| |
| |
| |
Volkskunst in Oostenrijk
door Emilie M.F. van Kerckhoff (Slot).
VI.
Door groote rijkdom van ijzer in den bodem en geschikte pottebakkersaarde werd in Moravië reeds vroeg de keramiek bedreven. Uitgestrekte bosschen en chemische eigenschappen van den bodem gaven ook aan glasblaserijen het leven, wier aantal bij de beroemde Boheemsche ‘glashütten’ niet achterstond. Reeds in 1376 betrokken Boheemsche glaskunstenaars hun materiaal uit Moravië.
moravische keramiek.
kruiken uit het nationaal museum, praag.
Een hooge bloei bereikte de pottebakkerskunst in de 17de en 18de eeuw en nog altijd levert zij - nu ten deele fabriekmatig bedreven - groote voorraden kleurig aardewerk tot in de afgelegenste dorpen. De fraaiste specimen vindt men nu bij oude boerenfamilies of in de musea. De beoefening der Slovakische keramische kunst gaat tot in de vroege middeleeuwen terug en in welk eene groote bekendheid zij zich verheugde, toonen wel de menigte toen beroemde werkplaatsen. Eene volksuiting bij uitnemendheid - als het weven en borduren - leidde hare uitoefening in de steden tot het vormen van gilden. Beroemd was in de 16de eeuw het gilde der pottebakkers van Znaim. Men kan uit de verschillende perioden schotels, kommen, kannen met deksels, kruiken, wijwaterbakjes, tegels en heiligenbeeldjes in de Praagsche musea bewonderen. De produkten werden op de Moravische jaarmarkten verhandeld of wel uitgevoerd ver over de grenzen, de Donau langs tot aan de Zwarte Zee en Konstantinopel. De fraaiere voorwerpen werden meest op bestelling gemaakt en dragen vaak een jaartal, den naam van den besteller of eene versiering die op zijne bezigheden betrekking had, zooals de voorstelling van een ploegenden landman, voor den schoenmaker een leest, voor den kleermaker een schaar, voor den adelijke een heraldisch wapen.
moravische keramiek. schotels uit het naprstekmuseum, praag.
Deze kostbare schotels en kruiken dienden niet zoozeer voor gebruik als tot versiering. In rijke streken verzamelde de Slovak dikwijls zóóveel aardewerk, dat de kamerwanden er geheel mee bedekt waren.
Meesterstukken waren de ‘Gildekruiken’, grooter dan de gewone en met bizondere zorg versierd. Aan zulk een stuk wijdde de meester al zijn kunst, opdat het temeer zijn bekwaamheid zou verkondigen. Op deze kruiken komen meestal de teekens der gilden voor, verschillende opschriften,
| |
| |
data, soms de naam van den meester van het gilde, waarvoor de kruik bestemd is Herkomst en naam van den vervaardiger ontbreken bijna overal.
holubinka of vleugelmuts, naprstekmuseum, praag.
Daar de gilden hun eigen barbiers hadden, komen scheerbekkens met gildeteekens ook veelvuldig voor.
Eenige majolica-schotels in blauw, geel en groen op ivoorwitten grond Een geliefkoosd Slovakisch motief is het hert, dat met eenige rake penseelstreken volkomen juist getroffen wordt.
| |
VII.
mutsje met knoopjesborduursel, naprstekmuseum, praag.
Van nauwelijks te omvatten rijkdom is de Kleederdracht, naar volksstam en woonplaats streng gescheiden. Heeft het overgeleverde kostuum het - evenals bij ons - in de buurt der groote steden hard te verduren gehad, zoodat het daar zoo goed als verdwenen is, in de minder bevolkte streken heeft het zich gehandhaafd en verheugt het ons oog door fraaie kleurkombinaties en door zeer origineele vormen en ornamenten.
In menige dracht spiegelt zich, behalve de specifiek-nationale gedachte en traditie, ook het historisch verleden van het volk af. ‘Menig onderdeel van de Hrozenkauer dracht heeft ongetwijfeld zijn oorsprong in de vroegste middeleeuwen: sporen van gothiek - natuurlijk met een persoonlijk stempel - ontdekt men in de borduursels van Javornik en Kunowitz. De Renaissance heeft haren invloed doen gelden op de borduursels en de vorm der vrouwen-kragen van Lundenburg en op de sierlijke kleeding der Hannaken, terwijl men de 18de eeuw herkent in de West-Moravische wijze van zich te kleeden. In de Czechische drachten en hare versiering is echter tegelijk zóóveel echt-Slavisch, dat men moet aannemen, dat dit alles het resultaat is van een meer dan duizend jaren bestaanden, natuurlijken kunstzin, die bij uitstek aan het vrouwelijk deel der Czecho-Slaven eigen is en zich vooràl uit in de artistieke handwerken.’ (Zie: Die Oesterr. Ung. Monarchie in Wort und Bild).
Zin en vaardigheid voor borduren zit de Czechische vrouwen in het bloed; het zevenjarige kind aan wie de zorg voor ganzen en schapen is toevertrouwd, is op de weide te midden van haar dieren, met linnen en naald in de hand, en zonder voorbeeld, aan het borduren. De patronen zijn de van geslacht op geslacht overgeleverde; maar bijna altijd wordt er uit eigen phantasie aan veranderd
| |
| |
en toegevoegd. Voorbeelden levert de natuur met haar oneindigen rijkdom van bloemen, vlinders en vogels. En een aangeboren gevoel voor het dekoratieve is oorzaak, dat de motieven heel zelden te onpas worden aangebracht.
mutsversieringen, z.g.n. ‘jungfernkranz’. naprstekmuseum, praag.
Als nog heden ten dage beoefende huisindustrie speelt het kantwerken in het Ertsgebergte en het Bohemerwoud een belangrijke rol. In den tijd toen de mijnbouw aldaar in vollen bloei was en de bergwerkers een goed bestaan hadden, waren de vrouwen in de gelegenheid fraaie en tijdroovende borduursels voor kleederen en linnengoed te vervaardigen, welke tot het inheemsche volkskostuum behoorden. Zij verwierven zich daardoor, ook in de latere geslachten, een technische vaardigheid, welke haar zeer te stade kwam, toen er minder gunstige tijden voor den mijnbouw aanbraken en zij mede in het onderhoud van het gezin moesten voorzien. Uit Saksen werd door Barbara Uttmann de kunst van het ‘Spitzenklöppeln’ - vervaardigen der klosjeskant - ingevoerd en nam dadelijk in Bohemen een groote vlucht.
Zooals alle huisvlijt, die voor grooteren afzet nu eenmaal van de willekeur en modestroomingen der groote steden afhangt, verging het ook der kantindustrie: zij doorleefde tijden van crisis en weder opbloei. Tot op heden worden in vele streken van Bohemen door groote ondernemers tal van vrouwen aan het werk gehouden, die, behalve de typische kant van het Ertsgebergte, ook Brusselsche, Valenciennes- en Guipurekant vervaardigen.
De Bohemers van het Westen, uit den omtrek van Taus, de z.g.n. Choden, nemen onder de Czechoslaven eene eigenaardige plaats in. Van oudsher waren zij de trouwe wachters der grenzen, die zich door hunnen, meermalen in vinnige slagen beproefden moed, allerlei privilegiën verwierven, die hun tegenover de verdere bevolking een zeker aanzien gaven. De kleederdracht, waarvan dit stoere bergvolk tot nu toe nog geen afstand heeft gedaan, bezit over het algemeen een ernstig karakter. De mannen dragen een lange blauwe jas, een met wol of band bewerkte lederen broek, rijk versierde vesten over de aan hals en armen met fraai rood borduursel voorziene linnen hemden. Een breedgerande zwarte hoed, 's winters bij de met lederapplikatie bewerkte pelsen vervangen door een hooge bontmuts, voltooien deze eigenaardige dracht. De stokken zijn van boven van een kleine bijl voorzien, zooals die ook bij de Karpathen-bewoners voorkomt.
Het vrouwenkostuum bestaat uit de zwaar-geplooide roode of blauwe rok, die tot ver over het middel reikt, van voren bedekt door een wit zijden, sierlijk geborduurde boezelaar. Het keurslijfje, dat over het wijdgemouwde
| |
| |
blouse hemd wordt gedragen, is eveneens geheel bewerkt met fijne ornamenten in zijde borduursels. Een bonte halsdoek en wederom zelf-versierde hoofddoek geven verder het persoonlijk stempel aan het kostuum, terwijl in den winter de reeds bij de mannendracht beschreven pels (waarvan eene afbeelding in deze bladen voorkomt) gedragen wordt.
hoofddoek. z.g.n. ‘karmosintuch’, naprstekmuseum, praag.
Met deze dracht is die van het in het oosten van Bohemen gelegene Leitornische het naast verwant. Wel is hier niet zoo streng aan de oude reminiscensen vastgehouden, doch met smaak en fantasie is ook hier de naald gevoerd om vooral de donkere mannenvesten en de korte jasjes met in groene tinten aangebrachte en rijk-ontwikkelde planten-ornamenten te verfraaien. Bij deze dracht zijn de mede in Tirol in zwang zijnde en ter plaatse afgebeelde mannengordels van leder met gespleten pauwveder-schachten versierd, zeer kenmerkend.
Komt men in de zuidelijke Boheemsche vlakten en in de omgeving van Pilsen, dan is het karakter der drachten geheel anders: in overheerschend lichte kleuren, een rijkdom van wit-goud- en zilverborduursel vereenigd met bontkleurige kralenversiering, dat alles in meest dichte, zware ornamentale vormen aangebracht. Zóó schitteren en pronken de vrouwen dáár te lande op Zon- en feestdagen als pauwen in haar bonten dos.
Maar dikwijls ontbreekt heden ten dage het borduurwerk aan de kleederen en worden fabriekstoffen genomen inplaats van het eigen geweven linnen en katoen. De Boheemsche vrouwen wisten vooral meesterlijk de fijne ‘à jour’ borduursels te maken in ‘punto tirato’ en ‘punto tagliato’. Deze techniek behoort tot de oudste onder de borduursteken, had haren oorsprong in Griekenland en deed de fraaie naaldkantwerken ontstaan. Eerst later door de ‘punto in aria’ ontstond het maken van kant met klosjes. Ook voor deze kloskant is Bohemen van oudsher beroemd geweest en nog altijd is er een bloeiende kantindustrie in het Ertsgebergte.
Het ornament der Boheemsche borduursels komt ons voor van jongeren datum te zijn dan het Moravische. De patronen zijn kleiner van teekening, teerder van materiaal en uitvoering, en naturalistischer dan de strenger gestilizeerde Hanakische en Slovakische.
Boeren borduurwerk vindt men zoowel aan verschillende kleedingstukken als aan voorwerpen van huishoudelijk gebruik, zooals beddegoed, gordijnen, altaarkleedjes, tafelgoed.
Eenige typische voorbeelden van Boheemsche borduurkunst voorheen en thans geven de bijgaande afbeeldingen.
Een dezer (bl. 226) geeft een z g.n. ‘Holubinka’ of vleugelmuts, een der meest kenmerkende bestanddeelen van het Pilsener kostuum. Het mutsje zelf en de van achteren aangebrachte ‘vleugels’ (die soms een breedte van 1½ meter
| |
| |
innemen) zijn bij dit exemplaar van fijn katoen en geheel à jour bewerkt, onberispelijk en wonderfraai van uitvoering. Een andere techniek toont ook een ‘Holubinka’ maar zonder de vleugels. Zulke mutsjes zijn een uiterste van teere geduldsarbeid.
boven: met goud- en zilverdraad geborduurde mutsjes. in het midden: opengewerkte, wit linnen ‘wöchnerinnenvorhang’. onder: rijk geborduurde vrouwenblouse. naprstekmuseum, praag.
De fijn-linnen grondstof geeft het ornament, dat met eene hardere stof onderlegd en met een fijne stiksteek omnaaid is. De fond wordt nu bedekt door een vulsel van duizenden fijne knoopjes. Het uitgespaarde ornament verkrijgt daardoor een zacht relief, duidelijk zichtbaar op de reproduktie naar een model uit het Naprstek-Museum te Praag. Ook in 't Kinsky-Museum aldaar vindt men pracht-exemplaren van dergelijke mutsjes, allen verschillend van ornament. Zij zijn altijd in wit op wit of zwart op wit uitgevoerd.
Aan de vrouwenmutsen n.l. wordt zoowel in Bohemen als Moravië oneindige zorg besteed. Evenals de hoofddoeken spreken zij eene symbolische taal; al naar gelang een mutsje versierd of een hoofddoek gevouwen is, kan de kenner zien, of de bezitster eene getrouwde vrouw, eene bruid of jong meisje is; of de draagster der hoofddoek klaar staat ter kerk of ten dans te gaan. Iedere situatie heeft om zoo te zeggen haar equivalent in het hoofddeksel.
In Jungbunzlau en in Turnau zijn mutsjes met de z.g.n. ‘Bruidskrans’ (of Jungfernkranz) in zwang. Deze zijn rondom met zelfgehaakte kant versierd en over de bol wordt een 6 à 8 cM. breede geborduurde band gedragen, waarvan de einden, eveneens versierd, van achteren afhangen. Deze ‘bruidskransen’ behooren tot het uitzet der bruid en worden dus alleen door getrouwde vrouwen gedragen.
Zij zijn vooral van voren fraaigeborduurd en het motief bestaat geregeld uit drie bloemen of boompjes. Maar op hoe honderderlei wijze wordt dit eenvoudige gegeven met groote vindingrijkheid gevarieerd! Onze afb. (zie bladz. 227) geeft er eenige voorbeelden van. De fond wordt in verschillende vulpatronen meest met karmijnroode zijde bewerkt. Dikwijls - met name de Slovakische - worden zij geheel in geel, wit en zwart gehouden en die kombinatie geeft er iets zeer stemmigs en voornaams aan.
Zeer karakteristiek zijn ook de z.g.n. ‘Karmosintücher’ (afb. bl. 228). Het zijn vierkante hoofddoeken van fijn linnen of katoen met breede kant omzoomd en rondom met een doorloopenden rand rijk geborduurd. Bij de punt die over het hoofd valt verbreedt de rand
| |
| |
versiering der slovakische kniebroeken.
plachta uvodnica of doopkleed. kinskymuseum, praag.
zich tot een uiterst fraaie zware hoekvulling. Het geheele ornament is in één tint van diep roode zijde gewerkt, die door tijd en wasschen de fraaiste nuances krijgt. Geliefde motieven zijn de uitgespreide roos, klokje, granaatappel (een uit de Orient overgekomen motief) en hartvormen. Met fijne bladertakjes en bloesempjes, die, de lijnen van de zware hoofdpartijen volgend, ze spelend omgeven, wordt een heel bizonder effekt verkregen.
Bij de Blaterdracht behoorden groote wit katoenen doeken, die om hoofd, hals en schouders kunstig gedrapeerd werden. Nu behooren zij reeds tot de geschiedenis en prachtexemplaren vonden in de Musea en bij verzamelaars een rustplaats. Zij zijn bizonder fraai van bewerking.
Evenals de vorige, kleinere hoofddoeken zijn zij met rand- en hoekversiering voorzien. Het borduurwerk, in lange platte steek, is lichter van kleur en bewerking. Geliefkoosde kleuren ervoor zijn rose, puper, blauw en geel in harmonieuse samenstelling. Een kwistig gebruik wordt bij het bewerken dezer doeken van kraaltjes en pailletten gemaakt.
Behoorend bij het kostuum van Eger zijn de drie sierlijke handboorden voor vrouwenblouses, op wit linnen met blauwe gele en zwarte zijde gewerkt.
Het is onmogelijk zelfs een beknopt overzicht te geven van de nog in zwang zijnde Moravische drachten. In dit deel van het rijk heeft men ze op vele plaatsen - trots het aanleggen van spoorwegen en het toenemen van verkeer en handel - nog trouw bewaard. De kenner onderscheidt alléén onder de Moravische Slovaken 26 hoofdtypen van kleederdrachten!
De Zuidelijke Moraviër houdt van sterke kleurentegenstellingen, terwijl de Noordelijke
| |
| |
bergbewoners ernstiger en stemmiger in hun uiterlijke verschijning zijn.
Ook de Moravische vrouw beheerscht volkomen en als het ware spelend de moeilijkste borduurtechnieken. De platte steek is in het zijdeborduursel zóó zuiver uitgevoerd, dat het soms moeilijk valt den goeden van den verkeerden kant te onderscheiden.
slovaken uit moravië.
De kruissteek, vischgraat- en Holbeinsteek worden veelvuldig toegepast. En het moeitevol werk in tegenstrevend goud- en zilverdraad doet bij hen niet onder voor de fraaie middeleeuwsche kerkborduursels. - Mutsen, vrouwenblouses met wijde mouwen, mannenhemden en -broeken, boezelaars, omslagdoeken, beddegoed, dat alles wordt in de lange winteravonden rijkelijk met borduurwerk voorzien. Een algemeen verbreide gewoonte was en is, het bed der jonge moeder gedurende de eerste weken met een fraaibestikt gordijn te omhangen. Dit gebruik deed de rijke ‘Wöchnerinnen vorhänge’ ontstaan. De kruissteek in rood en blauw katoen, afgewisseld met à jour bewerkte randen, doet hiervoor dienst. Nevenstaande afb. geeft zulk een rand, werk uit de 17e eeuw in rood katoen op wit linnen en met het bij de Slovaken zeer geliefde hanenmotief. Maar er zijn er ook, die als uit kant geweven schijnen, geheel ‘à jour’ bewerkt. En van eene naieve bekoring zijn de, door de techniek geëischte, rechtlijnig-gestiliseerde dier- en bloemvormen.
met rood katoen en ‘à jour’ bewerkte ‘wöchnerinnenvorhang’ uit de 17de eeuw. national museum, praag.
Tot het kompleete uitzet eener Mo- | |
| |
ravische bruid behoorde de ‘plachta uvodnica’ of ‘Einsegentuch’. Dat is een 2½ Meter lange, 70 cM. breede doek, die in het midden een rijkversierde band heeft, terwijl het ondereinde in zijn geheel geborduurd is en dikwijls emblemen of het monogram van Christus draagt Deze doek, smalgevouwen, droeg de bruid op haar gang naar de kerk voor de huwelijksinzegening. Er was een wijding aan de ‘uvodnice’ verbonden en zij werd eerst weer te voorschijn gehaald bij den doop van het eerste kind. Het versierde ondereinde moest dan vallen over het hoofdje heen van het kindje, dat er onder gedragen werd.
kleederdracht te javornik (moravië).
Hoe rijk en afwisselend de dracht der Slovaken is, toonen de bijgaande afbeeldingen.
Een ervan geeft het hoogst-schilderachtige kostuum uit Javornik, met zoo middeleeuwsche reminiscensen. Sober en stijlvol, geheel in zwart, wit en geel is de dracht in dit verborgen plaatsje bij de Witte Karpaten. Als men Zondags in het Evangelische kerkje de bewoners met hun scherp geteekende, karakteristieke koppen, bijeenziet, mannen en vrouwen streng gescheiden, dan waant men zich in andere tijden verplaatst. De zware mannenjassen, met dubbele op den rug laag afhangende vierkante kragen zijn uit dikke schapenwol geweven en de versiering wordt door mannen aangebracht. Ook het vervaardigen dier eigenaardige korte en lange pelsen (die des winters zoowel door mannen als vrouwen algemeen gedragen worden met de harige vacht naar binnen gekeerd), is aan mannenhanden overgelaten Ook deze zijn met applicatie in leder of laken en borduursel met vrij grove wol versierd.
versiering van een slovakisch mannenhemd. museum f. oesterr. volkskunde, weenen.
Een andere afbeelding stelt een Slovakische mannengroep voor in Zondagstaat. De blauwlaken broek is aan de voorklep rijk gesoutacheerd in sierlijke golf- en slingerlijnen.
De mannenhemden zijn aan hals, borst en schouders met fijn rood katoen in verschillende stijlvolle hoekvullingen bewerkt, waarvan het afgebeelde detail een denkbeeld geeft. Zij worden met een strikje op zijde gesloten. Over het hemd wordt een zeer kort bolero-jakje gedragen, ook geheel met de naald bewerkt en van voren voorzien
| |
| |
van groote roode of zwarte pompons en kwasten.
geborduurde hemdboorden uit eger. museum f. oesterr. volkskunde, weenen.
De versierselen op de mutsen der mannen, hebben betrekking op hun staat als celibatair, bruidegom of huisvader.
Werpen wij ten slotte een blik op het bergvolk aan de grenzen van Hongarije. Wat in Bohemen reeds uitgestorven is en zich in Moravië ook allengs tot de uitvaart zal rusten, dat leeft en bloeit nog onder de eenzaam levende bevolking van de Karpaten, de hellingen van den hoogen Tatra en Magura. Bij deze zonen van het Czechische volk is de traditie ook in de dracht levend gebleven en de vrouwen schuwen het geduld-eischende borduurwerk aan kleederen en huisraad niet.
Bijna ieder dorp heeft zijn eigen ornamenten en versieringen. In de rijke streken bij Presburg en Turnau wordt veel met goud- en zilverdraad geborduurd, wat in verbinding met zwarte en geele zijde zeer fraaie effekten geeft.
Duidelijk is dit te zien aan de twee zeer rijkgeborduurde vrouwenblouses en (bovenaan) de eveneens met goud bewerkte mutsjes.
Hoe menig voorbeeld ware nog aan te voeren uit den onuitputtelijken schat, dien het volk in deze landen in de loop der eeuwen voor zich en anderen verzameld heeft!
Het zij ons voldoende te hebben aangetoond, dat het volk der Czecho-slaven, uitmuntend door aangeboren smaak en vaardigheid in het beheerschen van velerlei technieken, in staat is om - steunend op hechte tradities - zelfs in deze tijden van veralgemeening, nog nieuws en origineels te scheppen.
vrouwenpels van leer met applicatie-borduursel. museum, budapest.
|
|