| |
| |
[pagina t.o. 217]
[p. t.o. 217] | |
| |
| |
| |
Beeldhouwwerk van J. Mendes da Costa
door M.W. van der Valk
abraham's offerande (grès cérame).
Wanneer ik het waag over dit werk te schrijven, is zulks allerminst bedoeld als eene studie over Mendes in zijn geheele werk, maar wensch ik slechts enkele bemerkingen te maken naar aanleiding van zijn werk en wel voornamelijk in verband met zijne, in December l.l. gesloten, expositie in den Rotterdamschen Kunstkring, waar zijn laatste werk te zien was, werk, dat misschien wel het beste en meest uitgesprokene is van wat hij gemaakt heeft.
Het was een bijzonder genot deze dingen te zien, en, zoo als gebeurt bij het genieten van alle werkelijk goede kunst, een sterken indruk meê te nemen van het werk in zijn geheel en van de groote kwaliteiten van den artiest, die zijn werk maken tot wat het is: Eerlijkheid en kracht, groote helderheid van begrijpen, en fijnheid van voelen.
Eerlijkheid -, niet de nuchtere openhartigheid, die alles makkelijk blootgeeft, omdat de bodem niet diep ligt - maar de haat aan al wat niet echt, niet waar is, aan alles wat schoone schijn is en niet innerlijk wezen, daardoor een hartstochtelijk grijpen naar het hoogste omdat daar schoonheid en waarheid
| |
| |
en alle deugden elkaar ontmoeten.
Wie eerlijk is moet sterk zijn, sterk tegenover zichzelf, en een' dikwijls langer en zwaarder weg kiezen, om te komen tot het zich zelf gestelde doel, terwijl het bereiken van den schijn er van soms zoo gemakkelijk is, en voor de groote massa die schijn niet te onderscheiden is van, dikwijls zelfs aantrekkelijker zal zijn dan het ware.
Wie eerlijk is moet sterk zijn, omdat hij zijne overtuiging moet kunnen vasthouden tegen het beter-willen-weten van vele anderen in, sterk om zich niet te storen aan alles wat daar liegt om hem heen en dat om dien leugen geëerd wordt.
Wie eerlijk is moet sterk zijn tegenover zichzelf en zijn werk, moet altijd
vrouwtje (grès cérame).
de doove (grès cérame).
weer kunnen wegwerpen, wat hij eens als waarheid meende te zien, maar verder gekomen, niet meer als waarheid erkent, terwijl het zoo gemakkelijk zou zijn om op het eens bereikte door te gaan.
Liefde tot de waarheid brengt tot juistheid van begrip. Wie met oprechtheid zoekt naar den kern der dingen, naar het innerlijke wezen van de verschijningsvormen om zich heen, zal door de verscheidenheid van de uiterlijke vormen heen, komen tot het erkennen van de oorzaken, die de vormen doen ontstaan, hij zal het noodzakelijke verband zien tusschen den aard der dingen en hun vorm, die de expressie van hun wezen is.
Juist begrijpen is eigenlijk het fijne voelen, dat ons een ding leert kennen tot in zijn innerlijkste wezen, in de fijnste bestanddeelen van zijne materie, den samenhang en wisselwerking dier deelen onderling en tevens de verhouding van dat ding tot zijn omgeving - doet daardoor de plaats zien, die het inneemt in het leven zelf. Juist dit zien van het ver-
| |
| |
aapjes (grès cérame).
band der dingen onderling, van hun plaats in de natuur en als gevolg daarvan het heldere begrip van hun gebruik en doel is de beste eigenschap van den kunstenaar, en zijne genialiteit hangt af van de mate waarin hij deze eigenschap bezit.
Fijn gevoel is vooral niet te verwarren met sentimentaliteit, dit laatste is het te veel en te groote waarde hechten aan één enkelen kant van het te behandelen onderwerp; fijn gevoel is vrij van overdrijving, is het behouden van het juiste evenwicht, is bovenal geen vaagheid, want onduidelijkheid is zwakheid.
Fijngevoelig te zijn is veel te weten en veel te kunnen. Op een haar af juist te kunnen zeggen wat gezegd moet worden, de fijnste buiging van eene lijn, de teerste nuance van een kleur te kunnen geven, daarvoor zijn noodig de uiterste vastheid en de grootste kracht - evengoed als om uittedrukken een geweldige beweging of een woeste hartstocht en deze niet te doen ontaarden in overdrijving of caricatuur.
Hij, die het begrip heeft en de macht, kan met een stalen beitel in de hardste steen een even gevoelige lijn zetten als met het fijnste potlood op het zachtste papier. Wie dit niet weet zal geen sentimentaliteit van werkelijke gevoeligheid weten te onderscheiden, zal onbehouwen wildheid verkiezen boven ingehouden kracht en oppervlakkige mooidoenerij stellen boven eenvoudigen ernst.
Een lange tijd van denkend werken en werkend denken is noodig om te komen tot het begrijpen, en juist dit weten hoe te studeeren, dit voelen wat studie moet zijn, is wellicht de meest kenmerkende eigenschap van de genialiteit, en daardoor zien wij dat wonder gebeuren, dat bij elken grooten kunstenaar ons altijd weer opnieuw treft, hoe hij met zoo weinig, zoo veel kan uitdruk
havik (brons).
| |
| |
ken. Dit kunnen is niet alleen het gevolg van zijn volkomen meesterschap in de behandeling van de stof, waardoor hij zoo kort en bondig kan zeggen wat hij wil, maar evenzeer het resultaat van het kiezen der juiste stof.
meisjeskopje (brons).
Het harmonische samengaan van stof en behandeling is een eerste vereischte voor elk kunstwerk, omdat een slecht gekozen of verkeerd toegepast materiaal noodwendig tengevolge heeft een onvolledige uitdrukking. Het onderscheid tusschen dilettant en kunstenaar, ligt, meen ik juist hierin: dat de eerste, door de onvolledigheid van zijn aanleg, niet kan komen tot het inzicht van wat werkelijk studeeren is, en de ander nooit kan nalaten dat zijn leven lang te doen.
Zoo zal de dilettant steeds minderwaardige dingen voortbrengen, omdat hij die hoogste eisch niet kent - noch den weg om het hoogste te vinden, en de kunstenaar zal het hoogste wellicht nooit, of slechts een enkele maal bereiken, maar zijn werk zal toch zooveel hooger staan, omdat het duidelijk wijst naar die voor hem misschien onbereikbare, maar wel begrepen volmaaktheid, waarnaar de ander niet streeft - meenend dat zijn schijn het wezen reeds is.
Het juiste zien van de dingen in hun verband, van de plaats, die zij innemen in het leven zelf, hangt weer af van het plan waarop de kunstenaar staat. Hoe hooger dat is, des te ruimer ziet hij, des te beter kent hij de invloeden, die het bestaan der dingen beheerschen; en zijn werk zal daarvan getuigen. Wanneer nu een kunstenaar leeft in een tijd van het samengaan van zeer velen, in ééne zelfde overtuiging, in den bloeitijd van een gemeenschapsleven, zal hij ook door de kracht van die eenheid gedreven, uiting geven aan de hoogste idealen van die gemeenschap, en, door den noodzakelijk langen duur van hare ontwikkeling, het voordeel hebben, de schatten te kunnen gebruiken van de langzaam ontstane traditie van symboliek en handwerk beiden, en de samenwerking der kunsten, zal een van zelf sprekend feit zijn. Al zijn wij nu zeker, dat de tijden van gemeenschapsleven weer zullen komen en schooner dan ze ooit geweest zijn, zoover zijn wij nog lang niet.
| |
| |
snoepertje (brons).
| |
| |
De enorme uitbreiding van het menschelijk weten op alle gebied, en de geweldige strijd die daardoor ontstaat, tusschen oud en nieuw, tusschen wat voorbij moet gaan en wat komen zal, spiegelt zich natuurlijk in den ontwikkelingsgang van de kunsten even zeker af als in dien van de maatschappij - en de drang naar het nieuwe, niet omdat het nieuw is, maar omdat het de expressie moet zijn van de nieuwe behoeften, schept ook nieuwe vormen, die zoo verschillend kunnen zijn, omdat de voorafgegane ontwikkeling en de persoonlijke denkbeelden van wie ze maakt, in dergelijke tijden van zoo verschillenden oorsprong kunnen zijn - tot eindelijk over alles en allen heen komt het ééne doel en de ééne uitdrukking daarvan. Dan bepalen de wijsheid, en de eerlijkheid en de kracht van den kunstenaar, de plaats van hemzelf en zijn werk in dien tijd en zijn invloed daarop.
Bij het zien van het werk van de besten uit alle tijden begrijpen wij dit onmiddellijk en het genot, dat het zien van een kunstwerk ons geeft, wordt wel voor het grootste gedeelte veroorzaakt, door dat wij den band voelen tusschen het beste wat in ons zelf is, met hetgeen wij dan voor ons zien en het ons wijzer en krachtiger maakt en voor zoover wij zelf kunstenaar zijn, we weer duidelijker zien waar het om gaat en waarheen het moet.
job en de stem gods (brons).
Niet dikwijls zullen we werk zien, dat zóó helder ons deze dingen zegt, als het werk van dezen beeldhouwer. Rusteloos zoeker, en buitengewoon hard werker, voortdurend onvoldaan met wat bereikt is, omdat elk geëindigd werk hem weer nieuwe inzichten geeft in de eischen, welke de verschillende stoffen, die hij bewerkt, hem stellen en tegelijk door de meerdere ervaring en het zuiverder begrip, de macht verkrijgend om zijn werk vollediger en dieper te maken, komt hij in deze laatste dingen tot eene kracht van uitdrukking en een meesterschap over de stof zoo als in onzen tijd nog maar zelden bereikt is.
Dit meester-zijn over de stof, dat wil zeggen het gebruiken van eene bepaalde materie: brons, hout, marmer, aardewerk etc., zóó, dat de innerlijke eigenschappen van die stof tot hun volle recht komen, dat zij de manier bepalen waarop die stof is behandeld, en dus het uiterlijk aanzien van het kunstwerk doen verschillen naar den aard van het materiaal dat er voor gebruikt is, dat is één van de
| |
| |
redenen waarom dit werk zoo superieur is.
Onzuiverheid van techniek en misbruik van stof zijn meestal een teeken van decadentie, en daardoor ontstaan die monstrueuze afwijkingen, waarin wij de materialen op zijn gekst door elkaar geward zien Soms ziet men het metaal de vormen van het hout, het koper de lijnen van aardewerk, porcelein het voorkomen van brons aannemen, en zoo wordt een moderne bazaar van weeldeartikelen een helsche verzamelplaats van de meest weerzinwekkende hybriden, en ploertigste mooi-doenerijen, symbolen van domheid en leugen.
kinderkopje (brons).
Langen tijd ook hebben de kunsten, vooral in ons land, te veel gestaan in het teeken van de schilderkunst, en was het picturale van de dingen hoofdzaak.
De invloed daarvan was ook merkbaar op de beeldhouwkunst. Wij zien dien invloed in het zoeken naar effekten en expressies die niet haar eigen waren.
Een geniaal man kan dit misschien doen in ernstig zoeken, en kan er rijper en dieper door worden, maar dan alleen als hij er uit en er boven komt, anders leidt het noodzakelijk tot verslapping en verval.
Met den opbloei van de bouwkunst en van wat men noemt de gebruikskunst, met, als direkte gevolg daarvan het streven tot de verheffing en ontwikkeling van het ambacht, werd hierin veel veranderd.
De eischen toch van goede constructie, daaruit voortvloeiend juist gebruik van grondstof en versiering, niet meer eene aangeplakte aardigheid maar in hecht verband met den bouw en de verduidelijking daarvan; dit alles heeft een niet te miskennen invloed op de kunst in het algemeen gehad, en op de beeldhouwkunst in de eerste plaats.
Het zou eene belangrijke tentoonstelling kunnen worden, als wij eens eene verzameling te zien kregen van Mendes' werk van vroeger tijden tot nu toe.
Van het eerste aardewerk met de mooie, sterke kleuren; van zijn grès céramique, eene zoo prachtige stof en de vormen zoo juist geëigend voor die stof; van zijn dieren, de mooie apen in de treurigheid van hun banneling bestaan in een dierentuin, of in den trots van hunne geheimzinnige grootschheid of in de intieme gezelligheid van hun samenzijn; de prachtige vogels, de kameelen; ook van de vele gebruiksvoorwerpen in diezelfde stof. Dan de vrouwenfiguren uit het Jodenleven van Amsterdam, van een zelfde monumentale grootheid van lijn en expressie, in hun eigendommelijk karakter, zooals het begrepen is in de alledaagsche armoede van hun
| |
| |
bestaan, met daarachter de traditie van hun ras. Eindelijk de portretten en karakterkoppen, die hij heeft gemaakt. Het bronzen kinderkopje en meisjeskopje; de bronzen vogels. Dit speciale werk zoo frappant, omdat het zoo juist is, wat brons kan zijn. Niet maar een gewoon geboetseerd ding, dat in brons is afgegoten, maar al dadelijk, bij den opzet, voor die stof voorbestemd, en daar de behandeling van de klei op ingericht. Het buitengewoon karakteristieke meisjeskopje waar behalve de typeering van het kind zelf, ook de omzetting in het materiaal (de oplossing b.v. van het haar) zoo meesterlijk is.
De strengheid van de behandeling is in al dit brons zoo ver doorgevoerd, en maakt het zoo bijna eenig in zijn soort. Het zal velen in het eerst misschien moeielijk vallen, deze qualiteit op zijne juiste waarde te schatten en er het mooie van te zien, want voor een ongeoefend oog, ziet een brons, dat niet anders is dan een afgietsel van een werk in klei, dat zonder begrip van of eerbied voor het materiaal waarin het gegoten moet worden, min of meer knap geboetseerd is, met al de schilderachtige behandeling van duim of boetseerstok nog duidelijk te volgen, er misschien zoogenaamd ‘artistieker’ uit, en lijkt het oppervlakkig alsof die kleine bewegingen en afplattingen uitvoerigheden zijn, die den gedachtengang van den kunstenaar in zijne fijnste nuancen doen volgen.
Maar als we diezelfde wijze van behandeling dan ook terug vinden in het marmer of het hout of het aardewerk of het koper, dan zien we dat zij eerder de zwakke kant van het werk is, en bij aandachtiger beschouwing en beter bestudeeren, merken we wel dat het juist andersom is en begrijpen en waardeeren we langzamerhand den kunstenaar ook hierin.
Zoo bij de monumentale dingen, om alleen te noemen de twee dierenfiguren voor Soerabaja, de vijf blauwsteenen figuren op het Damrak, weer geheel anders opgevat, juist in den stijl van de stof. Van de allerlaatsten:
Mozes voor het brandende braambosch. De sterke man, in de volheid van zijn wijsheid en kracht, die de stem hoort, die hem tot zijn groote taak roept, en daarna: Mozes, de grijze held, die na al zijn lange jaren van strijd, in extase het beloofde land ziet; het onbereikbare bijna bereikt, de bevestiging van zijn geloof.
De twee profeten Elia en Elisa in hun laatste samengaan, ziende het onzienlijke; Abraham vóór het offer in de groote smart van die supreemste overgave, met dat aandoenlijk gebaar om het hoofd van zijn zoon, en de Job, en de David!
Die allen de uitdrukking van wat door traditie die oud-testamentische figuren geworden zijn, symbolen van algemeen menschelijke gevoelens.
Van zulk werk gaat eene kracht uit voor wie het goed beziet.
|
|