| |
| |
[pagina t.o. 145]
[p. t.o. 145] | |
| |
| |
| |
Willem de Zwart,
door A. de Meester-Obreen.
Tusschen Den Haag en Leiden ligt het dorpje Veur. Van den buitenkant gezien, zijn het gore, verweerde huisjes, dicht op elkaar gedrongen, met oude roode daakjes, verbrokkelde muurtjes, vermolmde hekjes, waar de wasch op te drogen hangt; hier en daar een gebruinden kastanjeboom of heestertje er tusschen en, slank er boven uitkomend, het kerktorentje.
Het geheele dorpje staat als één mooie gedempte toon tegen de wijde lucht met drijvende wolkekoppen, in de hoogte licht omrand door de zon die zich verschuilt. Over de stille wei ervóór ligt een groote rust, de koeien dommelen en in de landelijke stemming klinkt het dorpsklokje helder de ruimte door.
portret van den schilder.
Een eindje buiten het dorp woont sedert eenige jaren, na een leven van omzwerven, Willem de Zwart, de schilder uit de school van Jacob Maris, een volbloed impressionist dus, die wel al den kommer gekend heeft, welken dit schoone streven aanvankelijk aan de kunstenaars heeft gebracht.
Op zijn vijftiende jaar al is hij begonnen; drie jaren heeft hij gewerkt op het atelier van Maris, wiens eenige leerling hij geweest is, en daarna bezocht hij vier jaren de Haagsche academie onder Koelman en Becker, ten einde pleister-, anatomie- en naakt-studies te maken. Breitner, Bauer en Akkeringa waren zijn tijdgenooten.
Een koninklijke subsidie stelde hem korten tijd in staat zorgeloos te studeeren, maar toen deze ophield moest hij geld gaan verdienen en verbond zich aan de fabriek van Rozenburg, waar hij drie jaren werkte.
‘Ik zou wel langer op die fabriek zijn gebleven,’ vertelde De Zwart, ‘het was daar plezierig werken, al moest je er hard voort, want een tegel werd verkocht voor éen of twee gulden; wanneer het bakken mislukte, en dat gebeurde nog al eens, bracht hij maar twee kwartjes op! Maar na drie jaar was mijn schetsboek afgewerkt, mijn onderwerpen waren uitgeput, en ik moest weg. Het spijt me nu wel, dat ik van dat tegelschilderen toen niet meer ernst heb gemaakt, want daar is wel iets moois mee te doen, maar ach... als je jong bent, kijk je op veel neer.’
Na deze drie zorgelooze jaren, begon voor De Zwart de strijd, de lange zware strijd met het bestaan. Zijn karakter was somber, door en door eerlijk en eenvoudig, maar somber en schuchter; zijn diepe ernst nam de levensdingen zwaar op; het zich als een bohémien door de moeilijkheden heen slaan, was bij zijn fijngevoeligheid niet mogelijk. Toch, of er vuur brandde in zijn haard, of dat zijn leden stijf waren van kou; of zijn lichaam al dan niet gevoed was; of hij een dak boven het hoofd had, of dat zijn woning hem ontnomen was, altijd werkte hij door, maakte wat hij mooi en belangrijk vond, alleen toegevend aan dien eenen sterken drang, de behoefte naar schoonheid.
In weerwil van het vele belangrijks, uit die nobele behoefte voortgekomen, is De Zwart een bij het publiek pas sedert kort bekend
| |
| |
kunstenaar. Wel wist men zijn naam, wel heeft die klank, maar hoe weinigen hebben vaak van zijn werk gezien!
stationneerende rijtuigen in de sneeuw. (eigendom der firma e.j.v. wisselingh & co., amsterdam).
De Zwart is geboren 16 Mei 1862 en daar hij op zijn vijftiende jaar al begon en gewerkt heeft met niet te overtreffen ijver, bestaat er een massa werk van hem, van de meest verschillende soorten, met de meest verschillende onderwerpen. Hij is een verbazend knap karakterteekenaar en colorist; alles wat hem trof, heeft hij op het doek gebracht, zoowel figuur als landschap, portret als bloemen; hij heeft de natuur in al haar elementen weergegeven, bij zon en regen, bij dag en nacht, bij zomer en winter; hij laat ons land zien met de frissche groene weide en den verren horizon; de lucht met haar drijvende wolken, haar diepe blauwe klaarheid, haar avondgloed en nachtmysterie; de hei met haar hooge donkere dennen en zandvlakten; de stad met haar bewegelijkheid; het dorpje met zijn stille leven; de zee met haar machtigen golfslag, de vaart met haar rustige glanzing. De boomen geeft hij met hun majestueuze grootheid, hun imposante wording; de bloemen in hun kleurenpracht; de koeien en paarden in hun soezen en dommelen, en de menschen in hun scherpste typeering van doen en laten, van houding en beweging.
Een vast en trouw inzender op tentoonstellingen is De Zwart nooit geweest; nauwelijks heeft hij een stuk af, of het vindt een kooper; soms is een schilderij bij hem op het atelier al verkocht en veel gaat naar Amerika. Ook gebeurde het wel, dat men het doek uit zijn atelier mee nam, onder de handen van den maker vandaan, terwijl het nog nat was, omdat men vreesde dat hij, het den volgenden dag terugziende, er ontevreden over zou zijn en er al de verf afkrabben.
Want, zijn vrienden weten het, De Zwart is zelden tevreden over zijn werk, hij staat niet gaarne een doek af. Een groot weilandschap met koeien heeft hij twintig jaar geleden al willen maken; telkens was het niet goed, telkens schilderde hij het opnieuw en wilde het verder brengen, meer zijn vizie nabij.
| |
| |
wei met koeien. (eigendom van den heer d.a.j. kessler te 's gravenhage).
Wanneer De Zwart met enthousiasme spreekt over een schilderij, dat hij gemaakt heeft en zegt: ‘Ja, toen ik dat ding terug zag, frappeerde het me weer sterk! Wat een prachtding! Wat was dat mooi!’, dan voegt hij er gauw achteraan: ‘Ik bedoel natuurlijk in de natuur! Het schilderij is vanzelf nooit zoo mooi, je kunt het toch nooit zoo krijgen, als je het ziet, als je het je denkt. Dat is het ellendige in de kunst! Daar heb je altijd mee te kampen!’
‘Wanneer ik eenmaal iets moois gezien heb,’ zoo sprak De Zwart een anderen keer, ‘dan vergeet ik dat mijn leven niet; het groote sneeuwstuk met rijtuigen zag ik heel lang geleden en maakte het naar een klein krabbeltje uit mijn schetsboek, heel precies! Vroeger werkte ik wel eens uit het hoofd, maar dat vind ik niet goed en doe het niet meer. Een enkel lijntje uit mijn schetsboek om de plaats aan te geven, is voldoende om het heele ding weer voor je te zien.
‘De détails ontglippen je wel eens, dan moet je daar modellen voor hebben, en dat is een drommelsch ding! Zoo'n rijtuig en een koetsier b.v., dat is heel lastig te krijgen en heel duur! Ik heb eens een aquarel gemaakt van een groep menschen in lichte kleeren om een muziektent in de zon. In zoo iets kan je wel smokkelen met een lijntje en een kleurtje.’ En lachende voegde hij er aan toe: ‘Zoo'n beetje in liegen! Maar bij een schilderij gaat dat niet. Dat moet heelemaal zoo waar, zoo zuiver zijn! En dit is dikwijls heel moeilijk’....
Onder al zulke wisselende stemmingen van vreugde en leed, bij dit altijd beter willen, steeds meer de natuur nabij; uit dezen nooit te verzadigen drang om iets schoons te scheppen, om zich in het schoone te vermeien, en met den dwang van te werken, altijd maar door, ten einde te kunnen leven, ontstaat het oeuvre van een schilder.
Het vroege werk van De Zwart is meest in Den Haag gebleven. Het zijn een massa schilderijen, aquarellen, teekeningen, studies zelfs van toen hij nog bij Maris was, aquarellen van toen hij als soldaat dienst deed. Werk, waar de kunstkoopers toen niet van
| |
| |
wilden weten, en dat meest aan zijn vrienden verkocht is.
veemarkt (aquarel). (eigendom van den heer m. gieseler te rotterdam).
Een kranig geschilderden koeiekop, met forschen wrong in de horens, de huid stug, ruw geborsteld en schitterend licht op de witte plek tusschen snoet en horens, heeft hij eens een zijner vrienden aangeboden, zeggende: ‘Bepaal zelf den prijs maar, dien je er voor geven wilt; aan mij heeft de kop (het model) acht gulden gekost en er zit misschien voor twee gulden verf op!’
Nadat hij een heelen dag met zijn paneeltjes de kunstkoopers afgeloopen had, en dezen niets van hem hadden gekocht, ‘omdat hij zijn werk niet meer afmaakte,’ klopte hij 's avonds aan een bevriende deur en verkocht ze voor minder dan tien gulden. Ik heb er zoo een gezien, dat aan twee kanten beschilderd was, een prachtig fijn boschgezichtje met sneeuw bij ondergaande zon, en aan den anderen kant een weilandschapje bij avond; toen werd het verworpen, voor een aalmoes verkocht, nu is het met kunstige hand in tweeën gezaagd, stevig gekramd en in dure lijsten gezet. De eigenaar is trotsch de twee te bezitten.
Een massa mooi werk is er uit dien tijd: stille blauwe vaartjes, zeestukjes, boschgezichten, weilanden, mooie blonde aquarelletjes. Ik zag een doorkijkje tusschen twee pinken, met dat verrassende in het verre verschiet; allerhand moois; en in alles zit een wondere rust en kalmte, als had de dolende mensch in zijn arbeid de rust gezocht, die het leven hem niet gaf.
Ik zag een bloemstuk vol kleurenpracht; donker-bordeau-roode scabiosa's op den achtergrond, en daarvoor witte kelkbloemen, teer ivoor wit- en roomkleurig oker. Het stuk is een geweldige krachtsuiting, in een moment van vervoering op het doek gesmeten; indien er aan getobd en gewurmd
| |
| |
vaart in het duin met schuit.
(eigendom van den heer j. jurriaan kok te 's gravenhage).
| |
| |
is, de laatste opzet is zoo frisch, dat het er uitziet als met zeldzaam gemak geschilderd. Het komt mij voor, dat dit doek onder De Zwart's mooiste schilderijen zal blijven; zijn latere werk moge meer licht hebben en technisch volmaakter zijn, ik heb geen schilderij gezien, dat mij zoo getroffen heeft, en waar zooveel geluk van uitstraalt.
sneeuwlandschap. (eigendom van den heer j. jurriaan kok te 's gravenhage).
Honderde teekeningen bestaan er uit dien eersten tijd, in krijt, in houtskool, met pastel of waterverf; type's van allerlei menschen uit het volk aan hun werk; schetsen van landschappen, boerendelen met boomen en koeien, wegjes met hooge boomen en verre stadsverschietjes, alle vlug en raak met forsche lijn op het papier gezet. Sommige teekeningen zijn ook danig doorwerkt, vooral die uit den eersten tijd, zooals de teekening van een ouden boer vóór de schouw in zijn stoel gedoken, tusschen de wijd bengelende beenen een bak met aardappelen, die hij bezig is te schillen. Vóór hem ligt een groote hond te slapen, de kop met lange ooren op de naar voren uitgestrekte pooten rustend. Van den ketting boven het vuur is de ketel afgenomen, er hangt een pan met water op.
Sterk is de stomme, suffe uitdrukking van den boer, evenals van den loggen waakhond, trouw aan de voeten van zijn baas. De teekening is enorm doorwerkt; met waterverf is er later kleur in aangebracht.
Groote koeiestudies zijn er ook zoo, waaraan geploeterd, waarmee gevochten is. De Zwart heeft deze dieren grondig bestudeerd, er bestaan veel levensgroote studies in olieverf van pooten en koppen. Den Stier van Potter heeft hij driemaal gekopiëerd in kleiner afmeting. Herhaaldelijk heeft hij kopieën gemaakt van beroemde schilderijen, o.a. driemaal van een zelfportret van Rembrandt en eenmaal van het portret van zijn zoon Titus. In natuurlijke grootte kopieerde hij de Anatomische les. Breitner was met de studie begonnen, waardoor Veth in zijn Portretten en Silhouetten dit schilderij aan dezen toeschreef, maar De Zwart heeft bij het begin der studie haar overgenomen en is geheel opnieuw begonnen. Hij zelf zeide er van, dat hij zeer gelukkig geweest was, toen hij haar gereed had, daar zij krachtig was geworden, met het wondere licht er in, en toch zoo zuiver en alles af.
Even voortreffelijk als in dien geteekenden boer, is de uitdrukking in al zijn figuren, of
| |
| |
het boertjes zijn die houthakken of aardappelen schillen, of vrouwtjes die strijken of breien; het is altijd zoo heelemaal echt; altijd zijn ze een en al aandacht bij hun werk. Het is, alsof hij nooit laat poseeren maar altijd alleen de beweging in het leven observeert. Zijn figuren bewegen niet alleen, zij spreken ook: men meent, dat men hun gesprekken verstaan kan. Een genre-stukje als Oude Liefde behoeft geen titel; het zegt zelf wat het is. Vóór een boerenhuisje, in de schaduw gezien, is een vrouwtje bezig aan de wasch. Vóór haar op den grond ligt wat goed, achter haar dampt een ijzeren pot en op zij links van het huisje, tegen een licht, zonnig verschiet, staat, over het hek geleund, een boertje in bruin pak, de pet scheef op het hoofd, de pijp in de hand, een praatje met haar te maken. Het vrouwtje richt zich iets op van haar werk, kijkt den bezoeker met een ongeloovig spotlachje aan en zegt: ‘Och kom!... hou me nou niet voor de mal!’ Even maar kijkt ze op, ze is niet van plan haar werk te staken, zijn mallen praat aan te hooren; haar knieën zijn nog gebogen, het bovenlijf bleef voorovergebukt, en de uitgestrekte handen zijn gereed om het werk te hervatten. Wat is dit stukje, zoo vol van leven, teer geschilderd en fijn van kleur. Wat doet dat donker en wit daar mooi in de schaduw!
oude liefde. (eigendom van den heer j. jurriaan kok te 's gravenhage).
Wilt ge de karakter-uitdrukking bewonderen in later werk, gij kunt het nergens heerlijker doen dan vóór de Veemarkten, die wel het sterkst kenschetsend werk van De Zwart zijn. Eén van deze markten is zes maanden tentoongesteld geweest te Pittsburg. De Amerikanen hebben het doek willen behouden, er groote sommen voor geboden, doch de eigenaar heeft het gelukkig niet willen afstaan. Warm schijnt de zon er en strijkt langs een zwart- en wit-gevlekte koe, die, tegen de schaduw gezien, uit de lijn is gehaald en gereed staat om verkocht te worden. Een boerenknecht, wiens gezicht dat stomme uitdrukt van iemand die levenslang gewend is, zonder zelfdenken op bevel te gehoorzamen, houdt haar aan een touw vast. Het beest is gekeurd, en op een afstand staan, de hoofden bij elkaar, de handen in de zakken, de gelaten van den toeschouwer afgewend, kooper en verkooper te onderhandelen. Hun gezichten zien we niet, maar aan heel hun houding merken we het gewicht van zoo'n beslissend moment: een koe koopen en verkoopen - een koe, bij den een in den koestal geboren, gelukkig groot gebracht en nu met verwachting
| |
| |
ter markt gevoerd; door den ander langdurig, voorzichtig beloerd, aan alle kanten bekeken, bevoeld; eerst tersluiks, met schijnbare onverschilligheid betast, toen na eindeloos loven en bieden gekocht. De heele belangrijkheid dezer geschiedenis, we voelen haar in de houding der beide boertjes. Op het tweede plan, achterop het doek, staat een roodbruin koetje, vol door het zonlicht omstuifd, en achter de boomen van het marktplein zien we de roode daken door de zon beschenen, en de heerlijk warmblauwe lucht. 't Is een weelde voor het oog, zooals hier de zon speelt op het doek en zoo mooi als de donkere kleeren der boeren en het donker der koeien achter in de schaduw doen.
boomstudie in krijt.
(eigendom van den heer j.c. bignell te scheveningen).
De tentoonstelling in den Rotterdamschen Kunstkring, welke verscheidene Markten bevatte, schonk gelegenheid, met de, pas beschreven, geschilderde Veemarkt, een geaquarelleerde te vergelijken (zie de reprod. blz. 148).
Hier zien we de bedrijvigheid in vollen gang. Dicht op elkaar staan de wit- en zwartgevlekte koeien achter het touw, rukkend met de koppen om los te komen, tegen elkaar beukend met de zwaarbonkige lijven; en, er tusschen door scharrelend, de boertjes met hun bruine en blauwe kielen; boven hen het groen der boomen, zonneplekkend op den grond. Een aquarel vol licht, lucht en ruimte. Ze is niet glad afgewerkt, niet nauwkeurig geteekend, maar de tonen zijn zuiver en raak tegen elkaar gezet en zoo gaaf en af is deze groote en gecompliceerde teekening, dat we verbaasd staan over De Zwart's techniek ook bij de behandeling van waterverf.
Het oog wordt ook hier weer dadelijk getroffen door de frissche kleur der boerenkielen en der raamposten van de huizen achter de markt; en door de warme zwart- en bruintjes der koeievachten. Zoo'n huismuur is één lekker natte verfplas, waarin hier en daar met een enkel toetsje de steenen zijn aangeduid. Links op de teekening is het huis van den achtergrond maar vaag aangegeven. De Zwart doet dit echter niet opzettelijk, om het geheel rustig te houden, of om de figuren beter te laten uitkomen; ook is zoo'n sterke kleur als van den raampost en den kiel niet aangebracht, omdat zij daar mooi doet; zijn werk is nooit gecomponeerd, nooit bedacht, het is altijd een mooie greep uit de natuur, spontaan weergegeven.
Hoe zuiver dit werk is van toon en kleur, zien we het best, wanneer het volle licht er op schijnt. Hoe meer licht het heeft, hoe mooier het wordt. In een slecht verlichte kamer, waar stemmig-tonig werk soms heel mooi doet, komt het werk van De Zwart (het vroege maakt hierop soms een uitzondering, zooals het Sneeuwlandschap) niet tot zijn recht, het wordt er zwaar en donker.
| |
| |
Een eigenaar, die voor mij een schilderij uit een vrij donkeren hoek haalde, waar het misschien al tien jaar had gehangen, en het dicht bij het raam plaatste, zei verrukt, of hij een vondst gedaan had: ‘Zoo mooi als nu heb ik het nog nooit gevonden!’ Wordt bij vol licht de kleur schitterender, dieper, al de fijne nuanceeringen der tusschen-tinten, vooral in de schaduwpartijen komen dan pas te zien.
boer met koe, penteekening.
Niet alleen als karakterteekenaar en colorist munt De Zwart uit, even voortreffelijk is wat zijn werk aan natuur-stemming geeft. In hoe weinigen vindt men deze drie eigenschappen zoo geprononceerd bijeen!
Ik zag een heidegrondje met zulk een schitterend blijzonnige lucht, als mij nooit mooier trof. En een boerenhoeve met een ouden eik geeft volmaakt de landelijke rust weer.
En weelderig spreidt de boom zijn knoestige takken uit, los en dun aan blad, als zoo'n oude eik met reeds doode takken er tusschen altijd heeft, zoodat de lucht er overal ruim doorschijnt. Imposant hoog rijst die boom boven het grasveld met bloemen, waardoor een zandpad loopt. 't Is in den laten zomer, vol blad zijn de lage boschjes, vol bloemen is het gras, hier en daar reeds bruin; en de zacht blauwe lucht waar de zonnewarmte in tintelt en een vreedzame rust in ligt, kondigt den naderenden herfst. Dit doek heeft warmte en wijdheid, groote rust; en is volkomen eenvoudig geschilderd, zonder iets dat naar verfijning of vermooiing gaat.
In een Sneeuwlandschap, waarin mogelijk nog volmaakter de stemming is uitgedrukt, vinden we ook die groote rust, maar tevens groote verlatenheid en somberheid. In donkerte is het dorpje gehuld, nergens een lichtje, alles slaapt. Dik onder de sneeuw liggen de groote stroodaken en een molen met een witten kop spreidt zijn wieken uit in het nachtelijk duister. Op den voorgrond in een vaartje liggen een paar schuiten, rechts donkert een pad, waarop een enkele, laat naar huis zich spoedende figuur; kraaien zoeken er naar voedsel. Somber donkert de rust op dit dorp, onheil spellend dreigt de lucht; maar op den voorgrond ligt nog ongerept de sneeuw, teer en fijn, in het avondduister.
naar de markt, potloodteekening.
Men pleegt te spreken van De Zwart's Franschen tijd, alsof hij lang in den vreemde had gewerkt, terwijl hij er inderdaad slechts zeven dagen heeft vertoefd. Op dat reisje leerde hij Parijs en de omstreken kennen.
| |
| |
stationneerende rijtuigen, ets.
Het was in den herfst, wanneer ook Frankrijk voor Hollandsche oogen op zijn mooist is, en met verrukking spreekt hij van de fijne kleur van het land. Een veertigtal schilderijen, alle uit het geheugen gemaakt, zijn hiervan de herinnering.
In het allerlaatste werk van De Zwart heeft de kleur een verandering ondergaan; er is een streven naar meer licht in en om meer ‘uit de kleur’ te komen.
‘Ik laat me altijd te veel door de kleur verleiden, en dat is niet goed,’ zegt hij zelf. ‘Kijk eens naar Jozef Israëls, denk je daarbij aan kleur? Dat is alles zoo mooi grauw!’ Dit streven heeft echter alleen zijn kleur wat gedempt en tot tal van nuanceeringen gebracht, die alle van een zelfde kleurgamma zijn.
Het karakter der dingen vinden we in dit werk echter op nog forscher wijze geuit. Er spreekt een brute kracht in, een geweldig stout willen.
Het meest zag ik momenten uit de natuur met sterke contrast-effecten. Met wolken die het luchtruim doortrekken en hier en daar het landschap donker overschaduwen; huizen en boomen, die donker silhouetteeren tegen de lichte lucht; met schaduwen die een diepen toon hebben, en sterk reflecteeren in het water. Met een heldere klare atmosfeer, als gezuiverd door regen; en frisch, onbestoven, weelderig groeiend gras.
Een vijftal van deze schilderijen waren dezen zomer in Den Haag in Pulchri geëxposeerd. Op het grootste er van, Wei met
| |
| |
kattenstudies. ets.
| |
| |
koeien getiteld, stonden tegen donker geboomte de koeien in volmaakte rust, de koppen droomerig omlaag, hun beurt af te wachten, om gemolken te worden. Het is een mooi moment, zooals de koeien daar verspreid staan, het verste koetje schitterend uitkomend tegen het donker der boomen en de voorste massief met het breede lichaam tegen de lucht. Welk een licht zit er in dit doek! Het leeft rondom de koeien, het tikt op de grasjes, strijkt langs het water en langs de boomen en het schittert op de koperen melkkan; en in de lucht leeft het wijd uit in ontzaglijke ruimte.
trampaarden, schilderij.
De veelzijdigheid behoevende natuur van De Zwart dreef hem ook naar de etskunst, waarin hij het tot een buitengewone hoogte heeft gebracht. Te Chicago is hij reeds in 1892 voor dit werk bekroond. Het zijn geen ragfijne zilverlijntjes, maar vlotte, vlugge impressies der geziene dingen, zoo vlot en vlug, met zulk een forsche lijn, dat men verbijsterd is van de vaste hand, waarmee dat moet zijn neergezet.
Peinst men na over al dit werk, tracht men zich rekenschap te geven van wat daarin het meest heeft getroffen, dan denkt men onmiddellijk aan de sterke kleur.
Zooals sommigen met grauwe verven werken, doet hij het met kleur; zooals anderen vaak door grauwheid kleur bereiken, komt hij door zuiverheid van kleur tot atmosfeer. Nooit maakt hij gebruik van effectwerking van contrasteerende kleuren, maar steeds werkt hij eenvoudig en met een fijn gevoel.
Deze beide eigenschappen openbaren zich in zijn schildering in de verbazende juistheid van toon, waardoor groote ruimte en diepte ontstaat, zoodat hij met weinig veel vermag te bereiken.
En in zijn teekening merkt men het door de rake typeering, waardoor hij met een enkel lijntje een markant juiste actie weet uit te drukken.
Dit fijne gevoel is echter in zijn schilderen niet hoofdzaak, wel in zijn vroegere werk, maar in het latere is hij vaak zwaar in de verf. Een rossen fijnen gloed van een ondergaande zon schildert hij niet ijl en teer, maar met kracht geeft hij haar effect tegen de donkerende aarde; een takje of halmpje is niet met een fijn penseel op het doek geteekend, maar fiks met den kwast erop gezet, waardoor hij zoo mooi riet en kale bremtakken uitdrukt; en een bloemblad is niet licht als een weg te blazen iets. De Zwart zoekt niet naar verfijning, al heeft hij veel fijns uit de natuur weergegeven, hij zoekt evenmin naar een manier om zich te uiten; van zijn jeugd af is er een zelfde lijn in zijn werk; hij zoekt alleen spontaanweg op zijn krachtigst weer te geven wat zijn oog vond. En altijd vond zijn oog het meest sprekende der dingen. Nooit heeft hij de natuur naar zich toe gehaald, maar steeds liep hij rond om gretig haar schoonheden op te vangen.
|
|