| |
| |
| |
Edgar Allan Poe.
Door Henri van Booven.
I.
The Romans worshipped their standards; and the Roman standard happened to be an eagle. Our standard is only one-tenth of an Eagle - a Dollar - but we make all even by adoring it with ten-fold devotion.
Poe. Marginalia.
Sedert eenige jaren geleden ‘The complete works of Edgar Allan Poe’ door James A. Harrison, professor aan de Universiteit van Virginia bezorgd zijn, is er zoo goed als geen nieuws meer van Poe's leven te vertellen. Dit werk stelt wát er voor dien tijd over den genialen Amerikaan geschreven is in de schaduw, het heldert alles op wat Poe zelf aan onjuiste biographie aan zijn beschrijver en lateren vijand Rufus Wilmot Griswold verschaft heeft, welke onjuistheden door menschen als Ingram, Hirst, Woodberry, Stedman ja, zelfs Baudelaire verder verspreid zijn. Alleen over de jaren 1831 tot en met 1833 weet ook Harrison niets mede te deelen. Wel heeft hij op vernuftige manier bevestigd, dat er van het verhaal van Poe's reizen in Griekenland en Rusland hoegenaamd niets waar is. Bovenbedoelde uitgave te New-York van Thomas y Crowell werd de ‘Virginia-edition’ genoemd. Het zijn zeventien deelen, zij bevatten o.m.: ‘Biografieën’, vijf deeltjes ‘Vertellingen’, de ‘Gedichten’, ‘Kritieken’, ‘Essays’ en ‘Brieven’. Voor den kenner van Poe is deze uitgave een kostbaar bezit, wijl bijna iedere bladzijde bewijs geeft van de piëteit, waarmede Harrison dit moeilijke, uiterst consciencieuse werk verrichtte. Mogen de hier volgende regelen de overtuiging bij den lezer vestigen, dat ook de samensteller van dit essay, de nagedachtenis van den onsterfelijken, bij ons nog lang niet genoeg algemeen gewaardeerden, grooten dichter, met een zelfden, weemoedigen eerbied vereert.
Edgar Poe behoorde tot de hoogbegaafden die geheel nieuwe en verbazende dingen aan de wereld geven. Wat hij schreef was fonkelend en glanzend van oorspronkelijkheid. Het merkwaardigste is wel, dat zijn werk tot op heden de aantrekkelijkheid van het bizondere en volstrekt ongewone bezit, wanneer men ten minste zich er voor te hoeden verstaat, niet als oorspronkelijk aan te nemen, wat een talentlooze troep nabootsers, met zekeren sluwen heer Conan Doyle aan het hoofd, ons in de handen tracht te futselen. Dit voor zoover het Poe's ‘Vertellingen’ betreft. Wat zijn gedichten aangaat, die zijn van zóó zeldzaam fijnen en schoonen aard, zij stralen zoo rustig hoog met zulk een wonderlijk bevreemdend schijnsel, dat er wellicht nooit meer een kunstenaar leven zal, die hetzelfde kan bereiken. Alleen in de verzen uit zijn jeugd, is de invloed van b.v. Shelley merkbaar, zijn later werk is een volmaakte, heerlijke schepping in den waren zin. De gedichten ‘The Raven’, ‘The Conqueror Worm’, ‘The Sleeper’, ‘Eulalie’, ‘Lenore’, ‘The Bells’, ‘Annabel Lee’, zijn dermate karakteristiek en doordrongen van de koele voornaamheid en prachtlievendheid, die Poe kenmerkten, dat zij als zoodanig behooren, tot het allerschoonste en zuiverste in de Engelsche taal geschreven.
Alvorens echter nader uit te weiden over de eigenschappen van Edgar Poe als kunstenaar, sta de geachte lezer mij, terwille van de duidelijkheid, toe, een beknopte levensbeschrijving van hem te geven. De vermelding dezer geschiedkundige feiten kan er toe bijdragen, de belangstelling voor dit genie volkomen te wekken.
Het schijnt zoo goed als zeker, dat de familie Poe van Italiaanschen oorsprong is. De voorouders van John Poe, die zich in de laatste helft der 18e eeuw in Amerika en wel in Pensylvania vestigden, zouden in de 14e eeuw uit Italië in Frankrijk beland zijn, waar zij Le Poer werden genoemd. De familie woonde in de zeventiende eeuw reeds in Holland en kwam daar tot armoede, nadat haar oorspronkelijke naam eerst in De la Poe,
| |
| |
later in Power, en eindelijk in Poe veranderde.
Toen John Poe naar Amerika verhuisde, was zijn zoon David twee jaren oud. Deze David streed later als generaal naast La Fayette in den Amerikaanschen vrijheidsoorlog. Generaal David Poe had zes kinderen, die hij blijkbaar niet met al te groote zorg opvoedde. Zijn oudste zoon David, die, zonder dronkaard te zijn, een liefhebber was van geestrijke dranken, studeerde in de rechten. Hij richtte naderhand met een paar vrienden te Baltimore de zoogenaamde ‘Thespian Club’ op, een soort tooneelclub, omdat hij meer voor het tooneel dan voor de studie voelde. Niet lang daarna raakte hij verliefd op eene jonge, zeer schoone Engelsche actrice, Elisabeth Arnold, die met den acteur Hopkins was gehuwd. Deze stierf plotseling; zes maanden na zijn dood liet David Poe zijn studies geheel varen en trouwde met Elisabeth in het jaar 1806. Daar dit tot een onherstelbare wanverhouding met generaal Poe de aanleiding was, ging David zich geheel aan het tooneel wijden en trok met zijn vrouw vijf jaren lang het geheele land door. Drie kinderen werden uit dit huwelijk geboren: William Henry, Edgar, 19 Januari 1809 te Boston, en Rosalie. Elisabeth, die van Edgar meer dan van hare andere kinderen hield, stierf te Richmond aan een longontsteking, den 8en December 1811; in dezelfde maand overleed ook David Poe.
Edgar werd het aangenomen kind van zekere mevrouw Allan, de echtgenoote van een tabakshandelaar te Richmond waar ook de Mackenzies woonden. Allan was toen nog niet de zeer vermogende man van later dagen.
In 1815 reisde Allan met zijn vrouw, zuster en pleegzoon naar Engeland, om er zaken te doen en er zich eenige jaren te vestigen, hoofdzakelijk met het oog op de opvoeding van Edgar, die te Stoke-Newington de ‘Manor House School’ zou afloopen. Dit was een zeer oud gebouw met zware muren en donkere vertrekken; detail-beschrijvingen er van vindt men in Poe's prachtige vertelling ‘William Wilson’. Op die school behoorde Edgar Poe tot de voorspoedigste leerlingen, hoewel hij niet in alle vakken uitblonk. Een merkwaardigheid is het zeker, dat Poe reeds op zeer jeugdigen leeftijd, sommige schrijvers spreken van 10 jaar, goede verzen schreef. De meeste dezer verzen waren aan jonge meisjes opgedragen.
De Allans bleven vijf jaren te Stoke-Newington wonen en keerden toen naar hun huis in Richmond terug. Edgar werd op een zoogenaamde ‘English and Classical’ school gedaan. Onder zijn kameraden was hij daar gezien om zijn goedhartig en aangenaam karakter, zijn lichaamskracht, durf en ongelooflijk uithoudingsvermogen, dat zich voornamelijk uitte in gevaarlijke zwempartijen in de James River. Op zijn zestiende jaar werd hij verliefd op de mooie Sarah Elmira Royster, zijn buurmeisje, dat Poe kort voor zijn dood, toen hij weduwnaar en zij weduwe geworden was ten huwelijk vraagde. Zij trouwde met zekeren Shelton op verlangen van haar vader, die van een verbintenis met den jongen, veel geld verteerenden Edgar, geen heil voor zijn kind verwachtte. Den 14en Februari 1826 werd Pee als student ingeschreven op de nieuw gestichte hoogeschool te Virginia. Den 15den December daaropvolgende, verliet hij deze universiteit, waar hij om zijn grondige kennis van Latijn en Fransch zeer gezien was.
De oorzaak van dit plotseling vertrek was het volgende: Zijn pleegvader weigerde Edgars schulden te betalen, zoogenaamde ‘eereschulden’ en Poe onstuimig, driftig, verklaarde niet langer in Allans huis te willen blijven. Van dien tijd dagteekent zijn eerste tegenspoed.
Spoedig verscheen nu zijn eerste bundel Verzen ‘Tamerlane and other Poems by a Bostonian’, zooals men ziet niet onder zijn eigen naam.
De oneenigheid met de Allans was niet van langen duur, wij vinden tenminste vermeld, dat de dichter wederom tamelijk vriendschappelijk met de familie verkeerde, tot hij den 26en Mei 1827 onder een aangenomen naam in dienst ging. Op het ministerie van Oorlog bestaan de papieren nog, waar Poe werd ingeschreven als: Edgar Perry. De beschrijving van zijn persoon wordt er met enkele woorden in gegeven: Grijze oogen, bruin haar, blanke gelaatskleur, lengte vijf voet, acht inches.
Den eersten Januari 1829 werd hij om nauw- | |
| |
gezette plichtsbetrachting bevorderd tot sergeant majoor. Waarschijnlijk naar aanleiding van dit feit en tevens na het overlijden in Februari van Mevrouw Allan, liet zijn pleegvader alle oude rancunes varen en bezorgde hem plaatsing op de cadettenschool te West-Point. In 1831 verzocht Poe den heer Allan toestemming West-Point te verlaten, daar hij in den loop der tijden toch niet aan het militaire leven zou kunnen gewennen. Allan intusschen hertrouwd, wilde niet toegeven. Poe liet zich wegens wangedrag wegjagen, en dat was de aanleiding tot een volkomen scheiding van de Allans, die hem nooit meer hebben willen terugzien. Kort daarop zag een nieuwe versbundel het licht, de ‘Poems’. (Even voor zijn toelating op West-Point waren er te Baltimore ook verzen van hem verschenen). Deze Poems bevatten de zeldzaam mooie gedichten: ‘To Helen’, ‘The Sleeper’, ‘Lenore’, ‘The Valley of Unrest’, ‘The City in the Sea’ en ‘Israfel’.
miniatuur van de moeder van poe, elisabeth arnold, door haar zelf geschilderd.
Intusschen verkeerde Poe in zeer behoeftige omstandigheden, en zonder de menschlievendheid van zijne tante, mevrouw Maria Clemm, die te Baltimore woonde, zou hij in de allerbitterste ellende gezeten hebben. Hij woonde bij zijne tante ongeveer tot het einde van het jaar 1831. In 1833 begon hij als schrijver bekend te worden. Hij had de laatste jaren niet werkeloos doorgebracht, en toen de ‘Saturday Visiter’, een te Baltimore verschijnend blad, prijsvragen uitschreef: honderd dollars voor de beste vertelling en vijftig dollars voor het beste gedicht, zond Poe zes vertellingen in, gedrukt met een handpers en als een boekje gebonden, dat hij de ‘Tales of the Folio Club’ noemde. De honderd dollars gewerden hem voor ‘M.S. found in a Bottle’, een buitengewoon fantastische vertelling, terwijl hij óók den eersten prijs behaalde, met zijn fijn gedicht ‘The Coliseum’. Men gaf hem dezen prijs echter niet, daar de jury het niet wenschelijk vond, twee eerste prijzen aan een zelfden persoon uit te keeren. Zijn mededinging in dezen ‘wedstrijd’ was de aanleiding tot zijn kennismaking met John P. Kennedy, een der Juryleden en de latere eigenaar van de ‘Southern Literary Messenger’. Met Kennedy sloot hij vriendschap voor zijn leven; deze hielp hem dikwijls met geld en raad en beval hem bij den toenmaligen directeur van de ‘Messenger’ aan. Zoo was Poe dus uit de ellende van het oogenblik, hij kon zich gemakkelijker voorbereiden voor vaste bezigheden en arbeiden zonder de kwelling van velerlei zorgen. Hij begon aan verschillende bladen meê te werken en verdiende voldoende, om behoorlijk te leven Achtereenvolgens verschenen in de ‘Messenger’: ‘The tales of the folio Club’, ‘Berenice’, één van de negen gruwelijke verhalen, en nà de aanvaarding van zijn redacteurschap aan dit blad, tal van letterkundige
opstellen en kritieken. Onder zijn leiding klom het aantal abonnés van de ‘Messenger’ van enkele honderden tot vijfduizend.
Nadat zijne tante in het voorjaar van 1836 uit Baltimore naar Richmond verhuisd was, huwde hij den 16en Mei van dat jaar zijn nichtje Virginia Clemm. Dit meisje was toen nog geen veertien jaren oud. Te New-York, waar de Clemm's later met den dichter samen woonden, werkte hij ijverig, bedankte (om niet opgehelderde redenen) voor de betrekking
| |
| |
aan de ‘Messenger’, en trok toen naar Philadelphia in 1839. Tot 1841 arbeidde hij aan meerdere tijdschriften, dikwijls in oneenigheid met de uitgevers, die zijn voor dien tijd ontstelteniswekkende verhalen en voortreffelijke, maar zeer scherpe artikels niet altijd ongewijzigd wilden opnemen. Hij maakte ook kennis met zijn vriend Graham, en schreef een van zijn beste verhalen voor diens ‘Graham's Magazine’.
Van wèlk blad hij de leiding op zich nam, steeds was het zijn persoonlijke verdienste, het populair en veel gelezen te maken. Zoo steeg het getal inteekenaren van ‘Grahams’ na zijn medewerking, in enkele maanden van vijf, tot zeven en dertig duizend!
Maar alsof dit succes een einde tevens maakte aan zijn lang niet zorgeloos, maar dan toch ellende-vrij bestaan, gelijktijdig openbaarden zich de eerste verschijnselen van de noodlottige ziekte zijner vrouw. Hij had haar lief met buitengewone teederheid en zijn vreeslijke angst voor het onafwendbare noodlottige, dat hij dag aan dag dreigender nader sluipen zag, deed hem somber werk geven als ‘Eleonora’ en ‘The Raven’. Oneenigheid met zijn vriend R.W. Griswold noodzaakte hem van ‘Graham's’ afscheid te nemen en plannen te maken voor een nieuw tijdschrift waar hij eigenaar en redacteur tevens van zou zijn. Het blad zou ‘The Stylus’ heeten. Het is echter nooit verschenen. Dikwijls hield Poe nu ook lezingen, eens te Baltimore in 1843, onderwerp: ‘The Poets and Poetry of America’, waarin hij Griswold heftig aanviel over zijn boek, dat denzelfden titel droeg.
Geestelijk en lichamelijk uitgeput rakend door geldzorgen, ontbering, koude en de angst voor het naderend einde van Virginia, ontwikkelde Poe toch een werkkracht die verbaasde. Hij maakte nog verscheidene vrienden, waaronder Mrs. Osgood en Mrs. Shew.
Den 30sten Januari 1847 stierf Virginia. Poe werd gevaarlijk ziek en genas eerst na maanden, verpleegd door zijn schoonmoeder en mevrouw Shew. Merkwaardig is de groote vriendschap die er tot aan Poe's dood tusschen hem en zijne tante Maria Clemm bestaan heeft.
maria clemm, de moeder van virginia.
Ook in Frankrijk begon men intusschen aandacht aan zijn werk te schenken en den 15den December verscheen er een lang en waardeerend artikel over hem in de ‘Revue des Deux Mondes’.
In Februari 1848 verscheen ‘Eureka’ in boekvorm, nadat hij er een lezing uit gegeven had: ‘The Cosmogony of the Universe’. Hij beschouwde dit philosofisch geschrift, (dat, merkwaardig genoeg, tegenwoordige theosofen een hoogst belangrijk werk zullen vinden) als het beste wat hij had geschreven.
In Juni 1849 verliet Poe Fordham, waar hij in een klein landhuisje geruimen tijd (van af 1846) had gewoond. Hij hield te Richmond een lezing eerst over ‘The Poetic Principle’, en las daarbij voor: Annabel Lee, The Bells en The Raven. Wanneer Poe plotseling op de aarde zou kunnen terug komen, om in onze dagen een lezing te houden over dit onderwerp, zou de grootste zaal voorzeker veel te klein zijn, om de vele duizenden bewonderaars van den dichter te bevatten. Toen, slechts enkele maandén voor zijn dood, waren er nauwelijks twintig
| |
| |
menschen die het de moeite waard achtten naar hem te luisteren. Kort daarop echter organiseerden zijn vrienden een nieuwe ‘conférence’ voor hem. Er werd gezorgd voor een vrij talrijk, uitgelezen, goed betalend auditorium, en de recette voor dien avond bedroeg meer dan vijftienhonderd dollars, met welk geld Poe zich eenige dagen later op reis begaf naar New-York, waarschijnlijk om een uitgever te zoeken voor ‘The Stylus’.
Hij had zich toen reeds geëngageerd met zijne oude vriendin Elmira Shelton Royster, alles scheen voorspoedig te gaan en een ieder dacht een zorgeloos en gelukkig leven hem voorbeschikt. Hij verliet den 30en September Richmond en eerst den 3den October hoorde men weer van hem in Baltimore.
Zijn vriend, Dr. Snodgrass, vond hem bij toeval ergens in een afgelegen wijk. Poe lag er bewusteloos en in een verlaten lokaal, zijn geld was hem ontstolen, en hij zag er lijdend en volmaakt verwaarloosd uit. Zijn bewusteloosheid was niet door drank veroorzaakt, maar door bedwelmende middelen.
In die dagen hadden er te Baltimore verkiezingen plaats en door heel Amerika was het de barbaarsche gewoonte, dat een zeker soort ellendelingen, een aantal personen dwongen drank te gebruiken, of opium in te nemen. Zij sleepten die bewusteloozen dan naar een zoogenaamde ‘coop’, een plaats waar zij tot den volgenden dag gevangen gehouden werden om daarna te worden gebruikt als stemmers. Voortdurend gaven de schurken die ongelukkigen middelen in, tot dat de verkiezingen afgeloopen, of tot dat de slachtoffers zóó vergiftigd waren, dat zij geen dienst meer konden doen.
Door de zorgen van zijn vriend naar Washington Hospital, het gemeenteziekenhuis van Baltimore vervoerd, leefde Poe daar nog vier dagen, echter zonder zijn bewustzijn volkomen te herkrijgen.
Hij stierf op een Zondag, den 7den October.
Spoedig verscheen in de ‘New-York Tribune’ het schoone gedicht ‘Annabel Lee’ en in ‘Sartain's Magazine’ het bekende ‘The Bells’ Drie dagen na zijn dood, schreef Griswold onder den schuilnaam Ludwig een allerignobelst artikel over Poe in ‘The New-York Tribune’. Willis en Graham echter verdedigden Poe met kracht en overtuiging. Het meerendeel van zijn werken verscheen in drie boeken in 1850, het laatste, vierde deel zag het licht in 1856.
Door een bizondere schikking, stonden de uitgevers het grootste gedeelte van de winsten met deze boeken gemaakt aan mevrouw Maria Clemm af.
edgar poe, naar de schilderij van samuel s. osgood.
| |
II.
Als ik stil alleen ben in mijn kamer, lees ik altijd en altijd weer in een deeltje gedichten van Poe, het eerste dat ik van hem bezat.
Ik herinner mij, dat ik het kocht op een guren herfstdag en er tegen schemertijd in begon te lezen. De heele atmosfeer van die verzen sloot zich zoo aan bij mijn stemming van dien duisteren najaarsdag, dat het bijna ontstellend was en het mij toescheen, alsof een vage verwantschap mij somber geopenbaard werd, van des dichters geheimzinnige vrees voor onafwendbaar naderend onheil en mijn eigen donkere sensaties van dien stormachtigen Novemberavond.
En nu sla ik het boekje open en begin met dat waarmede ik ook toen het eerst begon:
In the greenest of our valleys
| |
| |
Ik heb een groot gedeelte van dien nacht gelezen, ook in de ‘Vertellingen’ van Poe. Ik las ‘William Wilson,’ ‘The Black Cat,’ ‘Ligeia,’ ‘The mask of the red Death,’ ja! het was wel zeker een verwantschap die mijn ziel herkende in de ziel van den dichter, die het ontzaglijke, grootsche, wild-sombere, als een mateloosheid van eens gekende ontroeringen over mij uitbreidde.
de vrouw van edgar poe, virginia clemm, naar een waterverfteekening.
Ik meen zoo goed als zeker te weten, dat ik in het verbeeldingswerk van Edgar Poe volkomen doordring, er elke fijne, wonderlijke of mystieke bizonderheid bij intuïtie van begrijp, en telkens hindert het mij, dat er in het Hollandsch vertalingen van Poe's beste werk gemaakt werden, die volstrekt waardeloos zijn. Deze zijn óók als goedkoope boekjes uitgegeven, sensatielectuur, aansluitend bij de ‘shilling-shockers’ van Conan Doyle en andere fabrikanten van ‘schrikkelijk boeiende verhalen’. Nu ons publiek eenmaal bedorven is, heb ik alle vertrouwen verloren, dat in Nederland nog eenmaal kunstige vertalingen van Poe gewaardeerd kunnen worden, en ik kan Baudelaire dikwijls benijden, dat hem in het Fransch schitterend en onverbeterlijk gelukte, wat voor mij in het Hollandsch om bovenbedoelde reden wel onmogelijk zal zijn.
Wellicht is het ook beter, dat uitsluitend in het Fransch een volmaakte, kunstige vertaling blijve bestaan. Voor Frankrijk en de Fransche letterkunde heeft Poe zich in zijn leven het meest geïnteresseerd.
Te kwader ure, als een volslagen vreemdeling beland tusschen menschen, die zonder uitzondering hun ‘Eagle-Dollar’ aanbaden, kon Poe naar waarheid een eenzame, verdwaalde ziel worden genoemd.
Ik ben het dan ook geheel eens met Mallarmé die naar aanleiding van de Fransche belangstelling bij de oprichting van het ‘Poe Memorial’ te Baltimore, en tevens van de Baudelaire-vertaling, het volgende schreef:
‘Toute la génération dès l'instant ou le grand Baudelaire produisit les “Contes” inoubliables, jusqu'à maintenant qu'on lira ces Poèmes, à songé à Poe tant, qu'il ne serait pas malsonnant, même envers les compatriotes du rêveur americain, d'affirmer, qu'ici la fleur éclatante et nette de sa pensée, là-bas dépaysée d'abord, trouve un sol authentique.’
Zooals men ziet geeft Mallarmé, (de schrijver van de zonderling-letterlijke vertalingen van Poe's gedichten), wél de volle maat aan Baudelaire. Hoe overdreven het ook lijkt, het staat vast, dat de dichter van ‘les Fleurs du Mal’, het proza van den Amerikaan zóó absoluut begreep, dat zijn vertaling had kunnen zijn: het werk van Poe in het fransch geschreven. Als er ooit een voorbeeld aangehaald mag worden, dat de gelijkwaardigheid moet aantoonen van een vertaling en het oorspronkelijke, dan hebben we zonder aarzeling te verwijzen naar ‘les “Contes” inoubliables du grand Baudelaire’, door Mallarmé zonder aarzeling als ‘schitterende en zuivere bloemen’ van Gallisch vernuft erkend.
| |
| |
Ik wil nu dit idee van Mallarmé verder uitwerken en er de aandacht op vestigen, dat het geheele karakter van Poe moeilijk aansloot bij dat van de meesten zijner landgenooten uit dien tijd. De Vereenigde Staten ontwikkelden zich met reuzenenergie, de uittocht van ondernemende, geest- en- wilskrachtigen uit alle landen naar de Nieuwe Wereld, ook naar Californië, was begonnen en de dollar als een goddelijk teeken straalde reeds boven de hoofden van honderdduizenden koortsachtig zwoegende werkers. Midden in dit volk zonder geschiedenis, zonder schoonheids- of kunstzin, dit meest burgerlijke volk der aarde, groeit als een raadsel, een fijnbewerktuigd individu, een aristokraat niet alleen naar den geest, maar tendeele ook door oude afstamming. Is het wonder, dat deze ziel zich in zulk rauw en grof gezelschap stellig een ‘ontwortelde’, een angstig verdoolde, weet? En nu vergeet ik niet, dat Poe als mensch, als maatschappelijk persoon bijna álle eigenaardigheden vertoonde van zijn ras: In de eerste plaats was hij een goed vaderlander, een door sport en lichaamsoefening in de open lucht gestaald, krachtig man, met dát door en door gezonde, breede inzicht in alle dingen, die wilskracht en het onverstoorbaar doorzettingsvermogen, kortom alle eigenschappen die de aantrekkelijkste kenmerken van den vitalen Angelsakser zijn.
Schreef hij niet enkele dagen voor zijn dood in een brief aan zijn vriend Thomas:
‘... Love, fame, the dominion of intellect, the consciousness of power, the thrilling sense of beauty, the free air of Heaven, exercise of body and mind, with the physical and moral health which result - these and such as these are really all that a poet cares for: then answer me this - why should he go to California?’....
In elk opzicht was Poe een verfijnd edelman tusschen een ontzaglijke troep grofbewerktuigde en onwelriekende, luidruchtige proleten en hij voelde hun onbeschaafdheid als een duidelijke vijandschap. Niet altijd weet hij zijn minachting voor dien troep te verbergen. Tusschen de ‘Marginalia’ vinden we wrevelige krabbels als deze:
edgar poe in zijn laatste levensjaren. naar een daguerreotype.
‘The nose of a mob is its imagination. By this, at any time, it can be quietly led’. Of het bitter sarcastische: ‘We of the nineteenth century, need some worker of miracles for our regeneration, but so degraded have we become, that the only prophet, or preacher, who could render us much service, would be the St. Francis who converted the beasts’.
Prachtlievendheid is een van de meest kenmerkende eigenschappen van den aristocraat. Prachtlievend was ook Poe. Vóór alles, hij zeide het dikwijls, ging bij hem de liefde tot de schoonheid: ‘De kunstenaar moet geen kunst geven ter wille van de kunst, maar hij behoort kunst te scheppen ter wille van de schoonheid.’
Bijna uit iedere vertelling en uit elk vers van Poe zijn voorbeelden te putten, die zijn uiterst verfijnden schoonheidszin aantoonen: Hij mint de klassieken, omdat al hun werken de teekenen droegen van machtige grootheid en schoonheid allereerst... ‘The glory that was Greece and the grandeur that was Rome.’ In zijn twee gedichten ‘To Helen,’ verder in ‘Lenore,’ ‘The Coliseum,’ ‘To Zante,’ herleeft de heerlijkheid van klassieken luister.
| |
| |
Ook Baudelaire vereerde Poe het meest om zijn prachtlievendheid. Dit stelde hem in staat de volmaakte vertalingen te schrijven waarvan hierboven reeds sprake is geweest.
Uit ‘The masque of the red Death’ haal ik even in Baudelaire's vertaling aan:
In prins Prospero's paleis... ‘il y avait le beau sous toutes ses formes. Le prince Prospero, gratifia ses mille amis d'un bal masqué de la plus insolite magnificence....
‘Le goût du duc était tout particulier. Il avait un oeil sur a l'endroit des couleurs et des effets. Il méprisait le décorum de la mode. Ses plans étaient téméraires et sauvages et ses conceptions brillaient d'une splendeur barbare.’
En dat een aestheet als Stéphane Mallarmé de aangewezen man was om alleen ter wille van hun inhoud de gedichten letterlijk te vertalen, laat zich gemakkelijk verklaren.
Ik kan deze gedichten in den vorm van Mallarmé niet bewonderen, zelfs zijn ze hier en daar niet volkomen juist gegeven, enkele foutieve woorden maken de bedoeling van Poe niet duidelijk.
Wie de gedichten ‘The Raven,’ ‘The conqueror Worm’ en ‘The Coliseum’ kent, wie er telkens bij het herlezen opnieuw door wordt ontroerd, zal ontnuchterd en ontstemd zijn, wanneer hem onnoozele, deftige zinnetjes worden aangeboden als bijvoorbeeld de volgende, alles achter elkaar geschreven:
‘Eteintes! - éteintes sont les lumières - toutes éteintes! et par - dessus chaque forme frissonnante, le rideau, mortuaire drap, descend avec un fracas de tempête, et les anges, pallides tous et blêmes, se levant se devoilent, affirment qui la pièce est la tragédie l'Homme, et son héros le ver Vainqueur.’
In de vertaling van ‘The Raven’ klinkt het nu en dan luchtig, of als een belangrijke mededeeling en eenigszins potsierlijk:
‘... Je m'assis occupé a le conjecturer, mais n'adressant pas une syllabe à l'oiseau dont les yeux de feu brûlaient maintenant, au feu de mon sein,’ etc....
het handschrift van edgar poe, brief aan mrs. shew.
Intusschen moet Mallarmé's werk als daad van piëteit ten volle worden gewaardeerd.
Mallarmé was het ook, die voor de plechtigheid van de onthulling van het Poe-gedenkteeken in Baltimore een sonnet schreef, dat toen is voorgelezen mèt de vertalingen er van, door Sarah Helen Whitman en Louise Chandler Moulton gegeven. Dit sonnet is als de meeste gedichten van dezen ‘prince des poètes’ eenigszins moeilijk te begrijpen.
De aanhaling uit den brief aan Thomas duidt voldoende aan, dat Poe, wel verre van een pessimist te zijn, wat een onnauwkeurig opmerker wellicht uit verhalen als ‘The fall of the House of Usher’, ‘The black cat’, ‘Morella’, ‘The Tell-Tale Haert’ zou besluiten, van huis uit niet alleen een mensch was met
| |
| |
gezonde en frissche levensopvattingen (‘passez-moi les mots’), maar tevens een buitengewoon robust en krachtig man. Het is echter begrijpelijk, dat de zoon van een David Poe niet ‘normaal’ kón zijn in den volstrekten zin van het woord. Iemand kan zoogenaamd ‘gezond van lichaam en geest zijnde’ eigenaardigheden openbaren, die bij anderen een zonderlingen, of droefgeestigen indruk wekken. Een Duitsch geleerde heeft eens gezegd, dat de mensch die het snelst en het hevigst op abnormale prikkels reageert, ook het sterkst of het gezondst is. Poe kon niet de geringste hoeveelheid wijn drinken of zijn geheele wezen werd er gewelddadig door aangetast. Dit zou dus volgens dien geleerde een bewijs voor Poe's krachtig gestel zijn, terwijl de meeste menschen dit voor een ziekelijke afwijking zouden aanzien.
Hoe het zij, wij waardeeren Poe in de eerste plaats als een hoogbegaafde, een zeldzaam buitengewone persoonlijkheid, in zulk een persoonlijkheid moeten juist de nauwelijks opgemerkte kleine ongewoonheden als de onmiskenbare, uiterlijke kenteekenen van den kunstenaar worden beschouwd.
Maar wat praat ik koel en schijnbaar zonder geestdrift, nu ik u eenmaal aangetoond heb, dat Poe een ‘déraciné was, die zich zijns ondanks in slecht gezelschap niet op zijn plaats voelde, die, om zijn eigenaardig onmiddellijk abnormaal geprikkeld zijn door geestrijke dranken, gemakkelijk een drankzuchtige kon worden genoemd, terwijl hij, het zij hier tusschen haakjes gezegd, nota bene lid was van een onthouders-vereeniging. Behoef ik u nog te zeggen dat het een door zijn vijanden verspreide laster is, als zoude Poe de ‘Tales’ in een roes, of onder den invloed van opium geschreven hebben?
Neen! Laat mij liever spreken van zijn grooten Waanzin. Van de Bevangenis en Waanzin, die volgens Plato ‘van de moezen komt’, die ‘een teedere en onontwijde ziel aangrijpt, opwekt en in vervoering brengt, in de richting van gezangen en het verder dichterlijk scheppen’.
‘En laat geen enkele redeneering ons bang maken met luidruchtig betoog, dat men den bezonnene verkiezen moet als vriend boven den door waanzin bewogene’... zoo vervolgt de dichter later, nadat hij aangetoond heeft, dat de vernuftige, bezonnene een oningewijde in het rijk der dichterlijke schoonheid moet blijven, en nog daarna, dat: ‘de grootste gelukzaligheid’ hem van den kant der goden nooit deelachtig wordt.
Er wordt beweerd, dat een geslacht van menschen, levend eeuwen vóór de Romeinen de beschavers van Europa werden, langs occultistischen weg vermocht, wat wij na tal van jaren eerst door middel van de wetenschap en de daarmede samengaande volmaking der techniek moeizaam ontdekt hebben. Dit is volstrekt niet onmogelijk, een doel kan langs een menigte van wegen bereikt worden.
Er zou letterlijk niets geweest zijn, dat die geslachten niet kenden van alles wat wij nu samen brengen, onder de mooie woorden: ‘de wonderen der techniek’; bovendien verstonden zij nog veel meer. Alleen verkregen zij hunne uitkomsten op een geheel andere manier. De ongeloovigheid van vele zoogenaamde ‘nuchtere’ wetenschapsmenschen ten spijt, (de aanmatiging dezer ‘practici’ zou sympathiek kinderlijk zijn, wanneer hun houding niet tevens eigenwaan en domheid aanduidde, ‘er zijn meer dingen in hemel en aarde dan waarvan in hunne wijsbegeerte gedroomd wordt’, indien zij te droomen tenminste verstaan) zal het occultisme wel wetenschappelijk gemaakt worden, zoo goed als nu magnetisme en hypnose, (vroeger kwakzalversmiddelen), wetenschappelijk erkend werden. Een nuchteren practicus gelukt dit voorzeker niet, alleen een droomer en denker tevens kan de sluiers wegnemen, die het onzichtbare van het zichtbare scheiden. Dat dit gebeuren zal, eerder dan in het algemeen verwacht wordt, is mijn vaste overtuiging, en het zullen zijn de wetenschap en de techniek samen, die het wonder gaan ontdekken. Reeds begint de laatste het volkomene te naderen, de verbeelding en het vernuft der menschen scherpen zich tot het uiterste, het begin dezer eeuw heeft de omwenteling der scheikunde gezien, wij staan aan den vooravond van groote gebeurtenissen....
| |
| |
Poe geloofde meer dan één zijner tijdgenooten aan komende groote gebeurtenissen, aan de onbegrensde macht van het menschelijk vernuft en aan de vreemde mogelijkheden. Zijn machtig intellect beheerschte een uitgestrekt wetenschappelijk gebied, maar zijn eenige, en schoonste hartstocht was het, die wetenschap en kennis zoo bedriegelijk mogelijk dienstbaar te maken aan zijn wilde verbeelding, aan de vermetele, grootsche scheppingskracht van zijn heerlijken waanzin.
charles baudelaire, die de vertellingen van poe in het fransch vertaalde en een biografie van hem schreef.
Deze werd door hem aangebeden.
Wanneer we ‘The Masque of the red Death’ lezen, voelen we als iets vervaarlijks den weeken wellust van een koestering in fellen angst voor somber bedachte stemmingen en doodelijk beklemmende atmosfeer. Wij ondervinden het zelfde in: ‘The Pit and the pendulum’, in ‘The Fall of the House of Usher’, ‘The black cat’, The Cask of Amontillado’, ‘Hop Frog’, ‘William Wilson’, ‘Berenice’, ‘The Tell-Tale Heart’ en in zekere mate ook in het gedicht ‘The Raven’. In al dit werk bereikt de schrijver volmaakt wat hij wil, de suggestie is volkomen.
Waarin moeten we de oorzaak zoeken van dien zin hoofdzakelijk voor het beklemmende. (Ik hoop straks aan te toonen, dat Poe ook zeer hoog stond als lyricus, criticus en humorist).
Daar worden stervelingen geboren, die voorbeschikt zijn om in bekommering en rampen te leven, zooals er ook gelukkigen bestaan die alleen voorspoed vinden op hun weg.
Wij zien Poe als kind van bijna behoeftige ouders vroeg wees worden en door schatrijke pleegouders opvoeden in een overvloed. Een noodlottige bizonderheid in zijn karakter doet hem tot ellende vervallen, op een oogenblik dat hij het bitterst de verschrikking van ontbering beseffen moet. In verlatenheid mijmert hij over de hopeloosheid van zijn volgend leven, en een reeds bestaande, nerveuse onrust die des kunstenaars is, wordt door tegenspoed na tegenspoed nog vergroot. Sombere voorgevoelens van den vroegen dood van zijn vrouw, ellende en ontbering vernietigen alle hoop op een gelukkiger toekomst, zonder nochtans zijn dieper levensvertrouwen (Essays on the Universe w.o.: ‘Eureka’) of zijn werkkracht aan te tasten.
Na den dood van Virginia wordt zijn vrees voor naderend onheil tot een overtuiging, een obsessie. Met koortsachtigen ijver werkt hij aan de donkere verhalen, wordend onder den invloed van droeve omstandigheden. Hij schrijft de Prose-Poems: ‘Shadow’, ‘Silence’, ‘Eleonora’, de verhalen ‘Ligeia’, ‘Morella’, de heerlijk-mooie, als in zomermiddagzon lichtende: ‘Studies in Landscape’, onver- | |
| |
gelijkelijk kunstwerk van een uiterst sensitieve ziel, die de rustige schoonheid van het leven buiten in zuiversten en fijnsten vorm ons schenkt, en als een zwarte rouwsluier, in wilden winternacht prijsgegeven aan den stormwind, wuift zijn bleeke hand met troosteloos gebaar, de geweldige tragiek van ‘The Raven’, ‘The Conqueror Worm’, ‘The Haunted Palace’, over de wereld uit.
Ik heb hierboven gezegd, dat Poe zijn algemeene kennis gebruikte alleen om zijn verbeeldingen des te waarschijnlijker te maken. Het best slaagde hij daarbij in de vertellingen ‘The Gold Bug’, ‘The Sphinx’, ‘A Descent into the Maelström’ en ‘The Facts’ in the case of ‘Mr. Waldemar’. Niet dat zijn andere vertellingen niet zoo waarschijnlijk lijken, integendeel er zijn er véél suggestiever, zooals ‘William Wilson’, ‘The black Cat’ of Ligeia’ bijvoorbeeld, maar van de eerstgenoemde verhalen vermoedt men dat een man van kennis ze gemaakt moet hebben, zoo goed als uit de door Conan Doyle ontelbare malen geïmiteerde vertellingen: ‘The Murders in the Rue Morgue’, en ‘The purloined Letter’ blijkt, dat een buitengewoon scherpzinnig en algemeen ontwikkeld mensch ze heeft geschreven. Dit alles bewijst echter niet, dat Poe een bizondere liefde had voor wiskunde, zooals door bijna iedereen nog gedacht wordt. Ware dit het geval geweest, dan zouden zijn biografen dit toch wel meermalen vermeld hebben, en zou die liefde voor de wiskunde veel meer uit zijn werk aangetoond kunnen worden. Algemeen ontwikkeld was Poe en van deze ontwikkeling wist hij zeer handig partij te trekken, maar hij was kunstenaar en aestheet in de allereerste plaats. Als de eenige in zijn land die veel en oneindig meer beteekende dan de tallooze schrijvers en schrijfsters zonder talent, die den Amerikaan uit die tijden voorzagen van boeiende romans of lieve en zoete gedichtjes, viel het hem niet moeilijk, bijna allen, op een hooge uitzondering na, belachlijk te maken.
Toch zijn al zijne kritieken, opstellen en essays zonder uitzondering met groote kennis en toewijding geschreven. Zeldzaam vernuftig en edel van compositie en gedachte, zijn respectievelijk: ‘The Philosophy of Composition’ en ‘The poetic Principle’. Poe was een groot vriend van analyseeren en zijn hartstocht voor het ontleden bracht er hem m.i. toe, om het eerstgenoemde essay te schrijven.
Zijn gedicht ‘The Raven’ op een verfijndkoele manier ontrafelend, spreekt hij van zekere ‘human thirst for selftorture’ en het komt mij voor, dat het samenstellen van dit uitvoerige opstel, de schrikkelijkste zelffoltering geweest is, die hij zich ooit deed ondergaan. Het is een zelfkritiek van de allerdoordringendste en ongewoonste soort, die ook nog de verdienste heeft, niet nagemaakt te kunnen worden. Behalve de eigenaardigheid van zijn hartstocht voor de analyse, die ook duidelijk bewezen wordt door de minutieuse beschrijvingen van realistische details in alle zijn fantastische verhalen, kon Poe een zin voor humor en een spotlust toonen die niet van een ernstig man als hij verwacht werd. Overtuigend zijn in verband hiermede vele van zijn ‘Marginalia’ en ‘Suggestions’, zijn kritieken, tallooze brieven, en enkele vertellingen, samen genoemd onder het hoofd: ‘Tales Grotesque and Amusing’.
* * *
Helen, thy beauty is to me
Like those Nicéan barks of yore
That gently, o'er a perfumed sea,
The weary, way-worn wanderer bore
On desperate seas long wont te roam,
Thy hyacinth hair, thy classic face,
Thy Naiad airs have brought me home
To the glory that was Greece,
And the grandeur that was Rome.
Lo! in yon brilliant window-niche
How statue-like I see thee stand
The agate lamp within thy hand!
Ah Psyche, from the regions which
Dit is een mooi vers van Poe uit zijn jongelingsjaren, het behoort tot de mooiste, hoewel niet tot zijne allerbeste of oorspronkelijkste, maar kenschetsend reeds zijn de zin voor klassieke schoonheid en het rythme, dat in ‘The Raven’ ‘Eulalie’ en de twee laatste
| |
| |
gedichten die hij maakte, tot ontroerendste welluidendheid wordt. Zoowel Annabel Lee als The Bells zou ik hier voor u willen overschrijven als het meest volmaakte wat er m.i. als versrythme ooit is gegeven.
Dichters zijn droomers zeggen de ‘bezonnenen’, de koele ‘nuchteren’, ‘leuke’ menschen zonder geestdrift, warmte of waardeering voor het wonderbare dat in de droomen is. Maar hier, mijn koele vrienden, hebt gij een verstandsmensch zooals er weinig op deze aarde hebben geleefd, die oneindig veel koeler en verfijnder te ontleden verstond dan gij, en die deze gave uitsluitend gebruikte om van zijn droomen, die hij tóch verkoos, een werkelijkheid als een obsessie te maken. Omdat hij zulk een uitverkoren verstandsmensch was, kon hij van uw bezonnenheid volmaakt afkeerig zijn en was zijn werk door hem aan anderen opgedragen:
‘To the few who love me and whom I love - to those who feel rather than to those who think - to the dreamers and those who put faith in dreams as in the only realities.’
Ergens onder ‘Marginalia’ zegt Poe: ‘It is by no means an irrational fancy that, in a future existence, we shall look upon what we think our present existence, as a dream.’
Een man die dit schrijft heeft een duidelijken voorkeur voor het geheimzinnige. De geheimzinnigheid die Poe zoo sensitief aanduidt in de laatste aanhaling, is zonder eenigen twijfel de kern van zijn donkerste, de onwerkelijkheid het best als werkelijkheid suggereerende, verhalen.
Poe's verbeeldingen waren voor hem ‘the only realities.’ Zijn verbeeldingen waande hij, wist hij stellig, als gruwelijke, duistere ervaringen, die hij in een vorig bestaan gekend had. Hij koesterde zich in die donkere atmosfeer en stemming van een herinnering daaraan, en beschreef in de stoutste, wildste fantasieën, die zooals ‘The Masque of the red Death’ opdoemden in onaardsche gloeden, wat zijn ziel opnieuw angstig doorleefde.
Veel blijft er van Poe nog te verhalen: kenmerkende karaktereigenschappen, zijn omgang met vrienden, zijn huiselijk leven, zijn liefde voor de natuur. Ik had uit zijn ‘Studies in landscape’ groote fragmenten willen nemen, vooral van dat nobele opstel: ‘Landor's Cottage,’ maar in hoofdzaak heb ik alles gezegd.
Is het niet afschuwelijk ontroerend te bedenken, dat deze man allerellendigst stierf, op een oogenblik dat een nieuw en gelukkig leven, zonder zorg, voor hem moest beginnen, dat hij de vrouw zou huwen, die hij in zijn jeugd lief had, en dat er onmiddellijk na zijn dood een van zijn heerlijkste gedichten verscheen, waaruit de gelukzaligheid des bruidegoms, in feestelijken, blij-gonzenden klank van gouden klokken opjubelde?....................
Naast mij liggen nog de deeltjes van Edgar Poe waarvan ik u verteld heb.
Lang heb ik gewenscht over den dichter te schrijven, die een duisteren najaarsdag in mijn leven gekomen is, en mij stelliger genegen geworden, dan eenig ander.
Opnieuw, terwijl ik in die boekjes blader, stijgt donkere pracht, als geur van onweerszwaren zomeravond om mij op, en ik ben sterk ontroerd. En ik weet dat ik weer en weer zal lezen deze wonderlijke verhalen, deze gedichten, omdat ze geschreven zijn door een groot en waarachtig kunstenaar, die zijn goddelijke ziel alléénlijk aan de wereld gaf, omdat hij zéker wist, dat hij de drager en verkonder tevens was, van zuivere, hoogste schoonheid.
Hilversum.
24 April 1909.
|
|