Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 19
(1909)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 242]
| |
In Provence
| |
[pagina 243]
| |
door een groot aantal arme huisgezinnen. Deze ruïnes zijn vol sierlijk gesneden kolommen, oude deuren, schouwen, ramen, waterputten, geheel begroeid met varens - thans het sloopen niet meer waard. Het beste bewijs dat hier zonder piëteit werd huisgehouden, is wel het feit dat een jaar of vijftig geleden het weelderig gebeeldhouwden grafmonument van Innocentius VI gebruikt werd, door bewoners der Chartreuse, als kleerenkast! Het is een uiterst geestig gehouwen monument, thans bewaard in het Gasthuis, waar ook, naast eenige oude schilderijen van minder belang, de beroemde ‘Pieta’ van Jehan Fouquet, door het Louvre-Museum gekocht, bewaard werden. Deze Chartreuse is eigenlijk niets meer dan een ontzettend desolate massa puinhoopen, een weideplaats voor geiten en schapen, met brokstukken architektuur, gangen, poorten, half-dichtgemetselde kapellen, - een heerlijk oord om te droomen en te wandelen tusschen fragmenten van het verleden en spaarzaam groeiende amandel- en olijfboomen.
villeneuve-les-avignon, teekening van henry paillard.
* * * Van Avignon vertrokken wij naar Arles. De stierengevechten, gegeven door een Spaansche ‘Corrida’, die er juist op den dag van onze aankomst plaats hadden, ontweken wij; den dag daarop werden onder de gewelven der Arenas, aan de armste Arlesianen, stieren-lapjes en biefstuk verkocht, van verhit, donkerbloedrood vleesch, de laatste overblijfselen der gevierde en gedoode stieren. Sic transit gloria! | |
[pagina 244]
| |
Arles is een bizonder mooie stad van het verleden. Veel verdween er, maar toch is, na de Arenas en het Theater, het Paleis van Constantinus nog een machtig, indrukwekkend overblijfsel van den Romeinschen tijd; zeer duidelijk is hier de calorifère te zien, het warme-lucht-verwarmingstoestel waarvan de constructie gevolgd kan worden onder de vloeren.
in de chartreuse (villeneuve-lez-avignon).
Ook het Musée-Réattu, een legaat van een Arlesiaansch schilder van dien naam, is niet zonder belang; in den gang hangen, schandelijk verwaarloosd, zeer fraaie Beauvais-tapisserieën; in de bovenzalen schilderijen, waaronder een juweeltje van Watteau, en, domineerend door hun deftigen eenvoud, eenige oud-Hollanders, o.a. een portret, gemerkt Gerard Dou, landschappen van Van der Neer, en enkele Vlaamsche schilderijen, zeer de aandacht waardig. Te Arles moesten wij eenige dagen vertoeven, omdat wij de in deze buurt zoo beroemde pelgrimstocht naar de Saintes-Maries-de-la-mer wilden meemaken. Dit gehuchtje is meer algemeen bekend geworden door de dood van Mireille, aldaar in de kerk gestorven, dan door de reputatie van de oude kerk zelve, ons sedert lang bekend als een belangrijk heiligdom, voornamelijk voor de Fransche Christenen van het Zuiden. Mistral vertelt in zijn boeiende Mémoires, van zijn reis er heen als jongmensch, met een vriend, Anselme Mathieu, en van het arme krankzinnige meisje, wier moeder in de Saintes-Maries, door aanraking met de heilige reliquieën, bewaard in de vermaarde schrijnen der kerk, genezing zoeken ging voor haar kwaal, zooals zoovelen doen. Deze eenvoudige, zelfs onoogelijke kastjes worden slechts éénmaal per jaar vertoond, en ééns per eeuw geopend. Heel heilig voor de geloovigen zijn deze relieken, wier herkomst legendair en niet te bewijzen. maar eveneens onmogelijk, zelfs door de meest bevoegde deskundigen, te ontkennen is. Het verhaal, uit de beste bronnen geput, luidt als volgt: Eenige jaren na de Kruisiging van Jezus werden uit Judea vele Christenen verjaagd, o.a. de leden der familie van Bethanië, die hem hadden geherbergd en tot het graf gevolgd. Omstreeks het jaar 40 zouden zich in Palestina hebben ingescheept Maria Jacobi, de zuster der moeder van Jezus en Maria Salome, de moeder der apostelen Johannes en Jacobus. Met deze vrouwen was een dienstmaagd gegaan, Sarah, en ook Lazarus, de weder-opgestane, en Martha, zijn zuster, en Maria van Magdala. Het schip ondervond, evenals dat van Paulus, tegelijk naar Sicilië vertrokken, (Handelingen d. A. XXVII, e.s.), vele moeilijkheden op zee, maar bereikte toch eindelijk de kust van Provence, waar de vluchtelingen landden. Hoe lang zij hier bleven is onbekend, maar het schijnt dat Lazarus naar Marseille ging, Martha naar Tarascon, Maria Magdalena, naar La Sainte-Beaume, terwijl de andere vrouwen, Maria Jacobi en Maria Salome, met haar dienstmaagd Sarah, achterbleven op het eiland der Camargue, en daar stierven. De naam van Les Saintes-Maries omvat, in één vereering, de namen der twee vrouwen die er verbleven, èn dien van Maria van Magdala, welk te La Sainte-Beaume stierf. Zóó luidt de traditie, die volgens geleerden, op een grond van waarheid berustGa naar voetnoot*). | |
[pagina 245]
| |
De levensgeschiedenis van Martha en Maria Magdalena werd in de 9e eeuw geschreven door een aartsbisschop van Mainz, Raban Maur, wiens studiën berustten op geschreven documenten van de vijfde eeuw, dus van een tijd waarin er geen redenen bestonden om het oorspronkelijke verhaal in twijfel te trekken, terwijl de Provençalen, sedert dien tijd, onveranderd gebleven, de herinnering aan die gebeurtenis ongeschonden hebben bewaard.
in de chartreuse (v.-l.-a.)
Ook geologisch is bewezen dat het stadje ‘Les Saintes’ zich in die tijden op dezelfde afstand van de zee bevond als thans, terwijl de kust wel belangrijke wijzigingen onderging, zoodat de plaats van het kamp, opgeslagen door de eerste apostelen in de Camargue, ongeveer duizend meters van de zee gelegen was. Daargelaten of dit kamp van de familie van Bethanië de laatste sporen heeft gedragen van het verblijf van Christus op aarde, het staat vast dat de prediking van het Christendom in Gallië van hier is uitgegaan. Men kan allicht begrijpen in welk aanzien de reliquieën dezer heilige vrouwen staan. Mistral vertelt in zijn aanteekeningen bij ‘Mireille’, hoe de Roi René, in 1448, de kerk van Les Saintes-Maries ging bezichtigen en aldoor opgravingen liet doen om het heilig gebeente der Maria's te zoeken. De wonderlijk heerlijke geur die zich verspreidde toen men deze overblijfselen vond was het bewijs van hunne authenticiteit. Sind dien tijd zijn deze reliquieën in de schrijnen, boven in de kerk, bewaard gebleven, in de Chapelle de Saint-Michel. Een lokaal-trein vervoert de talrijke pelgrims, meerendeels vrouwen, naar het dorpje. Omdat het verblijf aldaar twee dagen duurt, nemen zij mandjes meê, gevuld met eetwaren, brood, ham, de beroemde ‘saucisson d'Arles’, enz., en wijn. Zeer opvallend is de distinctie van manieren en houding dezer over 't algemeen arme menschen; zij zijn uiterst zindelijk gekleed, welwillend, vriendelijk, bescheiden, met een fijn gevoel van eigenwaarde, een geheel ander en beschaafder publiek dan wij gewoon zijn in de derde klasse aan te treffen. Nu en dan heffen zij een psalm aan, een litanie of een lofzang op de Saintes-Maries, eindigende met een luid geroep van ‘Vive les Saintes-Marie!’ sterk gescandeerd door het lokale accent. Na gedurende een paar uren de eindelooze Camargue te hebben doorgespoord, bereiken wij het beroemde plaatsje. Overal vlak, met hier en daar slooten en plassen, en soms een meer, de Etang de Vaccarès, die vóór Les Saintes schittert als gesmolten zilver, - strekt de Camargue zich verlaten en eenzaam uit tot aan den versten horizon. Slechts af en toe, tusschen wat geboomte, staat een ‘mas’, of ziet men kudden half wilde stieren en witte paardjes, de pittige ‘camarguais’, op een grooten afstand verwonderd staan kijken, of, plotseling, verschrikt verdwijnen. Op de vlakte groeien slechts biezen en lage struiken; heel mooi is de daar vooral inheemsche heester, de tamarisk, in vollen bloei, als zachte pluimen wuivend, malsch frisch groen, met luchtige fijn rose bloemtrossen. Les Saintes-Maries is een klein, armoedig, steenig gehucht, met huizen wier rieten daken | |
[pagina 246]
| |
de waterput in de chartreuse (v.-l.a.), teekening van henry paillard.
soms geheel met kalk gepleisterd zijn, zoodat zij dan, fel wit, verblindend helle vlekken vormen in het zonnige landschap. Een groot aantal menschen loopen rond of zitten voor de enkele kroegjes op stoelen en banken, midden in de straatjes, zoodat deze zelfs als 't ware in cafés herschapen zijn. Visschers venten versche schelpdieren of nog half levende makreelen, zilver blauw, kleine kinderen zwerven rond, gelegenheidsliedjes zingend, tusschen de menschenmassa door. Ons echter trekken de plechtigheid in de kerk het meest aan, waarvan de eerste ceremonie 's middags om twee uur plaats heeft. De kerk, van bruinachtige steen gebouwd, te groot voor de kleine gemeente, verrijst statig en eenzaam op het verlaten pleintje. ‘Deja, deja, di grándi Santo
Vesié la glèiso roussejanto.’
doet Mistral Mireille zeggen wanneer zij de Saintes-Maries of ‘Notre-Dame-de-la-mer’ nadert, die zij reeds op groote afstand heeft zien liggen, zóó overheerscht dit gebouw de gansche streek, ofschoon geen torenspits het onderscheidt van een dier kasteelen en burchten die in Provence veelvuldig voorkomen; zij verrijst loodrecht, massaal, met Romaansche kanteelen, evenals het kasteel van den Roi René, als het Paleis van Avignon, de toren van Mont-Majour, of die van Aigues-Mortes, wier muren 6 meters dik zijn. De vrees voor de invallen der Saracenen was de reden dat men deze kerk, in 900 herbouwd, het voorkomen en de sterkte gaf van een dier oude forten. Sinds tien eeuwen bleef zij onveranderd. Enkele brokstukken van den vroegeren bouw ontwaart men in de muren; ook zijn nog zichtbaar twee ingemetselde leeuwen van Paros-marmer, die waarschijnlijk indertijd een deel uitmaakten van den tempel van Diana, aanwezig op het strand van dit gedeelte der Camargue, zooals Strabo, de Grieksche reiziger meêdeelt. Iets wat aan Notre-Dame-de-la-Mer een | |
[pagina 247]
| |
bij de arenas te arles, teekening van h. paillard.
geheel bizonder, eigen karakter geeft, is haar samenstel uit drie gedeelten, de crypt, onder het schip der kerk gebouwd, eenmaal een schuilplaats voor de eerste Christenen, ook hier door de Romeinen vervolgd; van hier uit leidt een breeden trap naar het altaar. Boven in het gewelf van de absis bevindt zich de bewaarplaats der heilige reliquieën, de ‘Chapelle de Saint-Michel’, waaruit deze als uit de deur van een hooizolder naar beneden worden gelaten, in de kerk, die als het ware het derde deel uitmaakt. Op het pleintje wordt een soort van kermis gehouden, waar allerlei kleine voorwerpen te koop worden aangeboden, kruisjes, rozenkransen, prentjes, herinneringen aan de heiligen en aan hun stadje; van eenig lokaal karakter was hier echter niets te vinden. Toen wij aankwamen waren de treden der ingangspoort reeds bezet met menschen: binnen was het vol: ‘'t Huis zat vol: de gaanderijen
Vol; aan kapiteelen hing m' er;
't Dak zag zwart om 't ope vierkant.
Aldoor klom weer een naar boven.’
Maar langzaam dringend konden wij toch een plaats vinden van waar wij alles overzagen. De sombere, grove, bronskleurige ruw steenen muren waren grootendeels bedekt met glimmende ex-voto's en bonte banieren. Houten gaanderijen verbonden de zuilen aan elkander. Een zeer groote, erg bloedige Christus, flauw verlicht door het scheerende, uitsluitend door de poort komende licht, scheen de bonte menschenmassa, touristen, automobilisten en fietsers, die de gaanderijen vulden, met zijn gekruisigde armen te willen tegenhouden.... Op en voor het hoofdaltaar brandden honderde kaarsen; in de hoogte boven de zware boog was het planken luik der kast, de ‘Chapelle de Saint-Michel’, waarin de reliquieën bewaard worden. Daarvoor, een luchter met zes kaarsen, waaronder een groote bloemruiker, onderste boven, hing. De atmosfeer was benauwd; de menschen waren in afwach- | |
[pagina 248]
| |
ting. Het duurde lang, zoodat wij tijd genoeg hadden om de menigte op te nemen; meerendeels vrouwen uit den omtrek, gekleed in het gedistingeerde zwart- en witte Arlesiaansche costuum, die een stoel hadden gehuurd voor een paar franken, en daarop zouden overnachten. Af en toe zong men zacht een lofzang, telkens eindigende met hoera's en ‘Vive les Saintes Maries!’ Eindelijk kwam de aartsbisschop van Aix met den pastoor; de menschen drongen naar voren, kleine kinderen voor zich uit duwende, gingen op stoelen staan en klapten in de handen. De aartsbisschop in donkerpaars gewaad, omzoomd met grijs bont, beklom den preekstoel.
ruïnes van montmajour bij arles, teekening van h. paillard.
Een groote stilte heerschte, een moment van emotie ging door de menschenmassa. Een legende, tweeduizend jaar oud, drukte op de gemoederen. Een zachte, zalvende zang, komende uit duizenden harten, verspreidde zich in de ruimte als een zoete geur. Daarna sprak de pastoor, gemoedelijk en eenvoudig; toen de aartsbisschop. Hierop begon de eigenlijke plechtigheid; een heel oud, gesneden en gekleurd groepje figuren, voorstellende het schip met de drie Maria's, zakte langzaam naar beneden, voor 't altaar; het teeken dat de reliquarieën weldra zouden verschijnen. Een ontzettend enthousiasme barste los; de menschen brulden, klapten oorverdoovend in hun handen, zongen lofliederen en galmden, zoo luid mogelijk, ‘Vive les Saintes-Maries!’ Het luik was opengegaan, en langzaam, heel langzaam kwamen de schrijnen te voorschijn, bijna onmerkbaar dalend, aan zware koorden, versierd met bloemen en ex-voto's. Voor het glazen kastje bleef slingerend hangen de luchter met den ruiker, schijnbaar zwevend, als beschermend. Aanhoudend zong de opgewonden menigte psalmen onder leiding van den pastoor, die van uit de preekstoel het gezang dirigeerde. Toen de reliquieën voor het altaar stonden, verdrongen de menschen zich om ze aan te raken; krulharige Zigeuner meisjes namen brandende kaarsen en gaven die aan de pelgrims. Groot was de verwarring. De eerste dag was afgeloopen. Wij gingen naar buiten om het stadje rond te loopen en de huifkarren der Zigeuners te zien, hier in groot aantal aanwezig. Wel een vijftig dezer woonwagens, in groepjes van vijf of zes, vormden een heel kamp, waar gekookt werd, te midden van wild-lokkige kinderen, en uitgespannen oude paarden, die het schrale gras graasden. Deze Bohémiens waren van alle oorden van Zuid-Frankrijk hierheen getoogen, enkelen zelfs uit Spanje; de laatsten met fraaie trekken en dofbruine, | |
[pagina 249]
| |
donkere huidskleur. Deze Gypsies komen hier, volgens de legende, omdat Sarah, de dienstmaagd, een Egyptische was. Wel merkwaardig is het dat de crypt van de kerk der Saintes-Maries, die ongeveer vijftien meter lang is, en de overblijfselen van Sainte Sarah in een eenvoudig glazen kastje bevat, geheel wordt overgelaten aan de ‘Boumians’. Hier zijn er, gedurende de feesten, altijd enkelen aanwezig, die, al zijn het heidenen, de altaarkaarsen onderhouden mogen, en voor een paar centimes, kruisjes of rozenkransen van pelgrims aanwrijven tegen de versleten, dof-gekraste ruiten van het schrijn. Men had ons over de koningin der Bohémiens gesproken, maar deze, een echte Marseillaise, lachte, en vertelde ons dat de boeren haar zoo noemden, omdat zij, als waarzegster, een mooie wagen had, maar dat er van een koningin geen sprake was. De volgende dag kwamen wij met het lokaaltreintje van Arles weer hier terug; thans zou de processie uittrekken. De zon scheen op het wijde strand, waar visschersschuiten lagen, zóó als Vincent van Gogh ze heeft geschilderd, fel wit, rood, blauw en geel. Een schitterende achtergrond voor den onsamenhangenden stoet die weldra verscheen. Vóórop krulharige Zigeunervrouwen, dragende bonte banieren. Vele andere, met allerlei opschriften, volgden, waaronder menschen uit verschillende gemeenten, of genezing zoekend, of uit erkentelijkheid gekomen. Van de kerk uit, naar het strand, in een halven cirkel schreed de stoet voort; alleen het schuitje met de Saintes werd meêgedragen. 's Middags zouden de schrijnen weder in de kapel worden opgetrokken, en gedurende een jaar weêr blijven rusten; Les Saintes-Maries-de-la-mer zou weêr ongemerkt voortleven als gewoonlijk, eenzaam, verlaten, afgelegen, onbezocht. |
|