daubigny of Rousseau, Courbet of Manet of Renoir heette. Hoezeer nu de loopbaan van die uitteraard nog grilliger muze der populaire prentkunst, der grafische kunst, de karikatuur, journalistieke teekenkunst of hoe men die veelzijdige en machtige en avontuurlijke nog anders wenscht te noemen, hoezeer haar lot verschilt van dat harer deftiger zuster, het is waarlijk niet minder rijk aan wisselingen en niet minder schitterend. Ook zij telt onder haar volgelingen klassisisten, romantici, naturalisten, symbolisten, virtuozen en naïeven. Ook zij werkt met superlatieven, ook haar werk is bijna voortdurend superieur aan analogen arbeid elders. Ook de Grooten in haar rijk zal geen kritisch nageslacht onttronen: de namen van Vernet, Daumier, Doré, Steinlen, Lautrec, Forain beteekenen voor den minnaar van grafische kunst elk voor zich een wachtwoord. En de geschiedenis der Fransche teeken- | |
[pagina 27]
| |
kunst in de 19e eeuw heeft een aanspraak te meer op onze belangstelling, wijl ze zoo nauw verbonden is met, zich zoozeer aanpast aan en zoo schoon illustreert de zonderlinge, leerzame en welbezien, grootsche geschiedenis van het Fransche volk in die eeuw, die eeuw met al haar strijd, zoo geestdriftig, zoo fel, zoo hardnekkig om die vrijheid, die telkens even schijnt te komen, en dan weer verdwijnt om eindelijk niets dan een naam te blijken, een schijn, een andere vorm van onvrijheid, een désillusie. De politieke geschiedenis van het Fransche volk in de negentiende eeuw, aangevuld met die van dat kleine stukje twintigste dat wij kennen, welk een worsteling, welk een potsierlijk drama, welk een tenhemelschreiende klucht! Een despoot, regeerende uit kracht van hypnose over de soldaten, die eens de soldaten der revolutie waren, is reeds na het eerste tiental jaren held-af; de roem des lands, zijn naam, wordt vernederd, de natie vernederd als zij voordien nooit werd en sedert niet worden zou, de reactie komt, geleid door geniale renegaten, die elk regime op zijn beurt hebben gediend; een revolutie volgt, en bloedige gevechten tusschen soldaten en andere kinderen des volks helpen een niet eens genialen sjacheraar aan een kroon, die alles belooft en niets geeft, achttien jaren wordt gestreden, gemopperd en... gewerkt met de legende; de schim van den despoot van voorheen verschijnt den volke als die van een vrijheidsheld, agenten in Bonapartisme reizen het land af, - zij werken voor wie gezegd wordt zijn oomzegger te zijn, hij zal den niet genialen sjacheraar opvolgen, hij de evenmin geniale... avonturier (wiens parentage met den wél genialen avonturier zelf zeer dubieus is in de oogen van wie de ménage van den goeden Lodewijk Napoleon en de niet zoo goede Hortense hebben gekend). De republiek komt, de ideëele republiek. Lamartine, de dichter, is minister,
bosio. les trois graces.
Hugo, de dichter, is volksvertegenwoordiger, - het ideaal triomfeert, de vrijheid herleeft, alle titels worden afgeschaft, de revolutie van Februari zal geen konkelende Juli-monarchie in het leven roepen, maar - een verdorven keizerrijk, het régime van een driesten charlatan en een mooie intrigante. De buitenlandsche vijand moet komen om dit régime te doen vallen, de derde republiek verrijst, een ex-sateliet van den avonturier is de eerste president en een ex-minister van den sjacheraar de tweede. De Republiek duurt voort, een republiek waarin het ééne schandaalproces op het andere volgt, waarin de pers - want deze heeft nu haar vrijheid - den naam des lands in opspraak brengt, waarin de sociale wetgeving achterlijker, de ambtenaarswereld corrupter, het leger arroganter en het volk machteloozer is dan bij de buren.... Maar de geschiedenis der Fransche prentkunst in de 19e eeuw geeft nog iets anders; de sociale geschiedenis des volks, de zedengeschiedenis, de economische, de geestelijke. | |
[pagina 28]
| |
En die is wellicht nog boeiender.
carle vernet. marche incroyable.
Of is het niet interessant het eigenlijke leven, het leven buiten de politiek om, dat zoo verwonderlijk weinig door die politiek wordt geïnfluenceerd, zich in de kunst te zien afteekenen; is het niet evenzeer de moeite der beschouwing waard, dit andere panorama, waarin men ziet, hoe het dagelijksch bestaan dezer strijdende massa was, hoe hun zeden en gewoonten waren, welke hun zorgen en welke hun vreugden. Is het niet verleidelijk uit de zedenschetsende kunst van den tijd en van het land een beeld daarvan te vormen. De door technische procédé's vermenigvuldigde kunst heeft daarbij één groot voordeel, zij is bijna altijd op elk moment datgene wat het moment en de situatie vragen, zij is bijna nooit de kunst van een enkeling voor een enkeling, maar heeft een maatschappelijke, of een geestelijke reden van bestaan. Ook een geschiedenis van het geestelijk leven des volks noemde ik de graphische kunst, doch ik weet niet, of deze woorden eigenlijk geen grootspraak zijn. Want men lette op, welk een geringe plaats dit geestelijk leven bij de faits et gestes van het Fransche volk inneemt, en men vergelijke den invloed, dien de godsdienst, dien de wijsbegeerte, dien de volksontwikkeling in de andere groote staten op den loop der gebeurtenissen, politieke en andere, heeft gehad, eens met die volkomen alleenstaande intriges der Jezuïeten in Frankrijk, intriges die slechts politieke beteekenis hebben, want het blijkt, dat de hartstochten der burgers zelden of nooit door geestelijke dingen worden opgewekt; hier zijn geen strijdende sekten, geen fanatieke groepen, geen réveilles. De Napoleontische cultus, in werkelijkheid niet anders dan een vereering van de glorie, neen, wellicht nog iets: een volkomen ontaarde nageboorte van de vrijheidsidee der groote revolutie, is de eenige meer ideëele leuze die zich in den loop der eeuw - tegenover de zuiverder vrijheidsidee van eenige dichters en intellectuels, doet gelden. Welk een ander aspect biedt de graphische kunst der negentiende eeuw in Engeland met haar ethischen achtergrond, of die in Duitschland met haar voortdurende tegenstelling van geëxalteerde piëteit en cynische zakelijkheid. De Fransche satire is niet altijd luchtig, maar ze is bijna altijd - behalve in Daumier - sans conséquence. ze heeft een soort van onbevangenheid, en een laissez-aller, dat alleen mogelijk is, waar de geest van den kritikus even weinig puriteinsch en ascetisch is als de zeden die hij hekelt. Het maatschappelijk leven, hoe wordt dit weergegeven in de prentkunst? Het is een grief van velen tegen de kunst van Jan Steen, Ostade, Brouwer, dat zij hun tijdgenooten zoo bij voorkeur bij hun vermaken en uitspattingen hebben geschilderd, doch niet hun gewone bedrijf gadesloegen. Dit is een begrijpelijke grief van de zijde der cultuurhistorici, waarop slechts één antwoord gegeven kan worden, dat ook geldt voor de Fransche zedenschilders der 19e eeuw; zij waren behalve kunstenaars ook gewone menschen, en moesten, om te leven, voldoen aan de behoeften van den afnemer, - deze afnemer, het publiek, wenscht niets zoo weinig als zijn eigen dagelijksch leven op eenvoudige en ware wijze afgebeeld te zien; wat het des te liever wil, is, geboeid te worden door iets pikants, iets ondeugends, iets avontuurlijks in elk geval, en de fatsoenlijke burger kent slechts één curiositeit, belangwekkender dan het leven van de grooten der aarde, de vorsten en de aristocraten, - dat is het leven van de | |
[pagina 29]
| |
debucourt. salon (empire).
bandeloozen; de zonden die hij zelf niet begaat, wenscht hij althans te verachten en te... bewonderen, op een afstand, als ze door anderen worden begaan, hij bemint de onvoegzaamheid van het woord, van de voorstelling, de chronique-scandaleuse van de buurt, die hij vermijdt, van de excesses die hij schuwt, wenscht hij te hooren verteld, als het kind verteld wil hooren van griezelige reuzen en kabouters en draken, zoowel als van prinsessen. Maar dat veelhoofdig en veelzinnig wezen, het publiek, met zijn ongezonden smaak en overspannen begeerte naar het ongewone, wilde daaronder ook wel zijn eigen portret in de kunst herkennen, mits het hem niet op zijn werkendaagsch, maar op zijn Zondagsch gaf. Vandaar dat de ‘bons bourgeois’ van Monnier en Daumier zulk een alleenstaand verschijnsel zijn: de psychologie van den derden stand, de stand zelf der afnemers, de ‘nijvere’ middenstand, als naar ik meen de term thans luidt. Het rijkst is de Fransche prentkunst dan ook, behalve aan politieke, aan galante of erotische satire, en deze laatste heeft reeds voorloopsters in het karakteristiek achttiende-eeuwsche werk van Fragonard en in de geestige prenten van verschillende hand in dat zonderling Eeuwbesluit, het Directoire. De tijd van Fragonard, als het ancien régime reeds ten doode is opgeschreven, kenmerkt zich door een algemeen en volstrekt gebrek aan ernst. Het absolutisme is niet meer gegrond op bekrompen en verdraaide Christelijke of, in het bizonder, Katholieke begrippen. De markies, die nu nog zijn rijkdom en zijn macht tot het uiterste gebruikt, zal eenige jaren later in de gevangenis met stoïcijnsche gelatenheid het oogenblik afwachten dat zijn naam wordt afgeroepen, hij zal zich tot het einde toe luchthartig, wereldsch, genotzuchtig en cynisch toonen, maar ook blijk geven van een kalmen, waardigen moed. De heerschende standen hebben een zekere platonische belangstelling in de nieuwe denkbeelden; de Encyclopedisten, Voltaire, Rousseau boeien de intelligentsten dezer zeer wereldsche lieden, en vooral de twijfel en het ongeloof hebben vat op hun van de traditie | |
[pagina 30]
| |
geblazeerden geest. In de salons wordt gefilosofeerd, men flirt met het paganisme en zelfs, op een afstand, en onder het wuiven van een geparfumeerden neusdoek, met de democratie. En in dien tijd van twijfel, onlust, en innerlijke onverschilligheid begaat men excesses, die het valsch vernuft alleen bedenken kan. Het is de periode van de torenhooge kapsels, de zeer wijde crinolines en de uitvoerig geborduurde vesten... en van de fraaie onvoegzame prenten. Men kan aan den kunstenaar van het tijdperk en aan zijn afnemer wel verwijten dat zij geen goede menschen waren, dat zij voorliefde hadden voor een soort van onderwerpen, dat niet zeer hoog staat, dat zij voorliefde hadden voor een onware, onwijsgeerige, onmenschkundige, ja een kinderachtige behandeling van deze onderwerpen, dat er niets groots was in hun kijk op het leven, de zonde of zelfs het genot - maar men kan hun noch geest, noch smaak ontzeggen. Inderdaad had elk van beide genoeg, wellicht meer dan genoeg. Een prent van Fragonard is kinderachtig onkuisch en verfijnd charmant. De teekening is prachtig verzorgd, is gracieus, en geestig, de compositie perfect, pikant. De vrouwtjes zijn zoo mooi als die van Boucher, de lichtverdeeling en groepeering is mooi als in Chodowiecki's fijnste ontwerpen in roode aarde. Smaakvol zijn de interieurs gecomponeerd, smaakvol de figuren geteekend, smaakvol de kleeding, de draperieën, de meubels aangeduid en geschikt. Niet smaakvol alleen naar een hooger maatstaf is de gezochtheid van het geval, waarin, of het waarschijnlijk is of niet, iets onbetamelijks moet geschieden, iets pikant-onvoegzaams: het fijne been eener uitvoerig gekleede vrouw onthuld, een boezem aan de keurs ontglipt, een gemeen gebaar gedaan in een geraffineerd-precieus milieu. Het vernuft gespitst op mogelijkheden, die de onvoegzaamheid te pikanter maken in contrast met weelde, pracht, en de sfeer der etiquette. Veel geest en veel artisticiteit in slaafschen dienst van den smaak voor het obscene.
decamps. le pieu monarque (charles x).
De revolutie werkt op den geest van indolente wulpschheid als een barre oostenwind op de laatste blaren aan de boomen. In dien harden tijd van onmeedoogenden kamp van fanatici en eerzuchtigen is geen plaats voor erotische fantasieën noch voor esprit. Een enkel modekarikatuur, eenige onschoone politieke spotprenten... dat is al. Het Directoire herstelt den pronk, de genotzucht, de heerschappij der mode, den smaak voor galante tafereelen in het leven en in de kunst. Maar het aspect der periode is een andere. Men heeft een harden tijd doorgemaakt, de cavaliers van het oude régime zijn helden gebleken, en de zonen des volks verworven een recht op denzelfden naam als verdedigers van het uitgeputte, aan alle zijden bedreigde vaderland. De vreugde over den val van het kortstondig, doch maar al te ijverig schrikbewind voert tot uitspattingen - maar tot uitspattingen, die wat frisscher zijn dan die van de gepruikten en geparfumeerden. Men | |
[pagina 31]
| |
doet de Spartanen en de oude Romeinen na, en loopt half naakt of vertoont onder nauwsluitende kleederen de lichaamsvormen opzichtiglijk, maar de vrouwen van demagogen en vechtgeneraals, zelve Amazonen, zelve politiseerend, kunnen niet met hooge gepoederde pruiken en nauwe corsetten gaan - en haar mannen koketteeren nu niet met filosofie en scepticisme, maar met sport en krijgsroem. Het Frankrijk der ridderlijke musketiers wordt herboren. Het is een schaamtelooze tijd, rijk aan echtscheidingen, vol ostentatie van ruwheid en kranigheid, de preutschheid is in discrediet, maar ook de verholen, opgesmukte wulpschheid. In de mode spiegelt zich de geest des tijds af: de vrouwen dragen luttele en doorzichtige kleeren, de spanbroek, de nauwzittende rok met enge mouwen tooit den man. Men stelt zich aan, men afficheert zich, men kent geen gêne, maar er is een gezonde voorkeur geboren voor de gezondheid en de kracht - en de vrouw die geen behoorlijke vormen heeft, haast zich die door kunst aan te vullen, de man koopt zich kousen met kuiten.... Carle Vernet, Isabey de oudere en Debucourt en die zonderlinge teekenaar uit de school van den steilen David, de later baron gemaakte Bosio leveren zede-karikaturen, en geen van hen acht het beneden zich ook mode-karikaturen te geven. In Debucourt is nog veel van de gecharmeerde beschouwing van het bekoorlijke, die Fragonard kenmerkt. De vrouwtjes van Boucher bestaan nog, zoo verhaalt hij ons. Maar anderen, anonymen zoowel als de beide overige bovengenoemden, hebben meer oog voor het belachelijke der onvoegzame kleedij, die slechts den welgemaakten voegt, wanneer ze door niet-welgemaakten wordt gedragen. Hun zin voor het groteske wordt rijkelijk gevoed door al die incroyables, merveilleuses, invisibles en impossibles. Beschouwt men hun werk als een juist beeld van den tijd, dan moet men zich in een periode van gekken wanen. Het is een periode van overmoedigen. Madame Tallien, die Robespierre deed vallen, Barras de lichtmis, heerschen; hun volgen de inderdaad zediger lieden, tenminste wat het uiterlijk aangaat. De ongenaakbare Madame Recamier draagt even doorzichtige en even weinig kleeren als Josephine de Beauharnais en Madame Tallien, de drieste, zelve.
c.j. traviès. a la renommé des fameuses brioches. charlot, premier pâtissier de la cour (charles x).
Carle Vernet, Isabey en Debucourt maken Directoire en Empire mede. Hun werk teekent den overgang van den overmoed naar de verwatenheid - tot de verslapping. Om met Bosio te beginnen, deze zonderlinge vrijer hield er een vormelijke manier van teekenen op na, hij drapeerde zijn figuren naar klassieken eisch in gewaden met strakke, deftige plooien, gaf ze statige houdingen en deed over het algemeen zwaar aan de affectatie zijns tijds, intusschen was hij een fijn teekenaar, die een lief gezichtje, een mooie arm, een fijn voetje wel wist tot hun recht te doen komen, en hij schonk het aanzijn aan niet direct onfatsoenlijke, maar knusjes-zinnelijke sleutelgat-idyllen: linnen-naaisters bij het naar bed gaan en bij het morgentoilet vertoonende - zulk scènes voordragende met evenveel gemis aan ongedwongenheid als te veel | |
[pagina 32]
| |
aan gekunstelden zwier, en composities schikkende die meer bij een mythologisch onderwerp dan bij een zoo realistisch schijnen te passen. Van hem is ook een met zekere keurigheid doch niet minder malice geteekend karikatuur van drie Parijsche gratiën op vergevorderden leeftijd en met verregaande leelijkheid, in de dracht, die wij een Josefine, een madame Vigée Lebrun zoo goed hebben zien staan - een uitmuntende, verfijnde en onmeedoogende charge op het décolleté van te oude en te onbevallige vrouwen.
grandville. résurrection de la censure. ‘et elle ressuscita le troisième jour après sa mort.’
Maar grappiger en minder scherp tevens ten eerste, minder zinnelijk ten tweede en ten derde geheel niet klassiekerig zijn de mode-karikaturen van Isabey, vader van den schilder en lithograaf van zeegezichten. Dat is een vroolijk spotter, die op een smakelijke wijze contrasteerende paartjes: een opgeschoten jongejuffer met een bocheltje aan den arm, of een slanke dandy met een proppig dametje, allen in de, het lichaam zoo onbarmhartig (voor de onvolmaakten) afteekenende kleedij des tijds afbeeldde, of de persoonlijkheden van den dag: Bonaparte, Talleyrand, Garat, Murat, Madame Recamier als groteske modepoppen. Debucourt is nog meer het ware type van den smaakvollen en genoegelijken Franschen zeden-bespotter; hij ziet het indécente van de kleedij en van de zeden, doch niet geheel met afkeuring; eenvoudiger dan Fragonard, en minder verzot op het erotische van zijn onderwerp, is hij niettemin er verre van af de scherpe kritiek te oefenen, die de teekenaars van onzen tijd uitspreken, Toch is hij niet kritiekloos. ‘Het voorwendsel’ noemt hij de bekoorlijke teekening van een meisje, dat op straat stil staat om haar kous op te binden, en haar mooi beentje toont, maar het komt niet in hem op, in haar houding of uitdrukking iets van het gemeene te geven, dat men zou veronderstellen, dat in zulk een moedwillige vertooning lag - de actie blijft aardig, een beetje ondeugend, kinderlijk. Hij is de galante teekenaar, niet in den zin, die het woord als vakterm gekregen heeft - die van schuine - maar de galante tegenover de vrouwen, want zijn spot met de mannen van den tijd is scherper en in zijn afbeelding van de salons van het Empire geeft hij met onweerstaanbare vroolijkheid hun hoofsche manieren, zoo kwalijk passende bij de stijve en soldateske costuums. Carle Vernet is de meest betrouwbare chroniqueur onder hen, van de zeden in Directoire en Empire. Met fijnen humor, doch voor het overige met een merkwaardige objectiviteit, schetst deze voortreffelijke teekenaar zijn omgeving. Hij is de Adolph Menzel van Frankrijk in het begin der negentiende eeuw, ofschoon hij stijver, minder natuurlijk teekent. ‘Le dessin de Pigal’ zegt Baudelaire, ‘est plus riche et plus bonhomme que celui de Carle Vernet.’ Wij zijn onderwijl het Keizerrijk, dat wel middellijk schitterende politieke karikaturen (door zijn tegenstanders in Engeland) opriep, doch zelf in dat opzicht weinig produceerde, voorbij en aan de Restauratie toe, waarin, nog zwakjes, maar toch eenigermate de bemoeiïngen van de teekenkunst met de politiek kunnen worden hervat. De eerste slachtoffers der politieke karikatuur zijn de niet zeer heroïeke Louis XVIII, en die onverstoorbare heeren diplomaten als Talleyrand - indien wij | |
[pagina 33]
| |
althans de niet zeer edelmoedige en ook verder niet zeer belangwekkende campagne tegen den gevallen caesar voorbij gaan. Misschien dient over een man als vorst Talleyrand ten slotte een vriendelijker oordeel geveld - was hij niet, wel beschouwd, meer dan een gewone weerhaan, hij die zes regeeringen trouw zwoer, maar ze alle diende met zijn genie, en dan toch tevens Frankrijk voorzag van voorbeeldige wetten - in het oog van den tijdgenoot was hij een oogendienaar en een lafaard. En nu gaat, als de teleurstelling over het vervreemde oude regime groot is, en ook later de Juli-monarchie niets dan decepties zal hebben gebracht, de natie allengs weder sollen met haar verloren grootheid en met het beeld van hem die ze had doen geboren worden. Ja, de herinnering van al wie geestdriftig, vrijheidlievend en eerzuchtig was, ging terug naar de tijden, die aan zijn heerschappij vooraf gingen, en vereenzelvigde de glorie van die kranige soldaten der revolutie met de zijne. De Napoleontische legende, de Napoleontische cultus kwam onder het volk. Het idealisme van dien zwarten tijd omgaf den driekanten hoed van den Corsikaan met een aureool, en zoo weinig anders had het volk lief te hebben en te vereeren, dat meer dan dertig jaren na de Restauratie die aureool nog helder schijnen zou over het hoofd van zijn naamgenoot en de oogen der menigte zou verblinden. Maar voorshands zag men slechts schoone gevolgen van de heldenvereering, die althans een herleven beteekende van beter en sterker gevoelens dan die van onverschilligheid en vermoeienis, welke de Bourbons hadden ingehaald en geduld. Schoone uitingen: in de kunst van Charlet en vooral van Raffet, de soldaten-schilders, maar schilders niet van een correct marionettenachtig, gedrild leger als die, welke wij thans kennen, doch van die heldhaftige, bezielde, ontembare, onafhankelijke armée, die den binnenlandschen en buitenlandschen vijand der revolutie, die een ongehoord sterke overmacht versloeg, die namelooze ontberingen leed met prachtige opgewektheid, en eindelijk, die welbewust streed voor ideale goederen. Charlet was, als men wil, populair-sentimenteel en vulgair-chauvinistisch, een tam teekenaar, een vrij kinderachtig vleier van de heerschende gedachte.
charlet. - quand il a fait les montagnes, le père éternel, bien sûr que s'il avait pris le sac sur le dos, y n'zaurait pas fait si hautes.
Maar iets van den geest dezer legers is in Denis Raffet, zijn monumentaal werk, bestaande uit zoo tallooze fijne en krachtige lithografiën, verbindt de allure van heroïsme aan een opgewekten geest, pathos aan humor; het vreemd, halfteeder gevoel van de ‘grognards’ voor dien geweldigen menschen- of soldaten-kenner, hun held, vindt prachtige uitdrukking in die afbeeldingen van de veldslagen, die zij te zamen wonnen, afbeeldingen, waarder, treffender, overtuigender dan die door eenig schilder, die ze weergaf, van Horace Vernet af tot Meissonier toe. Zoo huldigde men het verleden, wijl het | |
[pagina 34]
| |
heden zoo weinig aanlokkelijks had. Dan - voor den spotter. Onder de karikaturen die den laatsten Bourbon, Karel X aanvielen, - een aanval waarmee gewacht moest worden tot na den aftocht van deze droevige figuur - nemen die van Alexandre Decamps de beste plaats in. Dit zijn forsche, welsprekende prenten, waarin telkens met soberheid aan de een of andere zeer scherpe kritiek uiting is gegeven;
raffet. le bouillon de passage.
het zijn litho's, waarin men den schilder proeft, den fijnen compositeur en den portrettist. Maar tevens zien wij Traviès optreden, Traviès, den eersten waarlijk grooten Franschen politieken spotprent-teekenaar. Hij is een ruwe, of althans een rauwe persoonlijkheid in de kunst, deze Traviès; zijn figuren schijnen als gehouwen uit steenblokken, ze zijn schier zonder uitzondering grotesk, gedrochtelijk zelfs, ze grijnzen bijna alle; zijn treffendste creatie is de gebochelde Mayeu, wien hij scherpe woorden in den mond legt, die politieke of andere dwaasheden kort en krachtig hekelen. Zooals deze: ‘Le Diable emporte les fruits. Adam nous a perdus par la pomme et Lafayette par la poire.’ De peer, dat was Louis Philippe, in 1830 koning geworden in plaats van den weggejaagden Karel X, om, nauwelijks aan de regeering, door al wie vrijheidlievend en vrijzinnig dacht, verfoeid te worden. Misschien moest deze tijd, die het eerste stadium vertoonde in het verwordings-proces der burgerij, een burger-koning brengen als deze: een koning met een koetsiersgezicht en lange vingers. De Juli-revolutie had hem en zijn financiers op het kussen geplaatst en 18 jaren lang zou Frankrijk onder de landen van Europa de meest schaamtelooze geldpolitiek | |
[pagina 35]
| |
representeeren; het Amerika onder de rijken zijn, doch schuldiger dan dat land, wijl het tradities had hoog te houden, en zwakker, omdat die regeering van beursspeculanten tevens de onhandigheid had van reactionnair te zijn. Zeer spoedig reeds werd de vrijheid van drukpers bedreigd, en weldra werd zij ontnomen aan de oppositie, de oppositie, waartoe behoorde dat door Philipon opgerichte groote spotblad: la Caricature. Door Philipon. De schitterende journalist, zelf begaafd teekenaar, had ontdekt, dat het hoofd van den burger-koning op een peer
raffet. le guide.
geleek, en zijn ontdekking werd door elk van de door hem aangevuurde, van puntige bijschriften voorziene teekenaars aanvaard. Philipon, onder de restauratie nog een obscuur lithograaf, toonde zich als redacteur, als leider van die grootsche en unieke spotbladen; la Caricature, le Charivari, een genie. Die peervorm, tot in het oneindige in teekeningen geëxploiteerd, die naam, zoo tallooze malen als symbool der Juli-monarchie genoemd, vestigden den roem van den onverzoenlijken vijand dier regeering in enkele jaren. Traviès, Grandville, Daumier, allen fantaseerenden op dit eens gevonden beeld los, en Philipon zelf gaf de unieke en historisch geworden reeks teekeningen, die hij de onvergelijkelijke driestheid had bij een van zijn vele processen wegens persvergrijpen, in de gerechtzaal te teekenen en den rechters te toonen. Vijf-en-veertig processen in een enkel jaar deden hem en de zijnen nog niet zwijgen; toch toen een nieuw decreet, ondanks den tegenstand van Lamartine en anderen, de straffen nog verscherpte, werd de strijd op deze wijze onmogelijk. Hoe Philipon en Daumier hen op andere wijze voortzetten, zij bij mijn beschouwingen over den laatste nader verhaald, intusschen bezien wij wat nader het werk van dien anderen grooten helper van Philipon, Grandville. Grandville bezat niets van Daumier's ongeëvenaarden zin voor eenvoud. Hij was een fantast, een fantast ook in minder goeden zin; iedere voorstelling nam bij hem eenigszins omslachtige, gezochte vormen aan; zijn fantasieën zijn bijna altijd aardig, doch bijna nooit houden ze u vast, boeien ze, grijpen ze aan, er is niets visioen-achtigs, nachtmerrie-achtigs aan. Als hij ons allerlei metamorphosen van persoonlijkheden uit het tijdvak toont, den nadruk legt op hun gelijkenis met het een | |
[pagina 36]
| |
of ander dier, enz. geeft hij niet, zooals Daumier, ware monsters te zien. Zijn grappige, vindingrijke muze schijnt misplaatst in dit blad van felle opposanten. Het is goede karikatuur, die hij geeft, maar van een zwakker soort dan de vereischte, zijn charges van ministers, zijn poppen, dwaze en soms nare poppen, maar in het imposant-groteske overtreft een Traviès hem verre.
charlet. il aime l'uniforme,.... le français!
Een paar zeer treffende prenten van hem echter vormen wel geen uitzonderingen op dezen regel, maar hebben op zich zelve zekere groote waarde, wijl zij iets te zien geven, wat wij voordien nog niet in de karikatuur hebben aanschouwd. Grandville's trant is een bij uitstek allegorische trant. Hij zet een gedachte om in het een of ander beeld, en hij werkt dit logisch uit; zijn spot wordt dus een middellijke. Dit geldt althans voor zijn beste prenten. Hij mist daar het direct-expressieve, dat zijn tijdgenooten eigen is, doch geeft de soort van karikatuur, waar b.v. de Duitschers van tegenwoordig zoo sterk in zijn, waarin het vernuft domineert, niet de kracht. ‘Précautions inutiles’ heet één van deze prenten; men ziet er een soort van fortgebouw om een hoofd met een steek op (waarschijnlijk van een der ministers), geschut wijst naar alle zijden over de vlakte, die door défileerende troepen is bezet. De prent is geconstrueerd als een machine, zakelijk, correct, maar er is niets in van het expressieve wat de uitwerking van zulk een gegeven bij Traviès, Decamps of Daumier zou hebben. Philipon intusschen toonde zich een handig menschenkenner ook in deze, dat hij het, niettegenstaande al zijn haat tegen het regime, al zijn onverzadiglijken lust tot bitse satire, waar zulk een reeks van schitterende medewerkers aan moesten voldoen, zeer goed begreep, dat het publiek nog iets anders wenschte dan een campagne; dat het wenschte geamuseerd te worden. En in dien eisch voorzag een ander kunstenaar dier dagen, één, die het vermogen bezat om romantisch en realistisch, sentimenteel en geestig, filosofisch en charmant te zijn, Gavarni, in den grond een fijne achttiende-eeuwer, verwant aan Watteau, Fragonard en Boucher, meer dan een zoon der revolutie in de kunst; een charmeur meer dan een onderzoeker. Maar de periode zou meer chroniqueurs vinden in de teekenaars van den tijd, de Beaumont, type van luchthartig schilder der galante wereld, Monnier, voorbeeldig en vaak miskend portrettist van de burgerij dier dagen, Cham, journalist meer dan kunstenaar, maar met een werk, dat als document van onschatbare waarde is, Bertail, die dezen aanvult, Tony Johannot meer illustrator, doch ook nu en dan opmerker, en anderen. De kunst heeft het leven aanvaard als haar groot en onuitputtelijk onderwerp, moeilijker te overzien, bezwaarlijker te begrijpen dan alle andere. Het is uit de kunst van de amuseurs, de charmeurs of de reporters zonder meer die deze teekenaars zijn, dat men zich een beeld des tijds kan vormen. (Wordt vervolgd.) |
|