Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 19
(1909)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 157]
| |
I.Huisindustrie en volkskunst zijn het uitvloeisel van onontwikkelde ekonomische verhoudingen. De diepgewortelde maar tegelijk teedere plant der
‘lebzeltmodel’ mus. für oesterr. volkskunde, weenen.
volkstraditie wordt verdrongen en gedood door stoom, moderne beschaving: vooruitgang in één woord. Is het daarom, dat die àl zeldzamer wordende bloem met haar vreemd schitterende kleuren en ouderwetsche lavendelgeur ons zóó aantrekt en boeit, waar wij haar ontdekken ter zijde van de groote verkeerswegen? Een enkel maal wordt ons - zelfs bij het reizen door kultuurlanden - eene dergelijke verrassing bereid. Afwijkende van de groote route bevinden wij ons dan te midden van een volk, dat in zeden, gewoonten, uiterlijk voorkomen minstens een halve eeuw bij zijn naaste buren achterstaat: wij zijn getuige van eene overwinning van traditie op tijdgeest. Geen land in Europa is waarschijnlijk zóó rijk aan dergelijke tegenstellingen als de Oostenrijksch-Hongaarsche Monarchie, op ethnografisch gebied het land der onbegrensde mogelijkheden. Eene bonte menigte van stammen, die als in een optocht alle volkeren-verscheidenheden van ons werelddeel vertegenwoordigen - mengingen en nuances van Germanen, Romanen en Slaven - bewonen het uitgestrekte rijk, dat ook geologisch de meest treffende tegenstellingen vertoont. Een zeer beknopt overzicht van de verdeeling der verschillende stammen volge hier. In een kompakte massa neemt de Duitsche stam het centrum van het rijk in: het zijn vooral de Beieren die het Donaudal bewonen en van daar in het zuidelijk deel van Moravië en Silezië zijn doorgedrongen. Ook zijn zij aan drie zijden de natuurlijke berggrenzen van Bohemen overgetrokken, in het midden en Z.O. stuitende op het afgesloten gebied der Czecho-Slaven. Deze volkstam bewoont geheel Centraal-Bohemen en Moravië. Terwijl de Slaven in Bohemen - waaronder de Czechische stam de overheerschende is, - reeds lang tot één versmolten zijn, onderscheiden zich in Moravië de Wallachen, Slovaken, Hannaken en Horaken door nog heden ten dage zeer uitgesproken ethnographische eigenaardigheden. In het N.O. van het rijk zetelt de Poolsche natie, die zich met zuidelijke | |
[pagina 158]
| |
uitloopers tot in de Karpaten uitbreidt en in het Oosten op de Rutenen stuit. Deze vormen de bevolking van het westelijk deel der Bukowina, waarvan het zuidelijk, bergachtig gebied door de Roemenen bewoond wordt. In Zuidelijk Oostenrijk grenst onmiddellijk aan het Duitsche spraakgebied dat der Slovenen, die beneden-Stiermarken, Karintië, de Krain en het Noordelijk kunstgebied bevolken. Het Istrische Schiereiland geeft gastvrijheid aan Kroaten en Serviërs, vermengd aan de Westkust met Italiaansche afstammelingen. Het uitgestrekte gebied van Hongarije behoort in zijn geheel aan de Maggyaren. De nieuw verworven provincies Bosnië en de Herzogewina worden, behalve door de daar gevestigde Turken, uitsluitend door Slaven bewoond.
‘bauchranzen’ uit salzburg, mus. f. oesterr. volkskunde, weenen.
Wij willen slechts een zeer klein deel van dit enorme volkeren-komplex nader beschouwen en van de Czecho - Slavische bewoners van Bohemen en Moravië enkele bizonderheden meedeelen, die ons troffen op eene reis door die streken. | |
II.Landen, welke eeuwenlang het tooneel van verwoestende oorlogen waren, zijn natuurlijk minder rijk aan voortbrengselen van kunst uit oude tijden dan die, waar de bevolking vreedzaam kon leven en geslacht na geslacht dezelfde woningen betrok, gelijke meubelen, gelijk huisraad gebruikte. In Tirol - echt bergland met lang ontoegankelijk gebleven passen en hoogvlakten - dat zich steeds door een sterk individueel volksleven heeft onderscheiden, zijn nog veel goed bewaarde specimina gevonden van meubelen, gebruiksvoorwerpen en sieraden, dateerende uit de middeleeuwen. In andere deelen van het keizerrijk, die in den loop der tijden meer onderhevig waren aan oorlogswisselvalligheden, zooals Hongarije, Bohemen en Moravië, is het oudste wat men van volkskunst gevonden heeft, terug te brengen tot het einde der 17e eeuw. Eigenaardig is het, dat in streken als Tirol en het Salzkammergut met hun steeds toenemend vreemdelingenverkeer en bloeiende industrie en mijnwezen, de traditie nog zulk een taaie levenskracht heeft, dat geen moderne z.g. vooruitgang haar heeft kunnen fnuiken. Altijd nog is Tirol bij uitnemendheid het land der volksdrachten: reeds daarin toont zich zijn star aan het oude hangende zin. De rijke wouden leveren den Tirolers materiaal te over, om te snijden en te versieren. En alles, wat uit hout gesneden werd, was, vooral in vroegere tijden, van eene naieve, rijke bekoring: kisten en kastjes, stoelen en tafels in de met houten lambrizeering en zoldering voorziene kamers, lepel- en bordenrek, melkkruk, houten jukbanden voor koeien en schapen, waarin de sonoor-klinkende klokken komen te hangen, handvatsel van zweep, bergstok en herderstaf, kortom alles wat besnijdbaar is, werd en wordt met kerf- en diepsnede, brandtechniek, kleurige was-intarsia rijk versierd. Het resultaat van deze sints eeuwen bedreven, geduld- en tijd vorderende arbeid toont ons menig fraai voorwerp, bij oude | |
[pagina 159]
| |
boerenfamilies nog aanwezig of naar eenig plaatselijk museum verhuisd.
tiroler ‘bauchranzen’, mus. f. oesterr. volkskunde, weenen.
Een paar voorbeelden van dergelijk oud houtsnijwerk toonen ons de ‘Lebzelten model’, vormen, waarin een nationale koek geperst werd, uit het ‘Museum für Oesterr. Volkskunde’ te Weenen. In door den tijd bijna zwart geworden ahornhout met de grootste zuiverheid gesneden, dateeren zij uit het begin der 18e eeuw en stellen een edelpaar in de dracht dier tijden voor. - Interessant van techniek en allerzuiverst van decoratief gevoel zijn de uit Salzburg afkomstige ‘Bauchranzen’. Deze mannen gordels hebben in de Oostenrijksche Alpenlanden een eigenaardig, elders niet voorkomend, type. Oorspronkelijk bestonden zij uit een breeden, leeren riem, geheel of volgens rijen met tinnen stiften beslagen. Aan het uiteinde is de groote met zorg versierde metalen gesp. Dikwijls werden de ruimten tusschen de ingedreven knoppen met gekleurd leer ingelegd De meeste dezer gordels dateeren uit de 17e en 18e eeuw. Na dien tijd begon men de z.g.n. Bauchranzen, (die tegelijk één of meer geldtasschen bevatten, wier opening door een rijk versierd schild bedekt is) op andere wijze te dekoreeren. Met de gespleten schachten van pauweveeren wordt het geheele voorste gedeelte rijk geornamenteerd en dat op zoo volmaakt-zuivere wijze, dat zij de groote technische vaardigheid der toenmalige lederwerkers verraden. Het figurale motief: leeuw, gems, dubbele adelaar, komt naast het plantornament voor; ook namen en initialen worden in de versiering opgenomen. Naar den stand van den bezitter wisselt het ornament: voerlui, jagers, boeren, hebben hun persoonlijke embleemen. In het midden van een der gordels is het Lam Gods afgebeeld, geflankeerd door twee heraldische leeuwen, terwijl de naam van den bezitter, Anton Winkler, in spits toeloopende vakken de versiering afsluit. In Radstadt leefde voor eenige jaren nog een bekend ‘Riemer’, der Reamer Antoni, die veel dergelijke gordels vervaardigde en een meester in zijn vak was. In de buurt van Salzburg, het Reuzengebergte en Oost-Bohemen, waar deze ‘Ranzen’ algemeen in zwang waren, worden zij nu alleen door de oude mannen gedragen en geene nieuwe meer gemaakt. Maar in Tirol zijn zij nog heden ten dage algemeen in gebruik. Als voorbeeld van de smaakvolle geschenken, die de Tiroler voor zijn meisje of bruid vervaardigt, mogen de kammen dienen. Gesneden in wit been verkrijgt het ornament door de zwartgemaakte grond een bizonder zuivere omlijning en belangrijkheid. Het is bekend, dat in geheele streken van Tirol - zooals in Grödener en Fleimsertal - eene talrijke bevolking de lange wintermaanden gebruikt om groote hoeveelheden houten kinderspeelgoed te produceeren, dat naar alle deelen der wereld zijn weg vindt. Maar van de schoonheid en kunstwaarde der oude Grödener dier- en heiligenfiguurtjes, zooals wij die in de ‘Krippen’ figuren in verscheidene musea bewonderen, is bij de moderne voortbrengselen niets meer te bespeuren. | |
III.Wenden wij ons nu tot de Czecho-Slaven, | |
[pagina 160]
| |
de bewoners van Bohemen en Moravië. In de inleiding van zijn ‘Auswahl böhmischer Nationalstickereien aus dem Naprstekschen Museum in Prag’ schrijft Prof. Koula: ‘Het landvolk had een eigen kunst, die aan zijne behoeften voldeed en in het gezin of door dorpshandwerklieden werd uitgeoefend. Zij was niet een namaak of een enkel volgen van de in steden en paleizen levende kunst: veeleer een eigenaardige, oorspronkelijke uiting wier belangrijkheid ons steeds duidelijker zal worden naarmate het gevoel voor het algemeene kunststreven der menschheid zich ontwikkelt.
in been gesneden sierkammen uit tirol. mus. f. oesterr. volkskunde, weenen.
Van deze nationale kunst bleven in Bohemen vele drachten, borduursels en staaltjes van fraaie hout-architektuur behouden. In het land der Moraviërs en Slovaken is echter tot op heden de geheele oorspronkelijke toestand nog bewaard.’ De eerste, onverwachtrijke, ethnografische tentoonstelling in Praag van het jaar 1895 bracht vele voor de stadbewoners geheel onbekend-gebleven toestanden aan het licht en gaf eene verzameling van zóóvele kunstschatten, dat niet alleen het in dat jaar gestichte ethnografische museum in Praag, maar ook een aantal kleinere musea en verzamelaars hun inventaris met belangrijke bijdragen konden verrijken. Toen werden ook de oogen geopend voor het vele, dat door ongunstige omstandigheden, hetzij verarming of toename der fabrieken, op het gebied van huisindustrie en volkskunst reeds verloren ging en een streven tot hare verheffing en frisch doen opbloeien is sinds dien tijd in alle richtingen merkbaar De volkskunst is voor den lateren Czechischen kunstenaar tot een nooit falende bron geworden. Wordt het oog van den schilder geboeid door de weelderige pracht van ongebroken kleuren, zoo lokt hem, die zin voor het historisch verband der dingen heeft, de strengbewaarde overlevering en het vasthouden aan een oude vormenwereld. En voor den technisch begaafde is het een genot te ontdekken, hoe, ver van school en ‘kunstrichting’ een natuurlijke vaardigheid verkregen werd in het behandelen en beheerschen der grondstoffen. Zooals de beste Duitsche dichters en komponisten geïnspireerd werden door oude volksliederen en wijzen, zoo wortelt ook de geniale muziek van een Smetana en Dvorák in hun vaderlandsche zangen en dansmelodieën. De kleurenrijkdom, die de Czechische en Slovakische architektuur, kleeding, keramiek kenmerkt, vinden wij terug in de schilderijen en teekeningen van een Ales, Josa Manes (1821-1871) en onder de jongeren in den Moravischen schilder Uprka. | |
IV.In Bohemen, berg- en woudrijk land, is hout het aangewezen materiaal voor de woningen, en werd het van oudsher ook aangewend voor woonhuis, kerk, klokketoren, stadhuis en de inwendige versiering der huizen. De groote brandbaarheid is oorzaak, dat slechts weinige oude houten gebouwen tot op dezen tijd bewaard zijn gebleven. Een typisch staaltje van Boheemsche houtarchitektuur geeft het voormalige stadhuis te | |
[pagina 161]
| |
Eisenbrod, naar het in het Kinsky-museum te Praag aanwezige model. De straten in de kleinere steden bieden het eigenaardige schouwspel, dat de huizen, evenals in N.-Italië, van arkadengangen voorzien zijn.
voormalig stadhuis te eisenbrod. kinsky museum, praag.
Voorgebouwde gedeelten, erkers, balkons, torentjes, komen veelvuldig voor. Een boerenhofstede bestaat uit het hoofdgebouw met woonruimten voor gezin en bedienden. Daaromheen groepeeren zich verscheidene bijgebouwen: schuren om koren en hooi te bewaren, stallen voor vee en paarden, waschruimte enz. Van buiten aangebrachte trappen voeren naar de bovenverdieping. Zijn de bijgebouwtjes vaak uit ruwe steen opgetrokken met kalk bedekt en door een stroodak afgesloten, zoo toont het woonhuis uitsluitend houtkonstruktie. De gevel door de balken verdeeld en van kroonlijsten voorzien, is met planken afgedekt, die, recht, schuin of waaiervormig aangebracht, groote verscheidenheid aan het uiterlijk der huizen geven. De houten gevel wordt op allerlei wijzen fraai versierd: de ruimten tusschen de vensters en boven de deur met snijwerk gevuld, dikwijls ook beschilderd. De gevels eindigen spits of afgerond; het jaartal van den bouw en een spreuk worden er veelvuldig op aangebracht. Van oudsher is het gebruik om tusschen de vensters de kransen te laten hangen, die ieder voorjaar met de H. Sakramentsprocessie (Frohnleichnam) ververscht worden. Op de deur worden als goed omen de initialen der drie Koningen met kruisen geschreven. De zuilen, die de vóórgebouwde erkers en balkons steunen, zijn in verband met het materiaal, waaruit zij bestaan, op verschillende wijzen versierd en soms door bogen op de wijze van loggia's verbonden. Aan de steenen bouwdeelen wordt ook stucco-ornament aangebracht. De daken zijn met stroo of met over elkaar liggende houten plaatjes (Schindeln) bedekt, die door invloed van het weer een diepe, fraaie kleur krijgen. De geheele hofstede is door een uit hout- of rotsstukken vervaardigde omheining afgesloten, onderbroken door een groote, monumentale toegangspoort, die aanleiding geeft tot allerlei architektonische fantasieën. Een torentje met eigenaardige, papaverbolachtige afsluiting bekroont het geheel, terwijl in nissen heiligenbeelden, waaronder dat van den H. Florian, beschermer tegen brand, veel voorkomen. De houten kerken met soms vrijstaande klokketorens, zijn meestal een prooi der vlammen geworden. Toch vindt men nog fraaie zooals het protestantsche kerkje te Paludza. Groot is in deze houtkonstrukties de overeenkomst met de Skandinavische bouwwijze, zooals trouwens de volkskunst in alle landen sterk in het oog springende verwantschap toont. | |
[pagina 162]
| |
slovakische boerenhuizen te cičman (uit d. jurkovič)
Zoogenaamde ‘Hergottschnitzer’ die met de primitiefste werktuigen, meest alleen bijl en mes, werkten, leefden vroeger in afgelegen bergplaatsjes en uitten hun vromen zin in de gesneden en gekleurde Christus-, Moeder Gods- en heiligenbeelden. Ook de vrij aan den weg of bij de kerken staande hooge krucifixen, van voet tot top met tafereelen uit het Oude en Nieuwe Testament versierd, geven blijk van de bekwaamheid en fantasie der boerenkunstenaars. In de landelijke houtsnijders, die kerken en kapellen nog steeds van beeldhouwwerk voorzien, leeft de traditie dier ouderen voort. | |
V.In Moravië als in Bohemen is er een doorloopend verband tusschen bodem, architektuur, kleederdracht en ornamentiek. In het midden van het land, in de vruchtbare vlakte, die den naam Hanna draagt, woont de welvarende volkstam der Hannaken. Ten Noorden, Westen, Zuiden omgeven hen de Horaken, de eenvoudige, strenge bergbewoners, die zich steeds zeer apart hebben gehouden. In het Zuiden en Oosten van Moravië langs de Hongaarsche grens wonen de Slovaken, voor het meerendeel landbouwers bij wie de moderne beschaving, in den vorm van fabrieken en spoorwegen, reeds ver is doorgedrongen. N.-O. van de Slovaken in de bergachtige streek van Klobuk heeft het herdersvolk der Walachen zijn domein. In de patrimonale tijd vóór 1848 had de bevolking van ieder dezer streken een sterk individueel type en een geheel apart leven. En al heeft de tijd veel van de nuances vervaagd, er is toch eigenaardigs genoeg bewaard gebleven, vooral in gebruiken en kleederdracht. ‘Ieder dezer volksstammen heeft niet alleen zijn bizonder dialekt en typische dracht, maar ook de alleen aan hem eigen zeden en gebruiken, dansen en liederen. Een echte Hannak zou geen Slovakisch lied kunnen zingen of een Slovakische dans uitvoeren, terwijl aan den Slovak de Hannakische wijzen en rythmische dansen niet behagen.’ (Zie Oesterr. Ungar. Monarchie in Wort und Bild.) In hunne woning openbaart zich reeds het verschil in karakter: de Hannaken van oudsher de aristokraten onder de Moraviërs gebruiken voor den bouw behalve de zware balken de meer duurzame ongebakken steen. Van buiten en binnen wordt het huis dan met klei bedekt en met kalk bestreken. Zeer kenmerkend voor de oud-Hanniksche woning en waarvan nog voorbeelden worden aangetroffen, is de Zudr. een vóórbouw van onge- | |
[pagina 163]
| |
veer 4 Meter in het vierkant in 't midden van den voorgevel. Een vrije nauwe opening zonder deur geeft toegang en aan de zijkanten zijn halvemaanvormige openingen om lucht en licht in te laten. Zoowel bij warmte als 's winters bij regen en wind biedt deze erker den huisgenooten veilig verblijf. Dezelfde voorgebouwde ingang is een kenmerk van de Slovakische woning, maar hier is zij tot een klein voorportaal ingekrompen. Ook bij de Slovaken zijn de steenen en leemen huizen met witte kalk bedekt. Liefde voor fraaie vormen en sterke kleurkontrasten is het volk zóó ingeboren, dat het niet laten kan omgeving en eigen persoon met de hem ten dienste staande middelen tot eene vreugde der oogen te maken.
slovakische houten woning in rožnov uit d. jurkovič, slovakische volkskunst).
Ieder voorjaar krijgt het huis uit- en inwendig een frisch kleed. Het zijn hier de vrouwen, die op de droge witte kalk geheel uit de vrije hand en zonder voorbeeld of hulplijnen de rijke, kleurige ornamenten aanbrengen. Zij gaan daarbij op de volgende wijze te werk: de penseelen maken zij zelf van sycomorehout, dat zeer fijn uitgerafeld en in een punt gedraaid wordt. De poederverf bij voorkeur rood, blauw, geel en groen wordt vermengd met melk en eiwit en direkt op de kalk worden dan de veelal zeer gekompliceerde bloem- en rankornamenten van vaak Orientaalsch voorkomen, neergepenseeld. Op deze wijze worden voorportaal, haardruimte, kamerwanden versierd, terwijl buiten langs den onderrand van het huis, om deur en vensters een effen sterkblauwe of gele rand wordt aangebracht. In het Kinsky Museum te Praag is een authentiek keukentje uit de buurt van Pressburg en men liet eene jonge boerenvrouw vandaar komen om het geheel te dekoreeren. Ook stal en achterhuis worden soms van schilderwerk voorzien, want, zooals eene boerenvrouw tot ons zeide: ‘De dieren willen ook wel graag een bloemetje zien.’ Daarbij volgt de huisvrouw eene nog minder tijdroovende werkwijze; zij dompelt twee vingers in een mengsel van asch, aarde en melk en beschrijft in deze grijsbruine kleur de spiraal- en rankornamenten op de te versieren muurvlakken. Deze geschilderde ornamenten vertoonen groote overeenkomst met de borduursels: bij beide plant- en bloemmotieven, waaronder granaatappel, klokje, roos en tulp, sterk gestiliseerd, naast hartvormen en vogelmotieven. Vooral de haan - bewaker van den huiselijken haard - is bij de Slovaken een zeer geliefd gegeven. De woning der Horaken is uit hout gebouwd, evenals de Boheemsche. De openingen tusschen balken en planken worden met klei en kalk aangevuld en gewit. Dat geeft relief aan het voor 't overige door tijd en weer zwart geworden houten huis en verzacht het sombere uitzien ervan. Met het ernstige karakter van de woning dezer noordelijke Moraviërs korrespondeert de kleeding die veel minder bont en schitterend is dan die der zuidelijke Hannaken en Slovaken. Het inwendige der boerenhuizen heeft bij alle één type. In de groote kamer, waar zich het geheele gezin verzamelt, staat in één hoek de kachel uit | |
[pagina 164]
| |
geglazuurde gebakken klei, soms met ingebouwde zitplaatsen als bij de oude Zwitsersche en hedendaagsche Russische boerenkachels. Een andere hoek wordt ingenomen door de langs twee wanden loopende houten bank met de tafel ervoor. De tafel is het meubel bij uitnemendheid. Zij wordt in eere gehouden, omdat het gezin zich erom vereenigt en het dagelijksch brood, Gods gave, erop gelegd wordt. Men verzet de tafel niet gaarne en het is ongepast erop te gaan zitten.
slovakische woning met beschilderd deurportaal (uit d. jurkovič).
Erboven hangen het krucifix en afbeeldingen van heiligen, soms een duif als symbool van den H. Geest. Komt de pries ter voor een zwaar zieke of stervende het huis binnen, dan wordt de fraaiste ‘Vorsegentuch’ over de tafel gespreid en het Heilige in het midden geplaatst. Een museum-direkteur vertelde, dat de eigenaar geweigerd had een fraai beschilderde oude tafel voor het Museum af te staan ‘omdat de goddelijke gast er zoo dikwijls op tegenwoordig was’. Het bed met geborduurde gordijnen omhangen en hoog opgestapelde kussens, zooals bij ons in Marken en Hindeloopen, eenige kasten en kisten, borderekken, wieg en spinnewiel maken verder den inhoud van het vertrek uit. Bijna al deze meubels zijn kleurig beschilderd met olie- of lijmverf en door afwisselende fonds wordt voor schrille kleurkontrasten gezorgd. Naast plant- en diermotieven komen op kasten en kisten dikwijls afbeeldingen van de Moeder Gods met het Kind voor, die dan midden in een medaillonvorm gevat zijn. De besneden en beschilderde wieg wordt met roerende zorg voor het kindje met allerlei geluk aanbrengende symbolen versierd. Bijgeloovig is het landvolk in hooge mate en dat uit zich in vele gebruiken en gewoonten. Van enkele kerkelijke feesten en volkspelen kan men den oorsprong tot in de Middeleeuwen, ja, van sommige tot in den ouden natuurgodsdienst nagaan. Den 4en December - St. Barbara - houdt de winter zijn intrek in het dorp, in de gedaante en onder den naam van een oud Moedertje (Maticka). Zij gaat in wit linnen gehuld en met een sikkel in de hand van huis tot huis en laat de kinderen het kruisbeeld kussen. Met groote praal en groot gevolg vertoont zich ook in Moravië den 6en December St. Nicolaas. De langgebaarde en gemijterde bisschop heeft aan zijne zijde een in het wit gekleede engel, die de kinderen van lekkers en speelgoed voorziet. Een zwarte, gehoornde duivelsgedaante, Krampus genaamd, neemt met roe en ketting de plaats van onzen zwarten knecht in. Engel en duivel zijn natuurlijk de personifikaties van licht en duisternis, goed en kwaad principe. De kerstavond heet in het Czechisch ‘de vrijgevige avond’ en verdient ten volle dien naam. Wat de huisvrouw met haar meest geringe middelen aan lekkere spijs en drank vermag te geven, dat prijkt op de tafel voor | |
[pagina 165]
| |
het avondeten. Ook het vee, het gevogelte en de vruchtboomen krijgen hun deel van de spijzen op dien avond. De laatste worden n.l. met het deeg voor de kerstkoek bestreken, om hunne vruchtbaarheid te bevorderen. 's Avonds gaat een schaar kinderen blatend en klokjes luidend als de ‘kudde van Bethlehem’ door het dorp. Op Kerstavond wordt zeer aan voorteekens gehecht en men beweert dan de toekomst te kunnen voorspellen. Bij vele gelegenheden zijn theatrale opvoeringen, uitvloeisels van den echten volksgeest. Er zijn geestelijke en wereldlijke spelen: de eerste sluiten direkt aan de mysteriespelen der middeleeuwen en hebben zich ontwikkeld tot de Passiespelen (in Bohemen en Tirol), Frohnleichnamspiel (op H. Sakramentsdag) in de streek van Eger, het Kerstmis- en Driekoningen-spel, die overal verbreid zijn. Eigenaardig is het, dat men bij deze vertooningen gebruik maakt van in hout gesneden, zeer karakteristieke maskers, waaronders de duivelsmaskers v.n.l. de phantasie van het volk hebben beziggehouden. In het Museum für Oesterr. Volkskunde in Weenen is eene interessante verzameling van deze maskers.
hoek met beschilderde muur en bank van eene slovakische woning (uit d. jurkovič).
In den Paaschtijd wordt in vele streken een zeer oud gebruik gevolgd: het verdrinken van den dood of winter (Morana) en het verwelkomen van de lente (Lito). De kinderen maken uit stroo en lappen een pop, die den dood voorstelt, behangen die met uitgeblazen eierschalen en dragen haar in optocht uit het dorp naar het water, waar zij verdronken, of, bij gebrek aan een rivier, verbrand wordt. In haar plaats wordt een met kralen, bloemen en linten versierd boompje, het symbool van den zomer, naar het dorp teruggebracht en van huis tot huis gedragen, terwijl de kinderen erbij zingen: ‘Wir tragen den Tod hinaus
Tragen den Sommer ins Haus’.
Een bekoorlijke, door het geheele land verbreide gewoonte is het versieren der Paasch-eieren. Vrouwen en mannen kleuren de eieren zelf en dat geheel volgens de Indische batiktechniek. Uit de vrije hand wordt met een in gesmolten was gedompeld buisje de teekening aangebracht. Wat wit moet blijven, wordt bedekt en dan het ei in een geel verfbad gedompeld. Daarna wordt afgedekt wat geel moet blijven en het ei wederom gekleurd. Ten slotte wordt het een oogenblik bij de warme kachelpijp gelegd en de vloeibaar geworden was met een doek afgewreven. Om het ei geel te maken, gebruikt men gewoonlijk de bast van den appelboom. Met de schil | |
[pagina 166]
| |
van een ui maakt men de schaal rood. Soms wordt het ei in één kleur geverfd en het ornament wit uitgespaard. Onuitputtelijk van fantasie is men in het uitdenken dezer versieringen: geen twee eieren zijn gelijk Men schenkt de eieren aan bloedverwanten en vrienden en grift er meestal spreuken of letters in. Er zijn in Moravië in eenige dorpen ‘eierschilders’, die met Paaschtijd meer dan duizend eieren versieren en met spreuken voorzien.
versierd slovakisch paaschel.
Het zoogenaamde ‘Koning zoeken’ op Pinksterdag geeft aanleiding tot een schitterend vertoon van feestkleederen en blijde kleuren. De jonge ‘koning van één dag’ uit het dorp gekozen, en zijn gevolg berijden de met kleurige linten en bloemen versierde paarden. Deze vertooning gaf den schilder Uprka, die in een klein Moravisch dorp temidden van het volk leeft, stof voor eenige zijner best geslaagde schilderijen. Bij bruiloften en andere feesten komen ook volksdans en zang tot hun recht. De oude, nog op vele plaatsen in gebruik zijnde dansen bestaan in het zich rythmisch voortbewegen in lange rijen. De dansenden houden elkaar bij de hand. Men vindt het motief van deze rijdansen in de weef- en borduurkunst terug in door de techniek vereischte vereenvoudiging: de hoofden in spiraalvorm, de lichamen als pyramide of twee parallelloopende lijnen, de ledematen ook als rechte lijnen. Men herinnere zich het gebruik der Wajangfiguren in onze Indische weefkunst. (Wordt vervolgd).
groep meisjes uit velké. (moravië).
|
|