| |
| |
| |
koolmees bij haar nest in eene oude ongebruikte pomp.
| |
Natuurfotografie, door R. Tepe.
Natuur en fotografie! Is er wel eene meer interessante, eene meer genotvolle combinatie denkbaar? Zich voor de natuur te interesseeren is tegenwoordig ook mode geworden en zich met de fotografie bezig te houden is een eisch van onzen tijd.
Het bespieden van een vogel in de natuur, hem na te gaan in al zijn doen en laten is zeker wel de meest aanlokkelijke natuurstudie en wanneer ornithologie en fotografie elkaar de hand reiken en samenwerken om een vogel in zijne intiemste bezigheden te volgen en waar te nemen, dan wordt deze studie tevens een genot, eene aangename uitspanning, een hoogst leerzame natuursport.
Wie echter zou meenen dat het fotografeeren van vogels in de natuur eene gemakkelijke taak zij, wanneer men eerst maar een of meer vogelnesten met eieren of jongen heeft gevonden of dat het niets dan toeval zij wanneer men er in slaagt van een broedenden of zijne jongen koesterenden vogel eene juiste fotografische opname te verkrijgen, vergist zich zeer.
Na een korten oefeningstijd zal het den waren natuurliefhebber echter meestal gelukken eene werkelijke natuuroorkonde, zooals eene fotografische opname van vogels in de vrije natuur wel eens genoemd is, tot stand te brengen, wanneer hij maar beschikt over de noodige dosis geduld en volharding.
Geduld en volharding, dat zijn twee onmisbare ingrediënten voor het con amore beoefenen der natuurfotografie. Nu nog een weinig geluk, eenige ornithologische capaciteiten en eene aan de gestelde eischen voldoende fotografische camera, ziedaar de uitrusting van een natuurfotograaf in het algemeen en van een vogelfotograaf in het bijzonder.
Zonder geduld en volharding is het fotografeeren van vogels in de vrije natuur vrij wel eene onmogelijkheid.
Op onze fotografische excursies in de duinen, op de heide, in het bosch of op het meer komt het immers dikwijls voor, dat de vogel, dien wij op of bij het nest wenschen te fotografeeren het niet waagt naar zijn nest terug te keeren, zoolang de hem vrees aanjagende camera, zij het dan ook op eenigen afstand, bij zijn nest is geplaatst en men dus genoodzaakt is eenige dagen aaneen altijd weer opnieuw, de camera bij het nest te plaatsen, totdat de aanvankelijk schuwe vogel zijne schuwheid volkomen heeft afgelegd en zonder vrees voor onze camera weer op zijne eieren heeft plaats genomen. Dientengevolge is het dus ook noodig, dat wij ons eenigszins ver- | |
| |
trouwd maken met de levenswijze en de voornaamste eigenschappen der diverse vogels, opdat het mogelijk worde, dat wij precies weten, op welke wijze wij onze camera bij het nest moeten plaatsen, om den vogel zoo spoedig mogelijk tot zijn nest te zien terug keeren. Wij moeten den vogel er aan gewennen zonder vrees voor de camera zijn nest weer op te zoeken en er op ingericht zijn de camera, desnoods ook gedurende den nacht, in het bosch of in het open veld te kunnen laten staan, omdat het kan voorkomen, dat wij eerst den volgenden dag in het vroege morgenuur in de gelegenheid zijn, eene opname van den nu aan de voor hem ongewone toestanden gewenden vogel te kunnen doen. De noodige doeken tot beschutting onzer camera tegen dauw of regen mogen dus niet aan onze fotografische uitrusting ontbreken.
Ook moeten wij ons voorbereiden op tal van opofferingen, want het komt dikwijls voor, dat wij, na verscheidene dagen ons geduld op de proef te hebben gesteld, nog geen kans krijgen dezen of genen vogel, die het voorwerp van ons verlangen geworden is, gedurende zijn belangrijkste bezigheid op onze fotografische plaat aan banden te leggen.
Ook mislukt ons dikwijls menige opname, waarvan wij juist de mooiste verwachtingen koesterden.
Ruimschoots en in elk opzicht worden wij echter schadeloos gesteld door onze wandelingen en ons oponthoud in de schoone natuur en door het aanschouwen van de intiemste tafereeltjes uit het leven onzer gevederde lievelingen. Dat men ook op fotografisch gebied eenigszins onderlegd moet zijn bij het opnemen van zulke moeilijke objecten, spreekt wel van zelf.
broedende kleine karekiet.
Over de keus eener voor onze doeleinden geschikte camera kunnen wij het spoedig eens zijn. Eene sterk gebouwde statief-camera in klein of groot formaat, die tegen een stootje kan, is een vereischte. Ook de stereoskoop camera is voor vogelfotografie zeer aan te bevelen. Het statief speelt bij de natuurfotografie in 't algemeen en bij de vogelfotografie in het bijzonder eene groote rol. Het moet stevig zijn en tevens aan ons doel beantwoorden, dus zoo zijn ingericht, dat wij de camera door het een of ander mechanisme in een schuinen stand naar den grond, resp. naar het nest van een vogel kunnen richten. Ook moet men het tot op drie à vier meter kunnen verlengen, opdat het mogelijk worde, onze camera in voorkomende gevallen zoo hoog te plaatsen, dat wij ook de nestholte van een spreeuw of van een specht, of andere tamelijk hoog geplaatste nesten er mede kunnen bereiken en deze dus ook kunnen fotografeeren.
Om in te kunnen stellen, heeft men in zulk geval eene trap of eene ladder noodig. Ook
| |
| |
in sloot of plas of in een moerassigen grond is een lang statief onmisbaar, omdat de camera anders nooit goed en stevig genoeg te plaatsen is. Mocht in gevallen die zich ook kunnen voordoen het statief nog niet lang genoeg zijn, dan moet men zich toch ook weten te helpen en er een mouw aan weten te passen door het aanbinden van hier of daar in boom of struik
tuinroodstaartje bij het nest in een uitgeholden boom.
gesnedene stokken aan elke poot van het statief. In elk voorkomend geval moet een vogelfotograaf zich weten te helpen en het gemis van vleugels door intellect weten te vervangen.
Wanneer men zich met ernst en toewijding op de vogelfotografie wil toeleggen en deze niet betracht als eene soort spel, waarin men den éénen dag behagen schept, om het den volgenden dag niet meer aan te kijken, dan schaffe men zich ook eene uitstekende lichtsterke lens aan, die ons in alle omstandigheden van dienst zal kunnen zijn. De hooge prijs, die er doorgaans voor betaald moet worden, mag geen vogelfotograaf terughouden er zich eene aan te schaffen, want daarmede alleen zal het hem mogelijk zijn de mooiste en innigste vogeltafereeltjes te vereeuwigen. Dikwijls is immers het ter onzer beschikking staande licht vrij onvoldoende voor eene moment-opname en zouden wij met eene eenvoudige landschapslens, die op zichzelf ook heel goed kan zijn, voor ons doel weinig uitrichten en dus in vele gevallen de door ons gewenschte opname niet kunnen doen. Wij zouden er wellicht in slagen een broedenden vogel te fotografeeren en van den vogel zelf een scherp beeld verkrijgen, terwijl diens naaste omgeving totaal onscherp zou zijn. Zulk eene foto mag op ornithologisch gebied nog wel waarde hebben, op fotografisch gebied is zij beslist waardeloos. Eene fotografie te leveren, die op ornithologisch en tevens ook op fotografisch gebied aan de hoogste eischen kan voldoen, dat moet het streven zijn van iederen ernstigen natuurminnenden vogelfotograaf. Ook de sluiter is een der benoodigdheden van den vogelfotograaf, waar het vooral op aankomt. Een sluiter, die weinig of hoegenaamd geen geruisch doet ontstaan, is uit den aard der zaak de beste, want bij het geringste geruisch gaat de vogel, dien wij van plan zijn te fotografeeren, er dikwijls van door.
Sectoren- en compoundsluiters zijn voor ons doel wel het meest geschikt, terwijl een spleetsluiter vóór de plaat voor het opnemen van vliegende en loopende vogels een vereischte is. Geheel geruischlooze sluiters zijn voor groote cameras echter nog niet in den handel.
In de veronderstelling, dat geduld en volharding in voldoende mate bij ons aanwezig zijn, dat wij er naar gestreefd hebben ons
| |
| |
eenigszins op de hoogte te stellen van de in ons land voorkomende vogelsoorten en van de eigenschappen dier vogels, dat wij in het bezit zijn van eene stevige statief-camera en eene lichtsterke lens, die voor alle doeleinden geschikt is en het ons niet ontbreekt aan eenen betrouwbaren sluiter gaan wij dus nu, hetzij geheel alleen, of indien het ons moeilijk valt een groote camera met toebehooren te torsen, met iemand, die de fotografische benoodigdheden voor ons draagt naar het bosch, naar de duinen of naar het rietmoeras.
Een bezoek aan het rietmoeras trekt ons heden bijzonder aan. Wij hebben reeds zoo veel gehoord van het Naardermeer, dat in 1906 door de Vereeniging tot behoud van Natuurmonumenten in Nederland is aangekocht, dat wij verlangend zijn, na lid van deze hoogst nuttige vereeniging te zijn geworden, het eens te bezoeken. Behalve ontelbare wilde plantensoorten, die alleen reeds voldoende zijn, indien wij tevens van planten houden, ons in verrukking te brengen, treffen wij daar aan tal van vogelsoorten, waarvan wij er wellicht reeds enkele kennen, doch waarvan de meeste in letterlijken zin nog rara aves voor ons zijn.
Het Naardermeer is per spoor en stoomtram te bereiken, zoowel uit de richting Amsterdam als uit de richting Hilversum, Naarden-Bussum. Per Gooische stoomtram er heen reizende, stappen wij uit aan de Halte Hakkelaarsbrug, en per Hollandsche Spoor reizende aan de Halte ‘Keverdijk’ om vandaar na eene wandeling van een half uur het visschershuis, de woning van den visscher Hoetmer, gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het Naardermeer, te bereiken. In het voorjaar is een bezoek aan dit eenige Natuurmonument zeer aan te bevelen. Onderweg ontmoeten wij reeds eenige weidevogels.
Kievitten buitelen vroolijk door de lucht. Grutto's laten nu en dan haren eigenaardigen, nu eens haastigen, dan weer langgerekten roep hooren. Enkele wulpen, hoog in de lucht over ons heen vliegend worden direct aan hun luid gefluit door ons erkend en als wij de boschjes bij het Naardermeer genaderd zijn, laten zich ook de zanglijster en de merel niet onbetuigd en vergasten ons op haren melodieuzen zang, terwijl de altijd opgeruimde spreeuw zich oefent in het nabootsen van allerlei verschillende vogelgeluiden, waartoe het Naardermeer hem zeker wel de beste gelegenheid biedt.
Koolmeezen en roodstaartjes zijn hier af en toe ook waar te nemen, doch ons bezoek geldt heden meer de eigenlijke bewoners van het uitgestrekte rietmoeras.
Tegen billijke conditieën worden wij in een net en stevig roeibootje den grooten plas, het Naardermeer opgeroeid en trekken tal van rietzangersoorten reeds terstond onze volle aandacht. Met uitzondering alleen van den sprinkhaanrietzanger die zich in de duinen en op de heide ophoudt, kunnen wij op en om het Naardermeer alle bij ons voorkomende rietzangersoorten waarnemen. Het meest vertegenwoordigd zijn hier echter de groote en de kleine karekiet, die ons telkens op hun karra, karra, karra, kiet, kiet, kiet, onthalen. Vooral de groote karrekiet-geluiden klinken ons ver hoorbaar tegen. Boven ons, hoog boven ons zweeft met onhoorbaren wiekslag de bruine kiekendief, die ook wel rietwouw genoemd wordt en die er op uit is voedsel voor zijne jongen te vergaren, hij, de door alle meerbewoners gevreesde roover, aan wien zoo menig vogelei, zoo menige jonge vogel ten prooi valt.
Zijn horst heeft hij in het riet op ontoegankelijke plaatsen, die wij met ons bootje niet kunnen bereiken in orde gebracht. Voor het in beeld brengen er van zijn dus beslist hooge laarzen noodig waarmede wij het moeras kunnen doorwaden.
Weldra passeeren wij broedkolonies van den zwarten stern en bij onze nadering vliegen deze sierlijke zeezwaluwen alle van hunne nesten op, bevreesd als ze zijn, dat wij komen om hare eieren te rooven en pogen ze ons door ijvrig naar ons te stooten zoodat het kan voorkomen dat ze ons met haren spitsen bek aanraken, van dit plan af te brengen.
Groote troepen kapmeeuwen, die hier ook in kolonies broeden pogen ons door hun aanhoudend gekrijsch van hare broedplaatsen te verjagen, evenals vele vischdiefjes wier aantal echter minder groot is. Ontelbare meerkoeten zwemmen vóór ons uit en in de groote open
| |
| |
plassen om ons heen, om als wij hen te dicht naderen, half vliegend, half over het water loopend, een goed heenkomen in het riet te zoeken. Groote vluchten wilde eenden doorklieven het luchtruim en doen ons jagershart sneller kloppen, wanneer wij het voorrecht genieten behalve de vogelfotografie, ook de jacht te kunnen beoefenen.
Ziet, daar duikt een fraaie watervogel met een groote kuif plotseling onder, nu hij ons
jonge vlaamsche gaaien in het nest.
ziet naderen, om eerst veel verder weder boven water te komen. Dat was een fuut, die bij het verlaten van zijn nest met eieren, het telkens half of geheel met halfverrotte waterplanten bedekt.
Is het niet genotvol en leerzaam tevens, hier met zoovele diverse vogels te kunnen kennis maken?
Eindelijk zijn wij dan een rietveld genaderd, waar vele groote en kleine karekieten elkaar achtervolgen, zoodat wij mogen veronderstellen, dat zij daar hare nesten hebben gebouwd. Niet lang behoeven wij dan ook te zoeken, om een nest met eieren van den grooten karekiet te vinden en wij verheugen ons reeds dit nest met de mooie blauwgroene eitjes straks te kunnen fotografeeren. Zulks kost ons weinig moeite. Wij steken onzen driepoot zoo diep in het water dat hij in den modderigen bodem stevig vast staat, schroeven onze camera er op en hebben dan van uit ons bootje spoedig eene opname gedaan. Hoe moeten wij het echter aanleggen het broedende karekietenwijfje te fotografeeren? Onze camera hebben wij reeds op 50 à 75 cm. van het nest zoo stevig opgesteld, dat ze door het water of door den wind niet meer bewogen worden kan. Wij richten nu de camera in eenigszins schuine richting naar het nest en stellen scherp in op
| |
| |
een of ander voorwerp, dat wij op het nest en op de eieren hebben gelegd ter hoogte van den broedenden vogel. Een stuk bedrukt papier daar weder overheen gelegd, vergemakkelijkt zeer deze scherpe instelling. Aan den momentsluiter bevestigen wij eene 12 tot 15 meter lange gummislang met pneumatik, opdat wij in staat zijn op eenigen afstand van het nest den sluiter in werking te brengen, zoodra de broedende vogel tot zijn nest is teruggekeerd.
nest met eieren van den karekiet.
De groote karekiet toont weinig vrees voor onze camera en klautert aanhoudend op eenigen afstand van zijn nest in de rietstelen heen en weer. Zoolang hij ons echter kan waarnemen, neemt hij niet op de eieren plaats, zoodat wij er toe moeten besluiten, onze camera voor eenigen tijd in den steek te laten en een electrischen geleiddraad aan den sluiter te bevestigen, waardoor wij in staat zijn, den sluiter door bemiddeling van een electromagneet op een afstand van 50 tot 100 meter in werking te brengen. Wij maken thans onze camera gereed voor de opname, openen de ingeschoven chassis onder een zwaren zwarten doek, die door zijne zwaarte niet zoo licht omhoog zal waaien en zouden ons willen verwijderen in de hoop dat de karekiet nu spoedig tot zijn nest zal terugkeeren.
Indien wij echter onze camera zoo maar zonder meer, bij het nest zouden laten staan, zou de vrees voor deze den karekiet echter toch nog terughouden het broedingswerk weer voort te zetten.
Wij omwinden dus camera en voor zoover noodig, ook statief en sluiter met doeken, die zooveel mogelijk met de kleur van de omgeving van het nest overeenkomen en binden daaromheen nog vele afgesneden rietstelen, zoodat onze camera meer op een rietschelf, dan op een fotografisch toestel gelijkt.
Nu eerst, nadat wij ons zoo goed mogelijk van deze taak hebben gekweten, mogen wij er aanspraak op maken, dat de broedende vogel, hier dus de groote karekiet, na korter of langer tijd op de eieren zal plaats nemen en door ons in beeld zal kunnen worden gebracht. Wij genieten thans gedurende dit gedwongen oponthoud een uurtje of langer van de ons omringende natuur, van bloemenpracht en vogelenzang, waartoe het Naardermeer een uitverkoren plekje is en brengen dan, nadat wij ons zoover van het nest hebben verwijderd gehouden dat wij door den karekiet niet meer kunnen worden waargenomen, op goed geluk af, zonder iets van camera of nest te kunnen zien, onzen sluiter in werking. Dit herhalen wij na verwisseling der belichte plaat met eene nog onbelichte nog eens of nog tweemaal, telkens na een uurtje wachtens, naar gelang van den ter onzer beschikking staanden tijd en het resultaat van onze aangewende moeite, van ons geduld en onze volharding zal meestal goed, zoo niet schitterend zijn, wat ons op onze donkere kamer bij het ontwikkelen der platen zal blijken.
Een teleobjectief zou hier ook goede diensten kunnen bewijzen, omdat de camera, daarvan voorzien zijnde, dan niet zoo vlak bij het nest behoeft geplaatst te worden. Door mij werd het echter nooit voor dit doel gebruikt.
Op een afstand van 100 meter van het nest post gevat hebbende, gelukt het in de meeste gevallen bij eene goede en zorgvuldige opstelling onzer camera den broedenden
| |
| |
vogel op of bij zijn nest te fotografeeren. Het gebeurt dan echter wel, dat men den naderenden vogel niet met het bloote oog kan waarnemen. Men handelt dus zeer verstandig, wanneer men zich van een goeden kijker voorziet en dezen beschouwt als een onmisbaar instrument voor den vogelfotograaf.
Er zijn echter ook vogels, die zich niettegenstaande alle mogelijke kunstgrepen en voorbereidingsmaatregelen niet willen laten kieken en hun vrees voor de in hun oog gevaarlijke camera niet willen laten varen. In zulke gevallen is het noodig, dat wij eene schijncamera bij het nest plaatsen en deze één of meer dagen, totdat de vogel er aan
broedende zanglijster.
gewend is, er bij laten staan. Deze schijncamera moet bestaan uit een kistje ter grootte onzer camera, dat op dezelfde wijze als de camera met doeken en met in de omgeving staande planten ja zelfs met groene takken wordt omwonden. Onze te fotografeeren vogel zal zich daaraan in de meeste gevallen spoedig gewennen en later na verwisseling dezer schijncamera met de werkelijke camera alle vrees voor deze hebben afgelegd. Meestal is het echter reeds voldoende de werkelijke camera één nacht bij het nest te laten staan. Des anderen daags in den vroegen ochtend zal men dan in staat zijn den vogel bij of op zijn nest te kunnen fotografeeren. Op vele plaatsen is het echter niet altijd mogelijk uit vrees voor beschadiging of diefstal de camera met toebehooren ook gedurende den nacht aan haar lot over te laten, want hoe zouden wij wel gestemd zijn, wanneer wij des anderen daags onze camera in elkaar getrapt en den sluiter defect zouden terug vinden, terwijl de kostbare lens zou verhuisd zijn naar den zak van een niets ontzienden dief. In de duinen te Bloemendaal, waar ik vele mijner mooiste vogelfoto's oogste, is mij zooiets echter nog nooit overkomen evenmin als in het Naardermeer, waar wij nog vertoeven en, na de opname van een karakietenwijfje, onder den spoordijk doorvaren en ons begeven naar de purperreigerkolonie, deze even in oogenschouw nemen, op eenigen afstand er van een enkelen blauwen reiger zien vliegen, die van zijne in hooge boomen nestelende kameraden is afgedwaald en met zijn wijfje zijn te huis ook hier in het riet heeft in orde gebracht en dan full speed naar de lepelaarskolonie roeien, om te trachten nog een lepelaarshuishouden in beeld te brengen.
Op dezelfde wijze, als wij het hebben gedaan, toen wij onze camera bij het karakieten-nest opstelden, plaatsen wij hier onze camera, te midden eener vrij groote lepelaarskolonie bij een nest met jongen van den lepelaar in de stellige verwachting, dat beide lepelaars, mannetje en wijfje, weldra tot hare jongen in het nest zullen terugkeeren. Het is maar goed, dat wij den noodigen tijd ter onzer beschikking hebben, want niet zoo spoedig vertrouwen de lepelaars het éénoogige monster, dat hun nest schijnt te bedrijgen. Na er aanhoudend over heen en weer te-zijn gevlogen, waagt één der ouden, het wijfje het, zich op het nest neer te laten en zijn wij in staat door bemiddeling onzer electrische geleiding eene opname te doen van deze fraaie lepelaarsfamilie.
Hoe gaarne zouden wij echter ook mannetje en wijfje te zamen bij hare jongen willen verschalken. Ons geduld wordt hier zwaar op de proef gesteld en wij besluiten
| |
| |
reeds huiswaarts te keeren, wanneer plotseling als een bliksemstraal uit helderen hemel beide ouden bij hare jongen in het nest nederdalen. Met kloppend hart laten wij thans den sluiter werken en de opname is geschied. Zoowel de opname van het broedende karekietenwijfje, als die van de fraaie lepelaars en hare jongen bleken later bij ontwikkeling uitstekend gelukt te zijn.
Gaan wij den volgenden dag naar de duinen of naar een bosch, om er in het lage kreupelhout te zoeken naar een nest met eieren van de nachtegaal, de koningin der zangers, dan zal de angstige loktoon van het wijfje ons spoedig inlichten, waar wij naar het nest moeten zoeken, terwijl het mannetje ons op korten afstand zijne heerlijkste melodieën laat hooren.
Hebben wij het nest gevonden, dan is eene opname er van spoedig genoeg gedaan. Het broedende wijfje op haar nest te fotografeeren veroorzaakt echter wederom ontzaggelijk veel geduld, want zoodra wij de camera bij het nest plaatsen, wordt dit door de nachtegaal verlaten en zij keert niet terug zoolang de camera de wacht houdt. Niet zoodra echter hebben wij deze verwijderd, of de nachtegaal begeeft zich weer naar het nest om het broedingswerk voort te zetten.
Dit komen en gaan van den oogenschijnlijk weinig schuwen vogel herhaalt zich telkens, wanneer wij de camera weer van het nest verwijderen of er weer bij plaatsen en het komt er hier dus maar op aan, wie het langst volhoudt, de nachtegaal of de fotograaf.
Mij gelukte het eerst eene goed geslaagde opname van eene broedende nachtegaal te doen, nadat ik de camera 12 maal bij het nest had geplaatst en ze ook 12 maal wederom er van verwijderd had.
Het is dus noodzakelijk, dat een vogel leert inzien, dat wij hem geen leed willen doen, wanneer wij hem met onze camera naderen.
Nu zal men mij wellicht willen vragen: ‘Als ik alle deze voorschriften nu haarfijn opvolg, kan ik dan zeker zijn van resultaat.’
Het antwoord op deze vraag luidt: ‘Neen, verre van daar, want al worden er onder de kleine zangvogels ook vele aangetroffen, die hoegenaamd geen angst voor de camera aan den dag leggen, is het toch nog lang niet altijd zeker, dat elke opname goed uitvalt en hoeveel schuwer zijn de grootere vogels niet!
nest met eieren van de koolmees in een peilkastje der waterleiding.
Wie zich echter met vogels en dus ook met schuwe vogels jaren aaneen heeft bezig gehouden, moet het opgevallen zijn, dat vele hem op den duur slechts weinig meer vreezen. Het gaat hem als den paardenliefhebber, die met de schuwste paarden spoedig heel vertrouwelijk kan omgaan. De ware vogelvriend sluit vriendschap met de schuwste vogels. Ze weten al vrij spoedig dat hij hen geen leed zal berokkenen, wanneer hij hen met zijne camera nadert.
Mij was het mogelijk vele schuwe vogels tot op korten afstand te naderen, terwijl ze voor anderen reeds op een afstand van 500 pas op de vlucht gingen.
Men ga er zooveel mogelijk, indien een drager der fotografische bagage niet hoogst noodzakelijk is, alleen op uit om de vogels te bespieden en verrichte, waar het ook zij, in de duinen, op de heide, in het bosch of op het meer, elk fotografisch werk geheel alleen, ten einde zooveel mogelijk elke stoornis te voorkomen. Eenzaam is het toch nooit in de natuur; leeft men er niet te midden van vrienden en kennissen?....
|
|