Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 19
(1909)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 73]
| |
[pagina 73]
| |
Iets over Amerikaansche schilderijverzamelingen.Ga naar voetnoot*)
| |
[pagina 74]
| |
afb. 2. fra angelico. hemelvaart van maria. verzameling gardner, boston.
| |
[pagina 75]
| |
Zoo gaat het met porselein, met meubels, kortom met alle goede kunst, waarvan de Amerikanen in de eerste plaats de hooge prijzen geformeerd hebben. Geen wonder, dat wij het indirect aan hen wijten, dat het aantal oude schilderijen en oud porselein in Hollandsch particulier bezit zoo sterk is achteruitgegaan, zoodat wij fotografieën van Braun of etsen naar oude meesters in onze salons hangen en bij jubilea als feestgeschenken aanbieden, in plaats van origineelen.
afb. 3. sandro botticelli. madonna. verzameling gardner, boston.
Voor ons is the American art-collector verder degene, die ons gedwongen heeft, de aankoopen voor onze musea òf te staken, òf te beperken tot werken van tweederangs meesters, òf te doen plaats hebben met, wel bijna onverantwoordelijke, geldelijke opofferingen. Vaak hebben wij elkander daarvan de schuld gegeven: ‘wij Hollanders doen zùs en zóó verkeerd’, heet het, ‘wij richten standbeelden op voor Hals en Rembrandt, in plaats van met hetzelfde geld schilderijen van die meesters te koopen.’ Verwijten, die voorzeker niet geheel ongerechtvaardigd zijn, maar waartegen dit in te brengen is, dat het weinige geld, noodig voor een standbeeld, tegenwoordig absoluut onvoldoende is voor het aankoopen zelfs van vrij middelmatig werk van onze beroemdste oude meesters. Iets anders is het, of men voor onze moderne kunst niet meer zou kunnen doen en in zóóverre blijft Bauer's spotprent op den schilderijenexport en de standbeelden-manie, die wij hierbij door een reproductie (afb. 1) even weer in herinnering brengen, een terechtwijzing, die wij niet in den wind mogen slaan. Wat echter onze oude kunst betreft, speciaal onze schilderkunst - het is droevig het te moeten zeggen, maar, zien wij juist, dan is men het er hier te lande thans vrijwel over eens, dat er geen beginnen meer tegen is, aangezien men in de meeste gevallen niet meer tegen den in dezen almachtigendollar kan opbieden. Is dus de Hollandsche antipathie tegen de Amerikaansche collectionneurs verklaarbaar, al is zij niet te rechtvaardigen, minder verklaarbaar dunkt ons de afkeurende wijze, waarop soms door de Amerikanen zelf over hun verzamelaars gesproken wordt. In Wells' boek over Amerika's toekomst oefent de bekende schrijver b.v. scherpe critiek op de onkunde van die lieden, op het verzamelen van alles en nog wat te gelijk en speciaal op hun verzamelaars-ijdelheid. Zoover wij dit kunnen nagaan, geeft deze auteur - en anderen met hem - geen overdreven voorstelling van de zaak en zijn er werkelijk groote schaduwzijden aan het Amerikaansche ‘Sammelwesen.’ Maar daartegen weegt - mutatis mutandis - ruimschoots op hetgeen wij ook hier in | |
[pagina 76]
| |
Europa in dit opzicht zien gebeuren. Iedereen toch, die het gehalte der Europeesche kunstverzamelingen in hun geheel beschouwt, zal het ons moeten toegeven, dat ook hier - zij het in bescheidener mate, omdat er niet zóóveel geld in gestoken wordt in het algemeen - door menigen verzamelaar dezelfde fouten worden begaan, en op dezelfde valsche grondslagen wordt verzameld als in Amerika. Wij kennen hier in Europa tal van collecties, wier eigenaars met grooten trots reeksen van valsche Rembrandts en Jan Steens, Hobbema's en Ruisdael's vertoonen, prat op de namen op de lijsten, doch blind voor het gemis aan schoonheid en kwaliteit dier schilderijen.
afb. 4. jan gossaert van mabuse. portret van anne de bergnes. verzameling gardner, boston.
Deels spruit dit voort uit onkunde en goedgeloovigheid, en deels uit betweterij en ijdelheid, ten deele ook - n.l. bij sommige der zoogenaamde gentleman-dealers - uit winstbejag. Zoo gaat het in Amerika in het groot. Maar evenals in Europa in de verzamelingen van verdacht gehalte tòch hier en daar, als bij vergissing, prima kwaliteit kunstwerken voorkomen en er naast zulke verzamelingen steeds collecties bestaan, die zoo goed als geen enkel minderwaardig werk tellen en bijna uitsluitend uit eerste rangs-stukken bestaan (men denke slechts aan de collecties M. en R. Kann te Parijs, aan die van den heer A. Schloss aldaar, aan de verzamelingen Wesendonck en Thiem te Berlijn, om van Nederlandsche collecties niet te spreken) evenzoo heeft ook Amerika naast zijn nietswaardige ook vrij goede èn uitgelezen kunstcollecties. Dat de eerste categorie in Amerika nog steeds overweegt en - door het schreeuwerige der meestal ijdele eigenaars - het meest de aandacht trekt, schijnt in hoofdzaak het verschil met Europa. Maar dat het aantal nietswaardige collecties zoo groot is, zit hem voor het grootste gedeelte in de onkunde van den Amerikaanschen kunstverzamelaar van een twintig, dertig jaar geleden. Van die onkunde hebben falsarissen en oneerlijke kunstkoopers op de meest schromelijke wijze misbruik gemaakt en zoo is 't gekomen, dat Amerika overstroomd is met prullaria in zóó groote hoeveelheden, dat thans, sinds eenige jaren, de verzamelaars niet eens meer zoo onvoorwaardelijk gelooven aan de etiketten op de schilderijen hunner verzamelende broeders: die mochten er zèlf indertijd eens zijn ingevlogen; je kunt 't niet weten! Vroeger, toen men weliswaar begreep, dat men voorzichtig moest zijn, maar in weerwil van algemeen wantrouwen tegen iederen handelaar tòch koopen wilde, ging de Amerikaan veelal af op namen van collecties. Werd b.v. een Europeesche collectie geveild, die bekend | |
[pagina 77]
| |
stond om haar goed gehalte, dan was dat voor den ernstigen Amerikaanschen verzamelaar het beste middel, om, zij het dan ook voor vaak overdreven prijzen, een reeks van prima werken machtig te worden. Een van de meest karakteristieke voorbeelden van deze methode gaf het Chicago Art Institute, dat zijn beste oud-Hollandsche schilderijen en bloc kocht op de beroemde San Donato-veiling in Juni 1890: prachtige werken van Rembrandt, Hals, Ostade, Rubens, een Hobbema van de allerbeste soort, schilderijen van Jan Steen, Ruisdael, Adriaen van de Velde, Terborch enzoovoorts.
afb. 5. rembrandt. christus en de apostelen in den storm. verzameling gardner, boston.
Een jaar vroeger, in 1889, had James E. Scripps reeds met succes die methode toegepast op de beroemde veiling Sécrétan, waar hij, opbiedend tegen de Fransche regeering, Rubens' David en Abigaël voor 117.500 frs. aankocht.Ga naar voetnoot*) Wie niet zoo deden, zijn heel vaak op de ergste manier voor den gek gehouden. Men zie b.v. eens den catalogus der George Hearn-verzameling in het Metropolitan Museum te New-York, waar een Cuyp, een Pieter de Hooch en een Eeckhout zijn afgebeeld, die nooit door een van die meesters zijn geschilderd en in kwaliteit verre achterstaan bij het minste werk van die schilders. Sinds eenige jaren is den Amerikanen een licht beginnen op te gaan, en nu ze eenmaal zijn gaan begrijpen, met welke praktijken men hen voor den gek heeft gehouden, zijn ze onmiddellijk, op de meeste krachtige wijze, begonnen met zich tegen dat euvel te wapenen. Primo trachten ze aan hun musea mannen uit Europa te verbinden, die hun vak verstaan, secundo bedienen zich de verzamelaars zoowel als de handelaars - want zelfs van dezen is de kunde soms niet al te groot - van het advies van Europeesche experts. Ook zenden zij soms, als het geldt het werk van nog levende meesters, dezen de hun toegeschreven doeken ter beoordeeling. En het is wèl merkwaardig, te zien, hoe vaak dan blijkt, dat er b.v. valsche Israëls'en bestaan, welke reeds hooge prijzen deden in Amerika, voordat de schilder zelf verklaarde, dat hij ze nooit geschilderd had! Zoo schijnt het dus wel, dat thans voor Amerika een tijd is aangebroken van vooruitgang in kennis en smaak op het gebied van het kunstverzamelen: men laat er zich niet meer zóó beet nemen! Zoo kunnen de Amerikanen, wijs geworden door de geleden schade, thans als verzamelaars veel presteeren. En niet alleen dáárdoor, maar ook doordien hun musea langzamerhand resultaten beginnen op te leveren. Want dat is juist de sympathieke, in het | |
[pagina 78]
| |
buitenland zoo weinig geapprecieerde kant van den Amerikaan als kunstliefhebber, dat hij niet alleen geld maar tevens veel tijd en moeite over heeft voor de publieke kunstverzamelingen. Amerika geeft schatten uit aan kunstopvoeding. Men werkt er aan de musea met groote energie in die richting, gelijk o.m. blijkt uit de Amerikaansche museumcatalogi, wier gehalte steeds beter wordt. Men zie b.v., hoe in den catalogus van afgietsels van het museum te Boston het Parthenon-fries wordt besproken, en hoe daarbij zelfs de beste handboeken en speciaal-literatuur zijn vermeld. Opmerkelijk is b.v. ook de practische inrichting van den munten-catalogus van hetzelfde museum, enz. Men koopt in het algemeen volgens vaste systemen aan. In Washington b.v., hoeveel doet daar de Library of Congress niet voor het aankoopen van de beste reproducties naar prenten, teneinde de kunstopvoeding ook in die richting te leiden?Ga naar voetnoot*) In 1905 werden er honderden aangekocht en in 1906 schonk iemand reeksen Japansche teekeningen en prenten, met hetzelfde doel.Ga naar voetnoot†) Hetzelfde doel: kunstopvoeding, ligt ook ten grondslag aan het lang open stellen der musea. Die zijn meer uren per dag geopend dan in Europa, zelfs vaak 's avonds; het Metropolitan Museum te New York b.v. is Zaterdags vrij toegankelijk van tien uur 's morgens tot tien uur 's avonds, terwijl men er dan van 5-10 uur à la carte kan dineeren.Ga naar voetnoot§) Men laat de bezoekers niet enkel zonder leiding rondkijken, maar organiseert ook - in navolging van Duitsche musea - rondgangen onder deskundige leiding en houdt lezingen in den ‘lecture-room’ of het ‘auditorium’, dat in geen enkel Amerikaansch museum van beteekenis ontbreekt.Ga naar voetnoot**) Dat men met een en ander het publiek ter wille is, blijkt uit de hooge bezoekers-cijfers der groote musea. De Directie van het museum te Detroit toont ons zelfs een fotografische opname van ‘a typical Sunday crowd in front of the Museum waiting for the doors to open between one and two o'clock.’Ga naar voetnoot†) De Directie doet dit, om reclame te maken voor het museum, om leden te winnen, die de exploitatie-kosten mee helpen dragen. Men wil in het algemeen in Amerika de musea zooveel mogelijk populair maken, zorgen dat er zooveel mogelijk menschen belang bij krijgen, teneinde zoodoende als van zelf het publiek artistiek op te voeden. Dit alleen verklaart een zinsnede als de volgende, ontleend aan de aanbeveling, die voorkomt vóór ieder jaarverslag van het museum te Cincinnati: ‘The isolated location of the buildings in Eden Park, their fireproof construction, and the constant care of the collections day and night, must comment the museum as a safe depository for works of art, either permanently, or during the temporary absence of owners from their homes.’ Een dergelijke aanbeveling van een museum als een soort van garde-meuble tijdens verblijf buiten de stad is wel precies het tegengestelde van de Europeesche beginselen in dezen; maar van het Amerikaansche standpunt boven genoemd beschouwd, is zij alleszins verklaarbaar. De museum-bouw, de bewakingssystemen, de methoden van opstellen en conserveeren van kunstwerken zijn door de Amerikanen langzamerhand van de Europeanen afgekeken. Zij zijn er wèl bij gevaren en maken door herhaalde reizen een steeds beter gebruik van de gegevens, die Europa hun kan verschaffen. Het is interessant, te lezen, hoe ernstige Amerikaansche museumdirecteuren, zooals b.v. de Heer A.H. Griffith uit Detroit, over hun bezoeken aan Europeesche musea schrijven en hoe zij het nut prijzen, dat deze doen, het gebruik, dat van hen wordt gemaakt, ‘not only by the artist and student, but by the artist-artisan and mechanic, whom we found in their workingclothes copying designs, or | |
[pagina 79]
| |
afb. 6. jan vermeer van delft. het trio. verzameling gardner, boston.
| |
[pagina 80]
| |
making notes, that were to be used in their different vocations.’Ga naar voetnoot*) Hoeveel moeite de Amerikanen zich getroosten, om op museumgebied goed werk te leveren, bleek wel het best in 1904, toen het Museum of fine Arts te Boston een commissie naar Europa zond ter bestudeering der musea, teneinde gegevens te verzamelen voor den bouw en de inrichting van het reusachtige nieuwe museumgebouw, dat thans te Boston verrijst. Het rapportGa naar voetnoot†) dier commissie, uitnemend geïllustreerd met foto's en geteekende plans, doorsneden, verlichtingssystemen enz., is ook voor ons Europeanen een boek waaruit wij veel kunnen leeren. Zoo doet men dus in Amerika veel, zeer veel voor de kunstopvoeding, in de vaste overtuiging, dat ook dáárdoor de smaak van den Amerikaan, óók van den Amerikaanschen kunstverzamelaar, gaandeweg steeds beter en verfijnder zal worden.
Wij wezen boven meer op wat er in Amerika bij de verzamelaars ontbreekt en op de middelen ter verbetering, die men er aanwendt, dan dat wij de vele lichtzijden in Amerika's ‘Sammelwesen’ voldoende aantoonden. De volgende bladzijden mogen derhalve dienen, om den lezer den American art-collector ook van zijn beste zijde te leeren kennen. Wij willen nl. in het kort schetsen de beteekenis der eerste-rangs particuliere schilderij-verzamelingen der Vereenigde Staten, voor zoover die tot heden zijn gepubliceerd in de schitterende uitgave der heeren John La Farge en August F. Jaccaci.Ga naar voetnoot§) Dit boek, getiteld Noteworthy Paintings in American Private Collections, is een groote pionniersarbeid. Het is de eerste ernstige poging, om het vele, dat aan oude en moderne schilderijen in Amerikaansch particulier bezit opgehoopt is, door publicatie voor kunstminnaars en kunstwetenschap toegankelijk te maken. De uitgave gaat als volgt in haar werk: de heeren La Farge en Jaccaci, beiden uitnemende kenners van hetgeen zich in Amerikaansche collecties bevindt, beiden ook zeer goed in staat om de verzamelingen van goed en slecht allooi te onderscheiden, hebben zich allereerst verzekerd van de toestemming der eigenaars van de voornaamste verzamelingen, om hun collecties te beschrijven. Vervolgens hebben die heeren hun fotografen rondgezonden en toen zij ettelijke honderden foto's bij elkander hadden, genoeg voor de eerste deelen der uitgave, hebben ze die foto's, met hun plan, aan Europeesche kenners ter goedkeuring onderworpen. De bedoeling was namelijk, dat de uitgevers slechts de leiding zouden hebben en voor enkele collecties het inleidend, algemeen kenschetsend woord zouden schrijven. Europeesche - en enkele Amerikaansche - kunsthistorici zouden dan critische opmerkingen geven over ieder dier schilderijen, hetgeen daarom des te gemakkelijker was, omdat de meeste ervan hun bekend waren nog uit den tijd, toen ze zich in groote particuliere collecties in Europa bevonden. Het plan vond in Europa vrijwel algemeen ingang en een reeks van medewerkers, in een lange lijst vóór in het eerste deel der uitgave genoemd, verklaarden zich bereid, tot den grooten arbeid bij te dragen. De grootste schilderijen-kenners van alle landen bijna vindt men in die lijst: Dr. Wilhelm Bode, Sir Walter Armstrong, Sir Martin Conway, Lionel Cust, Campbell Dodgson, Dr. Max J. Friedländer, Dr. G. Frizzoni, Dr. Gustav Glück, Prof. Henri Hymans, André en Emile Michel, Dr. Corrado Ricci, Max Rooses, Prof. Dr. E. Steinmann, Adolfo Venturi enz enz. Als Hollandsche medewerkers aan het eerste deel worden Dr. A. Bredius, Dr. Jan Veth en Dr. W. Martin vermeld. Ondanks de vele moeilijkheden, die aan de uitvoering van het plan in den weg stonden, is toch ten slotte het eerste deel van de vermoedelijk lange reeks, die deze uitgave zal vormen, verschenen. Het ziet er keurig uit: in groot folio-formaat, op prachtig papier en met duidelijke letter; en al is het door zijn dikte en groot formaat | |
[pagina 81]
| |
afb. 7. g. terborch. de muziekles. verzameling gardner, boston.
| |
[pagina 82]
| |
wat onhandelbaar en al zijn sommige onderdeelen, zooals de ‘expressly designed’ kopstukken boven de diverse afdeelingen, niet smaakvol te noemen, toch is het geheel een respectabele, mooie uitgave. Er zijn prachtige fotogravures in naar schilderijen, die telkens op het blad er tegenover uiterst nauwkeurig worden beschreven en die verder door ‘critical essays’, vaak van meer dan één kenner bij hetzelfde schilderij, worden toegelicht. Van iedere collectie worden de voornaamste stukken besproken, terwijl telkens een inleiding het gehalte en den aard van iedere verzameling schetst. Besproken worden in dit eerste deel de volgende verzamelingen: die van Mrs. John Lowell Gardner te Boston; die van Alfred Atmore Pope te Farmington in Connecticut; die van John Hay en Herbert L. Terrell, waarvan, eigenaardig genoeg, nergens blijkt, waar ze zich bevinden; en die van Albert A. Sprague te Chicago. De beschrijving dezer vijf verzamelingen vult, met het register, 516 bladzijden, waarvan bijna de helft, 254 bladzijden, aan de groote Gardner-collection is gewijd. Deze verzameling is, met die van Pierpont Morgan, die van Johnson en die van Widener in Philadelphia, een van de grootste en belangrijkste der Vereenigde Staten, vooral ook wat betreft haar gehalte aan werken van de oude Hollandsche school, in Amerika zoo in trek naast de zoo bij uitstek gezochte Italiaansche. Mrs. Gardner heeft haar huis, Fenway Court, zoodanig ingericht, dat een gedeelte ervan op bepaalde tijden voor het publiek toegankelijk is, zonder dat evenwel aan die schilderij-vertrekken een museumkarakter is gegeven. Beneden zijn kamers met etsen en teekeningen van moderne meesters, en ook enkele schilderijen: van Sargent, van Whistler (Symphonie in blauw) en een klein paneel van Dante Gabriel Rossetti, ‘Love's Greeting’, fijn van kleur en lijn, blijkens de reproductie in het boek een van de allerbeste scheppingen van dezen Engelschen prae-rafaëliet. De eerste verdieping, die men bereikt langs trappen, wier wanden met Japansche prenten en Chineesch porselein behangen zijn, en door gangen met Italiaansche meubelen, bevat verscheiden zalen, waarvan de voornaamste is de met rood damast bekleede ‘Rafaël-room’, zoo genoemd naar het prachtig portret van Inghirami door Rafaël, dat daar hangt. Het is - mede volgens Bode's meening, in dit boek afgedrukt - een beter exemplaar dan het beroemde schilderij in het Palazzo Pitti te Florence. Bode zegt, dat niet alleen de geschiedenis dezer schilderij (die door Mrs. Gardner van de familie Inghirami zelf gekocht werd) vóór de authenticiteit pleit, maar dat vergelijking van het Bostonsche en het Florentijnsche exemplaar zóó zeer in het voordeel van het eerste uitvallen, dat ‘de toeschrijving van het laatste aan Rafaël's eigen hand veel minder zeker is dan die van het portret in de verzameling van Mrs. Gardner.’ In deze zaal hangt ook een schitterende Botticelli, de Dood van Lucretia, een schilderij dat vroeger een van de kostbaarste stukken vormde van de verzameling van Lord Asburnham te Londen, die het aan Mrs. Gardner verkocht. Op de tentoonstelling in de New Gallery te London in 1893 trok het zeer de aandacht. Van Carlo Crivelli is er een St. Joris met den Draak, ook een belangrijk stuk van uitmuntende conservatie, en verder is er nog een tweede Rafaël, een kleine, kleurrijke Pietà, geschilderd omstreeks 1505. Ook deze schilderij heeft - gelijk zoo vele in Amerikaansche verzamelingen - een prachtigen ‘stamboom’. Het is een van de vijf deelen der predella van het altaarstuk van San Antonio di Padova te Perugia, dat, na eerst in het bezit te zijn geweest van koningin Christina van Zweden, later overging aan den hertog van Orleans. Toen in 1800 de overblijfselen der kunstverzamelingen van het huis Orleans te Londen verkocht werden, ging het voor slechts 80 guinjes. Later kwam het in handen van de firma P. en D. Colnaghi, die het aan de tegenwoordige eigenares afstond. Na deze Pietà, die op een tafel bij een venster staat, komt men aan een Madonna met Kind van Pinturicchio, in zijn soort ook een prima-kwaliteit stukje, geschilderd in tempera-techniek. | |
[pagina 83]
| |
Aan de andere zijde van de zaal hangen o.m. schilderijen van Pesellino, Fiorenzo di Lorenzo (een Annonciatie, uit Assisi afkomstig) en de zeldzaam mooie Fra Angelico, dien wij hierbij afbeelden: de Dood en de Hemelvaart van Maria (afb. 2). Boven ziet men Christus, door Cherubim omgeven, de handen uitgestrekt naar zijn Moeder, die tot Hem opstijgt, door dienende en musiceerende engelen omgeven. Op het benedengedeelte staat Christus bij de baar van de gestorven Maria, haar ziel in de gedaante van een kind in de armen houdend. Het is een der meest poëtische, reinste werken van den meester, gelijkstaand met het beste wat van hem in Florence te bewonderen valt.
afb. 8. e. degas. portret. verzameling gardner, boston.
Een bizonder karakteristieke Mantegna, wel het best te vergelijken met de twee meesterwerken, die het Louvre bezit, hangt boven dezen Fra Angelico. De Madonna met het Kindeke, St. Jan en vrouwelijke heiligen zijn er vereenigd tot een ‘Santa Conversazione’, een genrestukje in de open lucht, tegen rotswanden links, onder een prachtigen hemel. Deze schilderij behoorde eenmaal aan koning Karel I van Engeland. Een tweede vertrek op deze verdieping heet, naar het kostbaarste stuk, dat het herbergt, de Titiaan-zaal. Daar hangt een prachtig doek, voor kenners geen onbekende. Want ook deze Titiaan, de Roof van Europa, vol warmte van toon en frischheid van kleur, was reeds eenmaal, op het eind der achttiende eeuw, een beroemd schilderij, toen het nog tot de sedert uiteengespatte Orleans-verzameling behoorde. Wij noemen nu verder nog Francesco di Stefano's ‘Triomf der Kuischheid’, Giorgione's ‘Christus met het Kruis’, Botticelli's hierbij gereproduceerde ‘Madonna’ (afb. 3), afkomstig uit de Chigi-verzameling te Rome; en den zeer bijzonderen Giotto, voorstellende ‘Simeon in den Tempel’. Nog even willen wij stilstaan bij de Vlaamsche en Hollandsche scholen in Mrs. Gardner's prachtverzameling. Onder deze treft ons allereerst de uitmuntend geconserveerde, zuiver en technisch perfect geschilderde Gossaert, het portret van Anne de Bergnes, meesterlijk vooral in de uitbeelding der materie van de kleedingstukken. De schilderij, die hierbij afgebeeld is (afb. 4), trekt bovendien aan door de levendigheid der gelaatsuitdrukking. Voorts bezit Mrs. Gardner nog een prachtig vrouwsportret van Anton Moro, het portret van Thomas Howard, Earl of Arundel, door Rubens en een damesporrtet door Anton van Dyck. De ‘afdeeling’ oude Hollandsche meesters der zeventiende eeuw is niet minder rijk aan goede specimina. Rembrandt mag natuurlijk in geen prima-collectie der Vereenigde Staten | |
[pagina 84]
| |
afb. 9. j.m. whistler. het afbreken der oude westminster-bridge te londen. verzameling pope te farmington, connecticut.
ontbreken, en aangezien Mrs. Gardners verzameling tot de allerpuikste behoort, bezit ze ook meer dan één Rembrandt, en wel niet minder dan vier. In de eerste plaats het uit de Hope-verzameling aan Europeesche kenners bekende dubbelportret van 1633: een heer en dame in een mysterieus belicht vertrek. Vervolgens het eveneens 1633 gedateerde ‘Scheepje’, Christus en de discipelen in den storm, het eenige geschilderde zeestuk van Rembrandt, dat wij kennen (afb. 5). In de zeventiende eeuw behoorde dit stuk aan de familie Hinloopen te Amsterdam en in de achttiende maakte het deel uit der beroemde collectie Braamcamp aldaar. Het moge niet tot de meest éclatante werken van Rembrandt behooren, toch is het, ook om de eigenaardigheid van het onderwerp, een opmerkelijk stuk, waarom wij het dan ook hierbij afbeelden. Schitterend, breed gedaan, geweldig van compositie en lichtwerking, is het kleine landschap met den obelisk, van 1638, dat tot de gelukkigste aankoopen van Mrs. Gardner behoort en dat men nog eenige jaren geleden bij den heer Rath te Boedapest, sedert overleden, kon bewonderen. Meer belangrijk dan buitengewoon, omdat het schilderij tot het vroege werk van den meester behoort, is de vierde Rembrandt der collectie, een studiekop van een jongeling met baret op, van 1629, dus uit zijn vroegsten Leidschen tijd. Ook in het gelukkig bezit van een Delftschen Vermeer verheugt Mrs. Gardner zich. Wij beelden de schilderij hierbij af (afb. 6). Het is een compositie, veel gelijkend op die van het beroemde ‘concert’ in Windsor Castle, maar minder grootsch, minder intiem, minder diep van lichtwerking en stemming. Toch behoort ook deze schilderij, vooral door de wijze van weergeven der materie, door haar coloriet en | |
[pagina 85]
| |
afb. 10. e. manet. dame met guitaar. verzameling pope te farmington, connecticut.
door de meesterlijke oplossing der lichtproblemen, tot de alleropmerkelijkste werken van dezen meester. Tenslotte noemen wij nog den door zijn uitermate fijne, grijzige kleurenscala uitmuntenden Gerard Terborch, waarvan wij eveneens hierbij door een afbeelding een indruk trachten te geven (afb. 7), en eindelijk mogen wij er nog wel op wijzen, dat Mrs. Gardner's veelzijdige smaak, die haar ook werken der Duitsche school (een Madonna b v. van Schongauer) deed verzamelen, haar ook laatstelijk het oog deed vestigen op de kwaliteiten der groote moderne Fransche school. Immers in 1904 is zij ook met de appreciatie van die meesters begonnen door den aankoop van een indrukwekkende stemmings-studie van Degas, het in 1867 geschilderde portret eener dame in 't zwart, wier zorgen-vol gelaat, wier ietwat gedrukte houding en zenuwachtig gevouwen handen niet nalaten ons te boeien (afb. 8). Van geheel ander, schoon niet minder gehalte, is de verzameling Pope, de tweede in de ‘Noteworthy Paintings’ behandelde collectie. Daar voeren - in tegenstelling tot Mrs. Gardner's verzameling - de moderne meesters den boventoon: Puvis de Chavannes, Daumier (een rake studie met advocaten), Monet (schepen bij maanlicht), Degas (een magnifiek geschilderde groep Danseuses), Renoir (een van zijn beste stukken: meisje met kat, uiterst soepel van schildering), en eindelijk Whistler, Manet en Jacob Maris. Van de buitengewone werken dezer meesters, die de heer Pope bezit, beelden wij er vier af: van Puvis de Chavannes ‘Vrede’ (fotogr. over den titel van dit artikel geplaatst; dit schilderij is een repliek of voorstudie van een deel van het groote, gelijknamige, doek dat de meester in 1861 schilderde), van Whistler ‘het afbreken der oude Westminster-bridge’, geschilderd in 1862 (afb. 9), van Manet het ‘Meisje met de Guitaar’ (afb. 10), van Maris het Zoneffect te Dordrecht, dat door Jan Veth | |
[pagina 86]
| |
in zijn bijschrift (op blz. 358 van het boek) wordt geprezen als een werk van schitterende kwaliteiten: ‘In its bold composition, its sonorous harmony of deep and heavy notes, [it] is no more or no less than an eulogy, chanted in organ tones, of all that Holland, which [James Maris] loved so well’ (afb. 11).
afb. 11. jacob maris. dordrecht. verzameling pope te farmington, connecticut.
Weer van een geheel ander type is de verzameling van den heer John Hay, die zich absoluut tot oude kunst, liefst tot kerkelijke kunst zelfs, beperkt: Italianen dus (b.v. een Madonna van Sassoferrato, een dito uit de Florentijnsche school der 15de eeuw) of Vlaamsche primitieven, zooals de opmerkelijke ‘Christus aan het kruis met Maria en Johannes’, een uitermate fijn uitgevoerd en ondanks zijn stijfheid diep ontroerend werk van een Vlaamschen onbekende van omstreeks 1490, in den trant van Memlinc. Dr. Friedländer schrijft waardeerende woorden over dit schilderijtje op blz. 398 der ‘Notew. Paintings.’ De belangstelling in schilderkunst van den verzamelaar Herbert L. Terrell richt zich nu eens tot de oude Engelsche school (hij bezit merkwaardige werken van Reynolds, Gainsborough, Hoppner e.a.), dan weer tot de Fransche (Regnault), Duitsche (Lenbach, portret van Bismarck, zéér middelmatig) of Italiaansche school (Monticelli, een schitterend, naar 't schijnt vrij wel geheel met het tempermes geschilderd kleurrijk stuk met Don Quichotte en Sancho Panza). Maar daar naast zien we hem óók onze oude Hollanders vereeren en vinden wij in zijn verzameling hetgeen men | |
[pagina 87]
| |
er allerminst zoeken zou: een Rembrandt van opmerkelijke kwaliteiten (afb. 12). Deze Rembrandt, een zelfportret, ongeveer 1645 geschilderd, was vroeger het eigendom van den vorst van Leuchtenberg te St. Petersburg. Het is weer een van die stukken, die zoo opeens na een veiling verdwijnen zonder dat men kan nagaan waar ze gebleven zijn, en die dan later blijken, in Amerika ergens rustigjes al een jaar of wat te hangen bij een dier verzamelaars, wier schatten de onderneming van de heeren La Farge en Jaccaci ons nu langzamerhand zal leeren kennen. De verzameling Sprague, met de bespreking waarvan het eerste deel der Noteworthy Paintings besluit, is slechts klein. Haar eigenaar heeft een zeer bepaalde voorliefde voor ietwat eclectische, de natuur wat flatteerende, het bruuske en krachtige vermijdende kunst en in dat kader passen zijn fraaie Madonna van Anton van Dijck en zijn kinderportret van Hoppner.
afb. 12. rembrandt. zelfportret. verzameling terrell.
Zoo heeft ieder dezer verzamelaars zijn eigen preferenties, die hem de richting aanwijzen, waarin hij bij voorliefde verzamelt. En wanneer men dan, bladerend in het groote werk van La Farge en Jaccaci, zich de kostelijke kwaliteiten der origineelen, in dit deel afgebeeld, voor den geest roept en tevens bedenkt, dat dit eerste boekdeel nog maar het begin is van een reeks van misschien wel twintig en meer deelen, dan komt men wèl onder den indruk van het vele prachtige, voortreffelijke, dat Amerika's millionairs aan oude en moderne schilderijen hebben bijeen weten te garen. Dàt is de lichtzijde van het Amerikaansche kunst-verzamelen: dat er naast veel middelmatigs en minderwaardigs toch wonderveel schitterends is bijeengebracht. Dat het ons Europeanen wel eens pijnlijk kan stemmen, wanneer we schilderijen, die als artistieke uiting geheel het eigendom zijn der Oude Wereld, in de Nieuwe Wereld geïmporteerd zien, wie zal het ontkennen? Maar mogen wij aan dit pijnlijk gevoel een gevoel van tegenzin tegen den American art-collector verbinden? Indien deze een ernstig liefhebber is, die zijn dollars uitgeeft om zuiver kunstgenot te kunnen smaken in eigen huis, dàn stellig niet! Het zou een afkeer uit afgunst zijn. Maar de verzamelaar-uit-ijdelheid, die met zijn vele geld moet opbluffen tegen iedereen, óók waar het schilderijen-koopen geldt, die schijnt ons, vooral als hij in de Nieuwe Wereld werken importeert, die van de Oude zijn, een afschrikwekkend voorbeeld. Den Haag, Juli 1908. |
|