Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 19
(1909)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 234]
| |
Palmpaasch
| |
[pagina 235]
| |
deren in kleine troepjes loopen. 's Middags eten de kinders in huis het lekkers: de vijgen, sinaasappelen, de suikereitjes, van de palmpaasch af, zoodat alleen 't brood overblijft. Daarvan koken ze 's avonds of den volgenden dag pap, ‘zwanenpap’ zegt men in Zutfen, ‘korstjesbrij’ in Zuidwolde.
palmkrekkel uit doetinchem.
In het Oosten des lands is het meest vertegenwoordigd de palmpaasch met den horizontalen vlechtvormigen broodkrans, krakeling genaamd; op den krans zet men vier zwaantjes, en ook steekt men er een in het midden boven den broodkrans. Dit middelste zwaantje is gewoonlijk wat grooter dan de vier andere. Op den krans en de zwaantjes zijn palmstokjes en gekleurde, papieren vlaggetjes gestoken. Van den broodkrans hangen allerlei versieringen af: papierslingers, waaiertjes, papieren emmertjes en netjes met noten, slingers van aaneengeregen rozijnen en uitgeblazen eierschalen. Verder is de stok omwoeld met glad of uitgeknipt papier of met een dikken bos palmgroen. Niet overal gaat men zoover als te Elburg, waar de gegoeden twee en de meer gegoeden wel drie kransen in de palmpaasch aanbrengen, maar toch kost zoo'n rijkversierde palmpaasch die van één tot anderhalven meter hoog is en omstreeks dertig cM. breed, gauw een rijksdaalder. Naast deze palmpaasch ‘op den stok’ komt de palmpaasch ‘op den tak’ voor, d.w.z. krakelingen die verticaal rondgedragen worden, hetzij tegen een dennentak gebonden (Rijssen, Almen) of eenvoudig op een stokje gestoken (Breedevoort, Doetinchem, Tiel). Te Ruurlo en Winterswijk bestaan de horizontale en de verticale krakeling naast elkaar; te Rijssen geeft men den stok aan de jongens, den tak aan de meisjes. Waar men voor de palmpaasch ander groen gebruikt dan de buxus sempervirens, wordt dit toch altijd palm genoemd, gelijk men ook in 't buitenland doet. Deze broodkransen vertoonen bijna altijd den vorm van een haarvlecht. 't Zijn oorspronkelijk offerkoeken. Er is een tijd geweest toen men vrouwen en slaven verbrandde om ze in het bezit van den afgestorvene te stellen. In plaats van het volle, bloedige offer kwam na zekeren tijd het offer van het deel en daarvoor nam men het hoofdhaar; het haaroffer verving het menschoffer. Voor dit echte haaroffer trad weer later het zinnebeeldige broodoffer in de plaats. In Duitschland wordt dergelijk gebak, voorstellende een haartop met gedraaide vlechten, vooral gegeten bij sterfgevallen en op Nieuwjaar en Allerzielen, toen men oudtijds groote doodenoffers bracht. Dit gebruik moet ook bij ons bestaan hebben en is overgebracht op den Palmzondag. Dit overbrengen van gebruiken van den eenen feestdag op den anderen komt meer voor: o.a. geeft men in Friesland op plaatsen waar de palmpaasch vroeger bestond maar nu verdwenen is (Sneek, Hallum) nog wel broodzwaantjes aan de kinderen met Sint-Nicolaas. Merkwaardig in dit verband is de krakeling van Laag-Keppel - vierkant van vorm - waarbij men nog zeer duidelijk in het midden de voorstelling van het ineengedraaide haar | |
[pagina 236]
| |
kan onderscheiden. In deze kransen zijn vaak palmpaaschattributen, o a. zwaantjes en eieren, ingebakken. Maar overal in het palmpaaschgebied komt als eenvoudigste vorm het simpele broodvogeltje op stokje voor, dat in deze Oostelijke provincies hier en daar is uitgedijd tot een reuzenexemplaar (Veenendaal, Doesburg, Kampen, Gramsbergen, Nunspeet). Maar de kroon spant toch de Meppelsche haan, die vanwege zijn afmeting (140 × 50) op een dwarsstok bevestigd is, waarvan dan weer waaiertjes en papieren netjes met noten afhangen.
palmpaschen uit almen (ouderwetsch).
Het type van palmpaasch dat men in Friesland (alleen nog in Akkrum en Grouw), Utrecht, maar vooral in Noord-Holland aantreft, is de lange stok die allerlei lekkernijen zooals sinaasappelen, krentebroodjes, vijgen. stukjes peperkoek, doorboort. Men begint van onderaf al deze dingen één voor één naar naar boven te schuiven in een volgorde die voor iedere plaats vaststaat maar in de plaatsen onderling verschilt. Onderaan den stok moet een handbreedte vrij blijven voor 't vasthouden en onder de onderste lekkernij wordt een dwarsstokje aangebracht om het dragen te vergemakkelijken; dit laatste alleen bij de allergrootste exemplaren van anderhalven meter lengte (Alkmaar, Heilo, Egmond aan Zee, Monnikendam). De gewone afmeting is een halve meter. Hier en daar heeft deze stok zich ontwikkeld tot een tweetand (Weesp) of komt bij den stok nog een dwarsstok voor (Medemblik, Doorn, Vianen). Wat de verspreiding der palmpaschen betreft, kan men nog opmerken, dat ze in de provincie Groningen niet voorkomen, en in Zuid-Holland, Zeeland en Noord-Brabant slechts in een paar exemplaren vertegenwoordigd zijn. In Limburg treft men verschillende vormen aan. Naast den horizontalen broodkrans - of wijzigingen daarvan - komt de geheel onversierde tak van den buxus sempervirens voor, die te Sittard zwijgend door de kinderen wordt rondgedragen. Maar de vlugste en sierlijkste palmpaasch van ons heele land, dat is de palmpaasch van Weert - een dorre tak, volgestoken met kleine vlugge ‘palmhaantjes’ - die feitelijk geen Nederlandsche palmpaasch is, maar het type vertoont van de ‘palmstöcke’ in Westfalen. In Limburg en Brabant bemerken wij nog hier en daar iets van een band met de kerk. Te 's-Hertogenbosch gaan de kinderen met hun palmboom voor het hoogaltaar bidden en in het Limburgsche dorpje Afferdem gaat ieder kind met zijn palmbos naar de kerk om die te laten zegenen. In het buitenland is die band veel hechter: onder de Katholieke bevolking van Duitschland, Zwitserland en Oostenrijk bestaat algemeen 't gebruik dat de kinderen met mooi versierde palmpaschen 's morgens naar de kerk gaan, waar zij zich, nadat de op het altaar liggende palmen gezegend en verdeeld zijn, met de geestelijken vereenigen tot een processie om de kerk. Het ligt dus voor de hand, dat de liturgie der Katholieke kerk ons omtrent den oorsprong van de palmpaasch kan inlichten. Het feest van den Palmzondag werd in de 4de eeuw door de Kerk ingesteld ter gedachtenis van Jezus' zegevierenden intocht in Jeruzalem | |
[pagina 237]
| |
op den Zondag vóór de kruisiging, dus op den drempel der lijdensweek. Op een ezelin reed hij de stad binnen, waarbij het volk hem met palmtakken tegemoet trok onder het geroep van: ‘Hosanna, gezegend is hij die komt in den naam des Heeren!’ (Joh. 12, 12-15; Matth. 21, 1-8). Van het einde der 4de eeuw bezitten wij eene beschrijving van de Palmzondagviering te Jeruzalem, afkomstig van een Spaansche non, die de bijzonderheden van haar pelgrimstocht in het H. Land voor haar kloosterzusters opteekende. Hierin wordt o.a. verhaald hoe de gansche bevolking van Jeruzalem te één uur in den namiddag samenkwam in de kerk in Eleona, gelegen buiten de stad in den Olijfhof. Nadat de bisschop op zijn zetel had plaats genomen, zong men er toepasselijke hymnen, antiphonen en lessen (Bijbelpericopen). Tegen drie uur begaf men zich onder het zingen van hymnen naar de kerk van Imbomon, gebouwd op de plek van Christus' Hemelvaart. Hier werd wederom gezongen en bovendien het verhaal van Jezus' intocht in Jeruzalem uit het Evangelie voorgelezen. Daarop geleidt het gansche volk in processie den bisschop die Christus voorstelt, naar Jeruzalem onder 't zingen van hymnen en antiphonen, waarop steeds geantwoord wordt met de woorden: ‘Gezegend is Hij die komt in den naam des Heeren!’ Allen hebben palm- of olijftakken in de handen en langzaam daalt de processie de hoogte af en trekt de stad binnen om den bisschop te geleiden naar de kerk der Anastasis of Opstanding waar men het Lucernarium of avond-officie viert. Men ziet, hier is nog alleen sprake van een processie, niet van het wijden der palmtakken. Maar de Katholieke kerk heeft vroegtijdig ingevoerd de voorwerpen welke tot godsdienstig gebruik dienden, te exorciseeren, te zegenen, of zelfs te consacreeren. Dit paste zij ook toe op de palmtakken, die gebruikt werden bij het voorstellen van Christus' zegevierenden intocht. De Kerk roept bij het zegenen dezer palmen de genade des hemels en de goddelijke bescherming af op allen die ze ontvangen en dragen ter eere Gods of die wonen op de plaatsen, waar men ze godvruchtig bewaart; sinds de 9de eeuw is dit gebruik in de Katholieke kerk algemeen.
palmpaschen uit enschedé.
In de middeleeuwen nam oorspronkelijk, gelijk wij dit te Jeruzalem zagen, de gansche bevolking eener stad en de gezamenlijke geestelijkheid aan ééne algemeene processie deel. Men kwam bijeen in een kerk buiten de stad, bij voorkeur in een die op een hoogte lag, waar de palmtakken werden gewijd en uitgedeeld. Daarna stelde de processie zich, het kruis voorop, in beweging om den vertegenwoordiger van Christus - den bisschop of dienstdoenden priester - plechtig te geleiden naar Jeruzalem, d.w.z naar de hoofdkerk der stad. Soms liet men Christus' vertegenwoordiger op een ezelin rijden of wel men zag op dit dier geen mensch van vleesch en bloed, maar een houten Christusbeeld zitten, dat de hand zegenend ophief; soms maakte men ook den ezel van hout. Men hield onderweg verschillende staties, hetzij in een kerk, hetzij aan den voet van een kruis langs den weg, waarbij men de | |
[pagina 238]
| |
hymne (Gloria laus) zong en het verhaal van Jezus' intocht in Jeruzalem uit het evangelie werd voorgelezen (evenals men in de 4de eeuw deed te Jeruzalem op de statie van Imbomon).
krakeling uit laag keppel.
Steeds hield men een statie aan de stadspoorten. In de middeleeuwen was men zóó gewoon de vorsten bij hun bezoek met plechtige eerbewijzen aan de stadspoorten te ontvangen, dat een dergelijke hulde wel vanzelf sprak voor den koning der koningen. Zoodra dan ook de processie voor de stadspoorten stilhield, weerklonk de schoone hymne Gloria laus et honor uit den mond der kinderen die op de donjon stonden, welke boven de versterkte stadspoorten uitstakGa naar voetnoot*). Na iedere stroof herhaalden de benedenstaande zangers en geestelijken de eerste verzen. De stad stelde bij deze plechtigheid Jeruzalem voor en men was zoo gewoon in dit Jeruzalem een beeld te zien van het hemelsche Sion, dat men tegelijkertijd het glorierijke betreden van de hemelsche stad vierde, waarbij de zilveren kinderstemmen den engelenzang verbeeldden.
haantjepik uit doorn.
Maar de poorten des hemels waren door de erfzonde gesloten en alleen de kracht van het kruis des Heilands heeft den toegang voor ons kunnen afdwingen. Deze gedachte werd symbolisch gedramatiseerd doordat de poorten der stad vóór de komst van de processie gesloten werden en alleen opengingen na het Gloria Laus en de ceremoniën van de statie. Op vele plaatsen geschiedde dit openen eerst nadat met het processie-kruis tegen de poort geklopt was; terstond hief dan het koor de antiphoon Ingrediente Domino aan. Gaandeweg werd het ceremonieel van den Palmzondag eenvoudiger. Men kwam niet meer samen in een kerk buiten de stad, maar trok in de stad van de eene kerk naar de andere. (Te Utrecht o.a. had in de Domkerk het wijden en uitdeelen der palmen plaats, waarna men in processie het Christus-beeld op den houten ezel naar de vlakbijgelegen Pieterskerk geleidde. Hier werd gezongen en had het ceremonieel der kruisvereering plaats gelijk op de vroegere staties. Zingende keerde men wederom terug naar de Domkerk, waar de ‘missa de passione’ werd gevierd). Dáárna werd iedere kerk aanvang en einde eener processie, men verkortte den weg, bracht het aantal der staties tot een minimum terug, en inplaats van het oponthoud aan de stadspoorten kwam dat aan den ingang der kerk (voor sommige kathedralen werden nog wel tribunes ge- | |
[pagina 239]
| |
timmerd als nabootsing der vroegere donjons om er het Gloria Laus op te zingen) en zelfs van het koor. De zingende kinderen werden vervangen door gewone zangers, die midden in de kerk werden opgesteld om door afstand de vroegere hoogte na te bootsen. Sinds de 16de eeuw wordt in alle Katholieke kerken, althans overal waar men den Romeinschen ritus volgt, op deze wijze de Palmzondag gevierd. Maar alleen in de kloosterkerken van ons land wordt nog het gebruik gevolgd, dat na het wijden der palm de geestelijken met de geloovigen in processie uit de kerk trekken, waarna zij bijna onmiddellijk weer terugkeeren; in het buitenland is dit algemeen.
houten christusbeeld, zuidduitsch-werk van omstreeks 1500.
Aan de gewijde palmen wordt een heilzame, onheilafwerende kracht toegekend. Men hangt ze boven 't wijwaterbakje, boven de deurpost van 't woonvertrek, maar ook van stallen en schuren, men steekt ze in de ruif van 't vee, men strooit ze bij onweer door het vertrek, men plant ze onder het lezen van 't Johannesevangelie aan de vier hoeken van akker en tuinen, men slikt ze door als voorbehoedmiddel tegen keelziekte. Overeenkomstige gebruiken zijn ook met den Kerstdag verbonden. In Engeland, Frankrijk, bij de Slavische volken wordt in den nacht van 23 of 24 December of op Kerstnacht een boom verbrand, doch niet geheel. De laatste, halfverbrande stukken worden uit het vuur genomen en bij jonge vruchtboomen en op den akker gelegd om den groei te bevorderen. In huis bewaard beschermen zij tegen het inslaan van den bliksem. Door 't verbranden van een boom in 't hartje van den winter - op het oude Midwinterfeest - gaf men een symbolische voorstelling van de vuriggewenschte herleving van den aanstaanden zomer. Maar ook in het hoogtepunt des zomers - op 24 Juni - placht men een boom te verbranden als voorstelling van den zich in den hoogsten gloed des zomers bevindenden plantengroei. Dit is de Meiboom die ook wel op Pinksteren of op 1 Mei (voor den ouden landbouwer het begin van het voorjaar, zoodat hij meestal sprak van zóóveel weken vóór of na den 1sten Mei) verbrand werd; soms ook wel op 1 Mei geplant en met Sint Jan in brand gestoken. Deze meiboom, die bij 't begin der lente door de boerenjongens uit het bosch wordt gehaald, van huis tot huis gedragen onder het inzamelen van giften, geplant op 't dorpsplein, en versierd met kransen (één groote, horizontale in den top of een of meer verticale tegen den stam) en bonte doeken, behangen met eetwaren, waarom men danste en sprong, stelt voor de nieuw ontwaakte groeikracht der natuur, de met gejubel ingehaalde genius van het voorjaar. Naast den meiboom komt - maar lang niet zoo algemeen - de oogstboom voor, die bij het binnenbrengen van het laatste voer van den oogst wordt meegevoerd, en er zoo uitziet als de meiboom, maar nog rijker is versierd daar hij bovendien getooid is met halmen van den verschillenden oogst en dus een voorstelling geeft van den ge- | |
[pagina 240]
| |
zamenlijken plantengroei van den zomer. De geplunderde boom wordt boven de schuurdeur gehangen. Steeds prijkt op den top van meiboom en oogstboom een vogel. Oorspronkelijk was dit een levende vogel, maar tegenwoordig is deze gewoonlijk nagemaakt, van bordpapier (o.a. op den maistang in Zweden) of van brood. Deze vogel is waarschijnlijk oorspronkelijk geofferd aan de geesten der vruchtbaarheid. Het voorkomen van latere broodvormen schijnt mij een bevestiging van dit vermoeden, daar algemeen het levende offer in later tijd door offers van brood vervangen is. Onder de vogels komt de haan het meest voor; deze stond bij de Germanen het hoogst in eere, omdat men hem de kracht toeschreef onheil af te weren. Vandaar dat wij een beschermenden haan op onzen kerktoren plaatsen.
palmhaantje uit weert.
De vogel is evenals de vruchten en eieren die den boom steeds sieren, en die vroeger eveneens geofferd zullen zijn, symbool van vruchtbaarheid. Duidelijk spreekt dit o.a. uit het gebruik te Carnac in Bretagne om aan de jonggehuwde vrouw een grooten lauriertak aan te bieden, aan welks uiteinde een vogel gebonden is. Het valt terstond in het oog dat onze palmpaasch feitelijk niets anders is dan een verkleinde meiboom. Zij heeft evenals deze steeds een vogeltje - hier steeds van brood - in den top, gewoonlijk haantje of zwaantje genoemd, soms eend, gans, kip of duif. Zij heeft dezelfde versiering, bestaande uit een grooten horizontalen krans in den top of verticalen tegen den stok. Deze laatste is evenals de stam van den meiboom spiraalvormig afgeschild (of als nabootsing daarvan spiraalvormig met papier omwonden), de palmpaasch is met allerlei lekkers opgesierd, vooral met vruchten (sinaasappelen) en eieren (leeggeblazen of van suiker). Hoe treffen wij deze opgesierde palmpaasch het eerst bij de kerkelijke palmzondagviering aan? Antwoord: in de hand van het houten Christusbeeld of wel door een knaap daaraan voorafgedragen. Daar het feest van den Palmzondag slechts enkele weken voor dat van den meiboom gevierd werd, vermengde men deze beide en ging men ook een klein meiboompje maken voor de palmprocessie. De Kerk heeft de heidensche natuurfeesten steeds zooveel mogelijk laten bestaan, doch er een christelijke beteekenis aan gegeven. Het midwinterfeest werd vervangen door het feest van Christus' geboorte, en de boom dien men eertijds daarbij placht te verbranden, werd tot kerstboom, beeld van Hem, die de boom des levens en het licht der wereld is genoemd. De kaarsen, het eigenaardig sieraad van den kerstboom, kwamen reeds bij den meiboom voor. De meiboom daarentegen werd tot symbool van de Moeder Gods en van de Meimaand, haar in het bijzonder toegewijd. Zoo worden voor de kapelletjes van O.L. Vrouw in Vlaanderen in het voorjaar meiboomen geplant. Bij den Palmzondag doet zich juist het omgekeerde voor. Dit feest werd door de Kerk geheel nieuw ingesteld, maar nam de elementen van het natuurfeest in zich op. Maar dit natuurgebruik, dat niet in de Kerk thuishoorde, heeft zich - althans grootendeels - weer van haar losgemaakt om een eigen, vrij en onafhankelijk bestaan te leiden, terwijl in de Kerk het eeuwenoude gebruik | |
[pagina 241]
| |
der palmwijding is blijven voortbestaan. Men heeft de palmpaasch gewoonlijk verklaard als een voorjaarssymbool, gelijk zij oorspronkelijk ook was, en aan de rol die zij een oogenblik in de kerk gespeeld heeft, herinneren alleen nog de viering op Palmzondag en waarschijnlijk de aanhef van het meest gebruikelijke palmpaaschliedje, dat door ons geheele land gezongen wordt: Palm, palmpaschen!
Eikoerei!
Over eenen Zondag
Dan krijgen wij een ei.
Een ei is geen ei,
Twee ei is een half ei,
Drie ei is een Paaschei!
Men houdt dit eikoerei voor een verbastering van kyrie (eleison) d.i. Heer, ontferm u onzer, dat bij de processies steeds meermalen herhaald wordt.
haan uit meppel.
Maar aan de afstamming van den meiboom herinneren de gebruiken om takjes van deze (niet gewijde) palmpaasch in den grond te steken (tot bevordering der vruchtbaarheid), door te slikken als voorbehoedmiddel tegen keelziekte, op te hangen in woonvertrek of stal. Vooral dit laatste is bij Protestantsche boeren zeer gewoon en algemeen. Maar men bemerkt het niet licht, omdat zij zich schamen voor hun bijgeloof en daarom de palmtakjes verstoppen achter de daksparren of de binten van de ruif of er in 't woonvertrek in de vensterbank een smeerselpot voorzetten. Mocht men een oogenblik meenen dat dit geloof uit de kerk op meiboom, oogstboom enz. was overgedragen, dan is het voldoende erop te wijzen dat reeds in den voor-christelijken tijd bij de Grieken en Romeinen het gebruik bestond de takken van den mei- en oogstboom te hangen boven den schaapsstal, de deur en het venster, om de booze geesten van ziekte en misgewas te verdrijven. In den ommegang der kinderen is niets dat ons nog zou kunnen herinneren aan de plechtige processie met het Christusbeeld. Maar het feit dat de kinderen die palmpaasch hier en daar vertoonen en daarvoor lekkers of geld krijgen, herinnert ons wel levendig aan het dragen van den meiboom van huis tot huis onder het inzamelen van giften. En een verklaring van dien ommegang vinden wij in eene beschrijving uit de 4de eeuw v.Chr. van de hand van Aristophanes, die meedeelt dat op Samos de versierde boom door een troep arme jongens van huis tot huis gedragen werd bij de verschillende grondbezitters om iedere woning de daarin schuilende kracht te doen deelachtig worden. De brengers kregen dan een gift voor den in den tak wonenden geest, een gebruik dat spoedig ontaard is in bedelarij. Onze palmpaschen zijn in het algemeen plomp van overladenheid en bont van papieren opschik. Slechts zelden zijn zij een streeling voor het oog, zooals de schilderachtig tegen een grooten dennentak bevestigde meisjespalm te Rijsen of de palm van Grouw die zooveel op een Romeinsch veldteeken gelijkt. Maar tot iets smaakvols als de Italiaansche palmpaschen, waarbij de bloemversiering afsteekt tegen een zachtglanzenden achtergrond van geel stroo, heeft onze landaard het niet gebracht. Maar voor ons Nederlanders behoort die palmpaasch - die bij alle volken van Europa voorkomt, maar waarop elk volk zijn stempel drukte - mèt de verdwijnende kleederdrachten en het type onzer boerenwoningen tot 't echt nationale van ons kleine land, en een kind met een palmpaaschje is een van de aardigste stoffeeringen van een Hollandsch stadsgezicht of landschap. Utrecht. |
|