| |
| |
| |
‘Éen voor éen’, vervolg op: De gelukkige familie,
door Herman Robbers
Vijfde hoofdstuk.
October!... Met een zenuwachtig verlangen telde nu Noortje Croes de dagen, de uren, telkens opnieuw, zooals ze 't vroeger op school deed, bij 't naderen van een vacantie. Den vijftiende zouden ze aanteekenen. Die dag was de heerlijke! Want het trouwen zélf... och, daaraan, en aan wat er van dat uur af volgen zou, het allerintiemste, allerzoetste... misschien, maar onherstelbare, en 't voortdurende samenzijn met Piet, Piet Baatz, een vreemde toch... en niet altijd gemakkelijk, dat wist ze nu wel..., aan dat geheel nieuwe, in alles, álles veranderde leven, dacht ze zooveel niet, dorst ze ál minder denken, hoe dichter ze erbij kwam; een verwarrende, haast angstige beklemming bonsde dan in haar borst en 't gloeiende bloed joeg haar snel naar 't hoofd; 't leek wel of er, bij al de geheimzinnige aantrekkelijkheid, de fluisterende verlokking, toch ook iets schaamtegevends, bijna slechts moest zijn in wat ze begaan zou dan met Piet, zóó'n schrik was er in haar, soms, wanneer ze 't zich voorstelde..., neen, het was eigenlijk niet zoozeer naar het trouwen zelf dat ze verlangde, - al deed ook het enkele denkbeeld: huwelijksreis haar zuchten van zaligheid - maar naar dien stralenden tijd, die veertien heerlijke dagen vooraf, háár bruidstijd, als zij, zij zelf, Noortje Croes, daar staan zou - zooals ze anderen, meest ouderen, al zoo vaak, innig, extatisch, en... jaloersch bewonderd had -, als bruid, de bruid - het woord in je zelf te zeggen alleen gaf al rillingen van geluk -, de witte bruid, de zijdene, de gesluierde bruid, de hoofdpersoon, o verreweg, bijna géén persoon meer in de feesten van die dagen, eigenlijk hoog daarbóven..., toch vriendelijk mee-feestvierend, mee-juichend en dansend, zich latende aanbidden en bewierooken, als een fee, een liefdesgodin, een etherisch wezen!.... Hoe hemelsch!.... hoe zalig!... Ze wilde wel dat het langer duren kon. Veertien dagen, in feestelijken roes, het zou zoo
kort zijn, zoo gauw óm....
Maar Piet, als ze 'r met hem over fluisterde, zei hardop: ‘nou!’ hij wou maar dat het al om was, en hij pakte haar bij de schouders, keek haar gretig en groot-oogig aan; een mondhoek trilde.... Er was iets brutaalwreeds in zijn gezicht en zij sloeg de handen voor het hare....
Met de anderen thuis bemoeide ze zich, in de weken vóór haar aanteekendag, liefst zoo min mogelijk, luisterde weinig en verstrooid naar wat ze praatten, keek hen amper aan. Toch merkte ze wel, dat er jachtigheid en ontstemming was, voelde den vagen druk van bezorgdheden en herhaalde ongenoegens om zich heen. Maar ze onttrok er zich zooveel mogelijk aan, deed opgewonden, luchtigvroolijk, net alsof ze niets merkte. Soms werd er, bij haar kamer-in komen, blijkbaar plotseling gezwegen, en zag ze aan de gezichten dat er een onaangenaam gesprek moest zijn geweest. Ze begreep het ook wel zoo'n beetje; mama liep soms hardop te pruttelen over ‘kleingeestigheid’ of ‘opzweeperij’, scheen uit te willen lokken dat Noor zou vragen: wat is er toch; dát wou ze juist niet!... Maar ééns, toen ze samen-alleen waren in de huiskamer, keek ma even, schichtig, de gang in, of er niemand aankwam, sloot toen de deur, schielijk. ‘Zeg, Noor, hoor 'is even’, fluisterde ze. En in een verwardhaastig, opgewonden en zenuwachtig praten vertelde ze, wat er allemaal gaande was - het meisje kon er zich niet afmaken, hoorde lijdzaam toe.... Ze mocht er volstrekt niets van aan Piet vertellen, zei mama vooraf, want dan werd het nog gekker en beroerder....
Het betrof dan ten eerste de feestelijkheden. Papa zei, hij had er eigenlijk geen geld voor; Noor's uitzet was al duur genoeg geworden; hij zou alleen maar doen wat hoog noodig was: een dejeuner op den trouwdag en een huiselijk partijtje als ze waren aangeteekend. Maar Baatz wou dat ze samen een schitterende partij zouden geven, had daar laatst een appeltje van opgegooid. Pa was daarvan geschrokken, had dadelijk bruusk gezegd, dat hij er niet over dacht, geen haar
| |
| |
op z'n hoofd, dat Baatz maar alleen moest doen waar hij plezier in had. Nou goed, dat zou hij dan nu ook wel, maar hij was er ontstemd over; de heele familie deed koeltjes; merkte Noor dat niet?
‘Och kom!’, viel het meisje in. Ze geloofde heusch dat mama 't zich verbeeldde. De familie....
‘Hè?...’ Nee, nee, daar was geen kwestie van. Meneer had al dadelijk erg verbaasd gekeken, schamper en ironisch gelachen, toen papa geweigerd had, en daarna was mevrouw een visite komen maken, met allebei de meisjes, en hadden ze telkens bedekte hatelijkheden en sarcasmes over papa's fortuin, zijn groote zaken en zijn bekende royaliteit te pas gebracht - ellendig!... Gunst, het was toch zoo jammer, hèl in één woord: afschuwelijk, vond mama, zoo'n ontstemming nu, vlak voor de bruiloft.... Gelukkig had Ru ervan gesproken - maar hemel, nee!, daar mocht Noortje zelf ook nog volstrekt niets van weten! Mama rukte nerveus aan haar mouw. ‘Mondje-dicht, hoor kind, denk erom, 't moet een verrassing zijn, vooral ook voor de Baatzen; hij wil ze 'ris ferm bluffen, heeft Ru gezegd!... Nu dan, hij zou ook een partij geven, en een flinke, een die klonk als een klok! ‘Aardig van 'm, hè? Vreeselijk hartelijk! Maar net doen of je van niks weet, hoor! Nu maar... oja!’, dan was er nog iets, vervelend!, iets tusschen papa en mama zelf, over 't cadeau, dat vond mama nu wezenlijk ook te krenterig, en ze zou eigenlijk wel willen dat zij, Noor zelf....
In-eens toen maakte het meisje een wrevelige beweging, fronsde norsch haar zacht-ronde gezichtje, en ze riep uit, snel blozend, en stampend met ééne voet op den grond: ‘Hè nee toe ma, vertelt u me daar nou niets van, hè god, laat ik nou ten minste maar de illusie houden, dat het met de cadeaux alles prettig gaat en me van harte gegund wordt.... Dat gezanik over geld altijd!... O! ik wou...!
De moeder, licht geschrokken, wel begrijpend dat ze te ver gegaan was, maar daardoor juist geërgerd: ‘Nou nou, maak je maar niet boos, dat's nergens voor noodig!... Ik dacht alleen dat jij misschien zelf, bij papa.... Die 's toch altijd zoo dol op je!...’
‘Wát?... Nee, nee, ik bemoei me nergens mee, dank u wel!’ En ijlings vluchtte ze de zaal uit, de trap op, smakte de deur van haar kamertje achter zich dicht, en snikte 't uit, op haar bed, in de witte sprei die over haar kussen lag. Ze huilde een poosje; 't deed haar goed; dan in-eens wist ze zelf niet precies meer waarom het was, droogde ze vlug haar tranen, sprong op en keek in den spiegel. Wat kan 't me ook allemaal schelen, dacht ze, 'k word toch de bruid!...
De bruid, de bruid!, klonk het zingend in haar na.
Donderdag, den vijftiende, dan, teekenden ze aan. Noor was al vroeg op, onrustig, zenuwachtig-blij. Nu begon de heerlijkheid. Er werd een kolossale boeket roze rozen bezorgd, van Piet, en om elf uur kwam hij haar afhalen in een coupétje. Ze sprong en danste om hem heen, huilde ook weer even; ze verbeeldde zich dat haar nu een eerste plechtigheid wachtte, 'n soort inwijding, zag al voor zich de glimlachend-huldigende gezichten der deftige magistraten op het Stadhuis. Ze keek nog eens in den spiegel. Was ze niet een lief jong bruidje?
Maar van die plechtigheid kwam niets. Eerst moesten ze wachten in een muffig, leeg lokaal, waar klerken hen voorbij liepen, onverschillig. Dan, in een andere kwalijk-riekende en lage kamer, werd hun verzocht te gaan zitten op 't half-versleten, zwarte paardenhaar van de banaalst-mogelijke stoelen, aan een groen belakende tafel, waar een tinnen inktkoker op stond, en tegenover drie kantoormeneeren met lage boordjes en glimzwarte dasjes. die onder elkaar fluisterden, knikkend en grinnekend; één van hen peuterde terwijl, met zijn wijsvinger, in zijn allerachterste kies. Dan hoestte en schraapte de middelste, en deed hun een paar droog-ambtelijke vragen en ze moesten een stuk teekenen.... Afgeloopen!
De heeren bogen even, zij beiden ook. Toen konden ze afdruipen. Het was precies of je kwam stemmen voor den gemeenteraad, zei Piet. ‘Hu! wat 'n griezelige geschiedenis, en wat rook het daar duf!’, trachtte Noortje te lachen, ‘na' slechte inkt of zoo iets, geloof ik.’ ‘Hè?... Nee, zag je niet, er lag een
| |
| |
eindje sigaar te smeulen, op de rand van de tafel... 'n Sinistre lokaliteit!... Kom, stap maar gauw in;’
Teleurgesteld, 'n beetje landerig, schikte Noortje zich weer in haar hoek, maar onder het rijden ging dat over ‘Niet meer aan denken,’ zei ze tot zich zelf; ‘de bruid, de bruid, ik bén 't nu’ - en haar bruigom deed zoo aardig, galant en verliefd... Eerst reden ze naar de post, om zelf in de bus te doen hun ondertrouw-circulaires. Daar was, had ze van Piet gehoord, bij Baatz thuis ook nog geharrewar over geweest; hij had zélf kennis willen geven; bespottelijk vond hij 't, dat zijn paatje en maatje dat voor 'm moesten doen. Alsof 't altijd zoo vlijde tusschen hem en z'n ouders, god-nog-toe! Maar 't was ten slotte toch zoo gebeurd: ‘de heer en mevrouw Croes-Telders’, begon het op de linkerbladzij, en daarnaast nog eens: ‘de heer en mevrouw Baatz-van den Bergh’, in lithografisch gereproduceerde schoon-schrijfletters, met de geijkte schoolmeesterkrullen, precies zooals ze 't zelf indertijd geleerd hadden... Och, wat kan 't je ook schelen, hè;... Ze lachten er nu samen om!
Dan, van de post, weer terug naar de Keizersgracht. 't Had alles bij elkaar nog geen uur genomen. ‘Nou komt de zoenpartij, hou-je maar taai,’ zei Piet, en hij klapte 't portier dicht, reikte den koetsier z'n fooi toe, met zijn beheerschte heer-gebaren. Dadelijk opende zich de voordeur. En ze kwamen hun al in de gang tegemoet, de beide ouderparen, dan Jeanne en Loe, Go en Jo Baatz. Handdrukken en omhelzingen, gesnik en geschater volgden - ‘Bruid’ en ‘bruigom’ heetten ze nu aldoor, wie nog een naam noemde moest boete betalen; daar was een steenen spaarpot voor gekocht, een bleek-groen zwijntje. Jeanne kwam er lachend mee aanloopen en vader Baatz deed er, met breed gebaar, een rijksdaalder in, daar ‘mocht hij zich honderdmaal voor vergissen’...
Binnengekomen vonden ze een schat van bloemen, boeketten en mandjes; cadeaux ook al; tafelzilver van pa en ma Croes, de teekening van het salonameublement dat de oude-lui Baatz gaven, en van een goud-krullige insteekhaard, geschenk van Ru en Loe. Noor was er wat ontroerd van en stil... maar Piets schetterende vroolijkheid stak de anderen aan, en het werd druk, lacherig en juicherig druk in huis; ook papa Croes scheen weer eens ouderwets luidruchtig lustig te zullen worden; van een verkilling tusschen de families was niets merkbaar; iedereen scheen te begrijpen dat alle gescharrel en ongenoegen nu volstrekt genegeerd, weggedacht moest worden en niets dan bruiloftsvreugde getoond. Daarbij kwam dat er een gedurige aanloop was van familie en vrienden, zoodat een boudeerende of strakke houding niet vol te houden zou zijn geweest.
De Baatzen bleven koffie-drinken, gingen 's middags naar huis of kantoor, om 's avonds, in feestkleedij, terug te komen. En dien avond al bereikte de feeststemming een onverwachte hoogte. Alle leed, twist, ‘narigheden’ schenen vergeten te zijn, Er kwamen verscheiden vrienden en vriendinnen van het jonge paar, er werd gedanst, getoost, gejuicht, gezongen... Iedereen lachte om dien mallen Piet, zoo'n echt leuk-vroolijken bruigom, en men vond algemeen dat Noortjes bruidsdagen zich bizonder feestelijk inzetten; de jongelui waren vol verwachting van al de pretjes die volgen zouden, al de triomfjes, al de flirt... Ook Ru kwam dien avond met z'n plan voor den dag; er werden vele uitnoodigingen gedaan en aangenomen. Het leek wel of geen der aanwezigen voorloopig aan iets anders te denken hebben zou dan van feestvieren; aan eten, drinken en vroolijk-zijn!...
En het werd ook inderdaad een roes, een opéénvolging van grootere en kleinere festiviteiten, véél drukker, veel méér en rijker dan men aanvankelijk gedacht had. Het bleef niet bij de officieele partijen; verschillende familieleden van beide ‘kanten’ wilden het ‘aardige jonge paar’ eens huiselijk bij zich zien, eens intiem en hartelijk fêteeren in hun bruidsdagen; en daarbij wou de één natuurlijk voor den ander niet onderdoen, het werden allemaal partijtjes, dure dinétjes met fijnen wijn, de heeren in rok, de dames in feestelijke toiletten. Het waren telkens ongeveer dezelfde menschen die bijeenkwamen, 't verschil bestond hoofdzakelijk in het terrein en in de
| |
| |
gastheer en gastvrouw. Zoo raakten vooral de jongelui erg gewoon aan de fuifstemming en aan elkaar, ze vormden ten slotte een soort drink- en dans-club, en schenen op de wereld te zijn om feest te vieren. Piet Baatz, Niek Antink en Dirk van der Zwaag kwamen amper in hun zaken die dagen; Ru was het uitgaan meer gewoon, hij dronk matig, sliep kort, verzuimde nooit de Beurs. Ook Jeanne deed dapper mee, toonde zich dikwijls weer als van ouds, opgewekt en geestig; diep begraven hield ze haar liefdesleed; ze had vast besloten te zorgen dat niemand er iets van kon bevroeden, ook haar ouders niet, en haar kracht van zelfbeheersching scheen gegroeid te zijn, ze viel zichzelf mee. Jaloersch op Noor was ze minder dan ooit; wat leek naast een man als Driebeek, Pietje Baatz wel! Maar daarbij: ze had ook minder dan ooit tijd om aan zichzelve te denken, zorgen moest ze, voor honderden dingen, in de huishouding en in verband met Noortjes trouwen, en toch ook op z'n tijd groot toilet maken en meefuiven, meedansen, juichen!... doodelijk vermoeiend!.., Och maar, daar was een glas wijn goed voor!...
's Zaterdagsavonds, na den Donderdag der aanteekening, werd er bij Baatz een soort instuif georganiseerd, omdat de bruid toen van huis moest zijn, daar de receptiezaal moest worden ingericht, met een ‘hoek’ van groen en bloemen, en de cadeaux uitgestald in de achterkamer der suite. Daar zorgden, met Jeanne, de bruidsmeisjes voor, Aagje Croes, de al te ferm-uit-de-kluiten-gewassen oudste dochter van oom Herman, met Bé van den Bergh, uit den Haag, nichtje van Piet, een elegande sylphide van denzelfden leeftijd - maar daarmee hield ook, ondanks hun gelijke kleedij, de overeenkomst op!
Toen, 's Zondagsmiddags, de receptie. De bruid voor 't eerst in haar wit-zijden bruidsjapon en gekapt met oranjebloesem. Er waren oogenblikken dat de bezoekers elkaar op de teenen trapten, ja letterlijk verdrongen; schemer-donker en zwoel-benauwd was het in de kamers door die zware volte en door de planten en kolossale bloemstukken overal rondom; niemand was er geheel op z'n gemak, men grijnsde en praatte wat, verlegen, half versufd, met geen ander doel dan zoo gauw mogelijk weg te komen. Maar dat de bruid een charmant jong wezentje was, mooi, frisch, rijzig, elegant, had iedereen toch wel gezien, en 't haar te weten gegeven met een lachend woord of een glanzenden blik, en Noortje voelde zich als door bloemengeuren bedwelmd en zwevend op wolken van bewondering, in een bestendige verrukking, die pas getemperd werd toen ze hoofdpijn kreeg en vermoeidheid haar 't langere staan en boeket-vasthouden bijna onmogelijk maakte. Ze was óp ten slotte, en dankbaar weer van die zware zijden kleedij en het torsen harer bruidsbloemen verlost te worden. Bijna tweehonderd menschen had ze de hand gegeven, toegelachen, bedankt voor attenties of geschenken. Velen ook voor 't eerst gezien. Daaronder was mijnheer Dirk Driebeek, Gonnes aanstaande - die twee waren overgekomen voor de receptie. En Noor had tersluiks moeten lachen om Driebeeks verlegen figuur en Piets ingefluisterde glossen daarover; toen hij boog voor de familie scheelde 't niet veel of Dirk had een bloemstuk afgestooten, en Gonne voorstellend versprak hij zich één keer: ‘mijn meisje, juffrouw Croes!... ach pardon, juffrouw van de Pals wil ik zeggen.’ Hij lachte er zelf om. Er waren ook zóóveel Croezen in de kamer! Maar Jeanne had het gehoord en tranen waren haar in de oogen gesprongen, tranen van pijnlijke spijt om zijn malle figuur; lachende deed ze of 't lachtranen waren, proestte, zenuwachtig, nog 'n heelen tijd na, over het zonderlinge geval.
Maandags, daaraanvolgend, een dinétje bij oom Herman en tante Sophie. Karel was niet thuis; hij had gezorgd voor zaken op reis te zijn eer Noortjes bruidstijd begon.... Het gezelschap bleek niet groot ditmaal, 't menu niet uitgebreid. De jongere kinderen zeiden stamelend gedichtjes op, door tante Sophie gemaakt. Na 't eten sprongen bruid en bruigom met hen in 't rond. Het was de eenige feestelijkheid in deze dagen, die werkelijk iets familjaars, iets huislijk-intiems had. ‘Wel goedig toch, zulke menschen, hè?’, zei Piet, grijnslachend, toen ze naar huis reden. ‘Wát?.. o ja!’, antwoordde Noortje; ze was moe, begreep niet goed wat hij bedoelde, maar in
| |
| |
zijn toon en lach hinderden haar even iets, zooals wel meer; ze lei haar hoofdje achterover, sloot de oogen....
Daarop volgden: de comedieavond, dien de Baatzen hun kantoorpersoneel aanboden, ‘en revanche’ voor hun gezamenlijk cadeau - Noor, minzaam als een chatelaîne, zei tegen ieder der op z'n Zondags uitgedoste heeren iets liefs - en 's Woensdags de groote partij van Piets oudelui, bij Couturier, een enorm diner, met voordrachtjes, vertooningen en gedans, in de pauze en na het dessert. Het was dien avond, dat Noortje, opmerkend, bijna plotseling, hoe verrukt, en als watertandend, haar bruigom de gedécolteerde figuren van andere meisjes toegrijnzen kon, en schitteroogen van plezier bij het, dansende, in zijn armen houden van zoo'n andere, het was dán voor 't eerst dat Noortje haar extatische stemming vreemd-verloren raken voelde en een poosje stil verdrietig neerzat, loom zich bewaaierend, en aan niets bepaalds durvende denken.... 't Was enkel moeheid, meende ze zelf.... Haar zuster daarentegen deed vroolijker dan ooit dien avond en nacht, druk en opgewonden; men was er verbaasd over, men glimlachte met opgetrokken wenkbrauwen; Jeanne, zoo werd er gefluisterd, scheen werkelijk ‘legèrement émue’....
Onafgebroken zette de fuivenreeks zich voort. Donderdags een eterijtje bij ‘Riche’, onder jongelui, op invitatie van Mr. Olivier Telders, mama's neef, twee-en-zestig nu - nog altijd ongetrouwd, nog altijd been-mager glanzig geschoren, slank recht-op, nog altijd blij tintelblikkend door z'n gouden lorgnetje, en Vrijdags het feest door Ru en Lou gegeven, een jongeluisdanspartij met souper, zeer geanimeerd en tot laat in den nacht voortdurend; tot slot een pikante cotillon. Men was er niet karig met de champagne; algemeen bewonderd werd 's gastheers rijke royaliteit; het eenige wat vagelijk drukte, waar zij verscheen, was de stille droefgeestigheid die, ondanks haar lief-zachten glimlach, over 't gelaat der gastvrouw lag gespreid.
Daags daarna aten bruid en bruigom met Ru en zijn vrouw, de oudelui Croes, Jeanne, Henk, Go en Jo Baatz, en nog een paar uit de fuifclub, bij Louise's ouders. Maar dat werd een saaie partij! Er was in dat huis altijd iets dat stil maakte. En de jongelui zagen grauw-bleek van vermoeienis Dokter Heugens lachte hen hartelijk uit om die verregaande dwaasheid dan ook, van alle dagen feest te vieren, en hoe! Maar zelf liet hij evengoed champagne schenken aan 't dessert van zijn fijne diner, toostte voornaam-joviaal, en werd wat gemelijk toen de stemming ook daardoor niet beteren wilde; vooral tegen Ru; innerlijk gaf hij er hem de schuld van. Haast altijd trouwens, wanneer ze samen waren, ontstond er een schermutsel met kleine stekeligheden tusschen den deftigen ouden dokter en zijn schoonzoon; ze mochten elkander nu eenmaal niet; er was incompatibilité d'humeur, zooals Ru dat placht te zeggen; wat kon je 'r aan doen!... Men ging vroeg, en wat landerig, naar huis dien avond; 's Zondags werden Piet en Noortje al tegen lunchtijd in den Haag verwacht, bij zijn moeders broer, Mr. Cornelis van den Bergh, referendaris ‘of zoo iets,’ zooals Piet aan zijn meisje verteld had met z'n koopmans-minachting voor ‘al dat ambtenaarsvolk’ en die ‘hofkliek’. Maar, toen ze 'r waren dien Zondag, deed hij erg z'n best om zich aangenaam te maken bij oom en tante, keek nu en dan, met wat strakke trots, in de kamers rond, waarna hij zijn bruid eens toeknikte, met een beschermend lachje, of haar hard-op vroeg: ‘Wel kindje, hoe heb je 't vandaag?’
Noor hield zich goed. Zij voelde soms ook wel dat ze dood-op was en naar het einde der feesten verlangde als naar een bevrijding, maar dan kwam telkens ook weer, vagelijk benauwend, de gedachte aan 't geen daarna volgen zou, en ze gaf zich weer over aan de feestroes, aan die zoete bedwelming van veel goudlicht en hel kristalgeflonker, van wijn- en bloemengeuren, glimlachende complimentjes en bewonderend oogengeglans. Dan voelde ze geen moeheid meer en vergat alle angsten, verschrikkingen, alle twijfel en verdrietigheden. Ze sliep zoo lang mogelijk uit, elken morgen, kwam pas tegen de koffie beneden, leefde zoodoende eigenlijk van partij in partij, had geen gelegenheid tot zichzelf te komen.
Haar vader intusschen vond het dollemans- | |
| |
werk, zulk bruiloftvieren. Eéns werd hij er zelfs een beetje boos over tegen Noortje - toen ze ook voor den tweeden Maandag een invitatie aangenomen had, bij de familie van Oosthoff - Emma moest hem waarschuwen: ‘Jan, Jan, denk er om.... 't Zijn 't kind 'r laatste dagen thuis!...’ Hij had gewild, dat ze althans die laatste dagen eens rust genomen zou hebben. ‘Kijk ze d'r 'is uitzien!’, riep hij uit, zich tot Emma wendend. Hij leed er onder; zijn altijd frissche, blozende, bloeiende Noortje, bleek en met donkeromkringde oogen, half ziek van 't feestvieren, en dat vlak voor haar huwelijksdag! Heugens had immers ook gezegd, dat het glad verkeerd was!...
Maar hij zweeg ten slotte maar weer. Er was toch niet tegen op te roeien. 't Liep hem over den kop. Voor z'n schrijftafel op kantoor zat hij soms 'n kwartier lang voor zich heen te turen, te soezen, zonder zelfs op te merken dat hij niet opschoot intusschen. Dan moest hij later weer zooveel vlugger, gejaagder, werken om de schade in te halen, te zorgen dat hij klaar kwam, klaar, ja! ook om telkens weer naar een diner of partij te gaan! Hoe de tijden toch veranderd waren! In zijn jonge jaren had je een aanteekenpartijtje, en dan ‘de bruiloft’, op den dag van het trouwen, voor de rest niets! Tegenwoordig: feest aan feest, en alles even rijk, even kostbaar! Wat niet duur was, deugde niet. Noortje, z'n eenvoudige kind, kreeg ze niet iederen dag een nieuwe, prachtige boeket van haar bruigom? Ofschoon de twee of drie vorige nog magnifiek waren! Was het geen brutale zonde, en waar moest het in vredesnaam allemaal vandaan komen! Gingen de zaken bij Baatz dan zooveel beter dan bij hem? Hij begreep het niet, Croes. En wat kostte die trouwerij hem zelf, tegen wil en dank, toch ook nog een macht van geld! Het was meer dan bespottelijk, het was onverantwoordelijk in dezen tijd, nu je toch al niet wist hoe je uit moest komen, nu alles, álles even beroerd ging. Maar wat kon je er tegen doen! Het was niet te stuiten. Als je a had gezegd moest je b zeggen, het één volgde van zelf uit het ander. Zoo was er met Noortjes toiletten natuurlijk ook niet gerekend op zooveel invitaties; midden in de laatste feestweek had ze plotseling nog een ‘klare’ zijden japon moeten hebben; tachtig gulden, leg maar weer neer; Emma had 't hem verteld alsof er geen tegenspraak mogelijk was; het moest, het moest!... en hij had er in berust met een zucht van zorg....
Midden in het feest van Ru, aan 't schitterend souper, waar slordig-weg champagne werd geschonken, betrapte Croes zich op het verlangen weer eens bij Theo aan de theetafel te zitten, onder die ééne gaspit, naast dat aardige jonge moederje. Hij was er na dien eersten avond nog wel eens aangeloopen, maar altijd in een uilevluchtje - hij had ook zoo weinig tijd, och! het was jagen, jagen!... En dan ook, die kaalte, die armoe daar, het hinderde hem te veel!... Al hielp hij Theo nu wat met geld, toch moest het kleine gezin zich nog op alles bekrimpen; hij kon het niet goed zien.... Er was natuurlijk ook geen kwestie van geweest dat Theo bij een van de feesten komen kon; zonder z'n vrouw kon je 'm moeilijk vragen en mét haar ging nog minder; ook zouden ze niet geweten hebben wat aan te trekken.... Nu, wat dat betreft, Croes voelde 't wel, ze zouden er niet jaloersch op zijn!... Theo rookte pijpen tegenwoordig.... Prettig!... Ging hij ook weer doen, op kantoor....
Ook de toestand van z'n vrouw gaf Croes zorg in die dagen. Ze spande zich in; je kreeg er meelij mee, zooals ze zich inspannen moest om mee te doen. Toch scheen ze te genieten. Ze was ook op die groote partij van Ru, tot drie uur 's nachts. Hijgerig en kucherig, buiten adem, toch nog lachend, danste ze zelfs een quadrille, met den ouden heer Baatz als cavalier. Maar toen was ze ook duizelig geworden, bijna gevallen, moest ze gauw naar huis en te bed geholpen. Jeanne ging met haar mee....
Neen, gezond werd ze nooit meer; het scheen zelfs wel of ze langzaam maar zeker achteruitging. En al had Croes wel eens oogenblikken gehad, waarin hij er zich, met diepen weemoed, rekenschap van gaf, dat zijn huwelijk niet geworden, wat hij er van gehoopt en niet gebleven was, wat hij er in 't eerst toch van gemáákt had - och, die zakenherrie ook altijd en die vele kinderen! -
| |
| |
toch, wanneer hij, zooals 't hem soms overkwam, midden onder z'n werk, dacht aan zijn vrouws naderenden, ja mogelijk al spoedigen dood, dan ontviel hem bijna zijn pennehouder, brak 't angstzweet hem uit, had hij alle moeite zijn aandacht weer op dat nimmer klaarkomende werk te richten, er niet met z'n hoofd op neer te zijgen en uit te barsten in gesnik....
Eindelijk! - de overblijvende dagen waren tamelijk kalm geweest; de vermoeidheid blijkbaar algemeen; en Croes had er beslist op gestaan dat Noortje de laatste vier-en-twintig uren voor haar trouwen rustig in huis zou blijven - eindelijk dan was de morgen van den negen-en-twintigsten October traag en valig aangelicht. Een echte najaarsochtend. Het regende zachtjes uit den dof-grijzen hemel. O, maar wij gaan weg, ver weg, naar 't land van de zon, zei Noortje extatisch in zichzelf.... Het weer trouwens had nooit veel invloed gehad op haar stemming.
Tegen tien uur was het gezelschap dat mee-rijden zou in de suite bijeen. De beide families, Croes en Baatz, de ooms die getuigen zouden zijn, en hun vrouwen, tante Albertien, neef Olivier en nog een neef en nicht van de Croezen uit Haarlem, menschen die ze anders nooit zagen. Er was een oogenblik kwestie van geweest dat ook Theo althans voor vandaag er bijgevraagd zou worden, maar Ru had driftig volgehouden: het ging waarachtig niet, je zou er den man immers niet eens plezier mee doen! Gesteld eens, dat hij zich verbeeldde te moeten komen, hoe zou z'n houding moeten zijn?...
Al de heeren stonden gerokt, zwart-en-wit, uniform; de dames, in hun zijden japonnen met poefmouwen, kraakten en ruischten bij iedere beweging, waren moeilijk dicht te naderen door de lange slepen, die om hen heen gedraaid lagen. Mama Croes, doodmoe, warm en geagiteerd, schoof en rukte aan haar witte handschoenen, wat haar nog zweeteriger en zenuwachtiger maakte, praatte toch intusschen aldoor, met een blij-verrukt gezicht, tegen mevrouw van den Bergh uit den Haag, die koel majestatisch terugglimlachte. De jongelui fluisterden en ginnegapten onder elkaar. Bruigom, naar buiten glurend, trachtte na te gaan of de stalhouder wel om al zijn instructies, de rijtuigen betreffend, had gedacht: de juiste tressen, rosetten en boeketjes, het aantal der lakeien. Er waren, behalve de twee coupé's - voor bruidspaar en bruidsmeisjes - zes rijtuigen noodig, 't zou een deftig-lange stoet zijn, eerst naar het stadhuis, dan naar de kerk.... Wat zouden ze 'n bekijks hebben, echt leuk, vond Noortje.
Over het trouwen in de kerk was gelukkig geen geharrewar geweest, ze waren 't er dadelijk allemaal over eens. Al kwamen ze 'r anders nooit - niemand van beide families - bij een huwelijk hoort wat plechtigheid, dat vond iedereen. En je moest je vrienden en kennissen toch in de gelegenheid stellen ook op-den-dag-zelf hun belangstelling te toonen. Dat kon alleen in de kerk. Méér gepraat,, ja bijna getwist, hadden ze over den persoon des dominees. De Croezen hadden altijd gedacht dat hun oude vriend Deuring ook bij dit familiefeest zou optreden. Maar bij Baatz kwam, van tijd tot tijd, aan huis een dominee van Stalbergen, een uiterst moderne, eigenlijk haast géén dominee meer in z'n doen - maar hij kon zoo prachtig spreken en schrijven over het moreele leven. Een artistiek ontwikkeld man; bijna altijd bracht hij er de kunst bij te pas, al wat goed en schoon is en ‘wel-luidt’ - hij was de aangewezen man, vonden Baatz en zijn vrouw. En de Croezen hadden toegegeven.... ‘Een aarts-vervelende pisang’ typeerde Piet den dominee voor Noortje, ‘maar och, hè, Jantje of Klaasje? Laten ze d'r gang maar gaan, wat kan het ons schelen, 't is er toch maar om te doen dat de sleep van je tante Sophie goed tot z'n recht komt!’ 't Bruidje had er om gelachen, maar zich innerlijk teleurgesteld, gehinderd gevoeld; zij hoopte wel degelijk op eenige wijding bij haar trouwen.
Eerst dus: het stadhuis. Ze verzamelden zich en moesten wachten in de kamer waar ze aangeteekend waren. Toen, bruid en bruigom voorop, de overigen twee-aan-twee, werden ze, door een kille gang, in een ander, wat ruimer, maar even kalig en muf vertrek geleid, waar stoelen in rijen stonden, gekeerd naar een groene tafel. Daar achter een van
| |
| |
de stadswethouders, als ambtenaar van den Burgerlijken Stand, en twee andere heeren in 't zwart en met strak-turende gezichten.... Het ging nu althans wat correcter, wat statiger toe dan bij hun ondertrouw, vond Noortje, terwijl ze zitten gingen.
‘De papieren, bode’, beval de wethouder, op drogen toon, een hand uitstekend.
‘Als'tublieft, meneer’, zei de bode.
Toen, nadat hij het 'n oogenblik stil had laten worden, kuchte de magistraat, keek den bruigom strak aan - Noortje huiverde van zenuwachtigheid - en begon: ‘U is dus meneer Nicolaas Alexander van Reden....’
‘Hè?... Pardon!’, schrok Piet op. Er was een onderdrukt gemompel en gegichel achter hem in de kamer.
‘Wat zegt u’, vroeg de ambtenaar, verbaasd rondziend.
‘Mijn naam is Baatz... zoo maar gewoon... Piet Baatz!’ Hij trok een ironisch gezicht, draaide zijn kneveltje op, grijnsde. Van alle kanten werd toen gelach gehoord. Ook de beide trawanten des wethouders trokken hun wenkbrauwen hoog op, glimlachten verbaasd, bogen zich mee over de papieren. De bruid alleen kreeg een kleur en voelde tranen in haar oogen prikken....
‘Maarre.... Wat is dat dan, bode?... Dan zijn dit de juiste papieren niet, hè?... Kijk 'is hier!’
En ook de bode, haastig toegeschoten, boog zich over de tafel. Er waren eenige oogenblikken van consternatie en gezoek. Dan, zich oprichtend, en na nogmaals nadrukkelijk gehoest te hebben, begon de wethouder opnieuw, en hij glimlachte nu ook even: ‘Zóó... hm!... Ja... dus.... U is dan meneer Pieter Baatz... en u is mejuffrouw Nora Maria Croes....’
Noortje knikte stroef. Zij hoorde verder maar half en begreep volstrekt niet al wat die meneer-tegenover-haar sprak en voorlas. Zij merkte alleen dat de zaak zonder meerdere stoornis af te loopen scheen, dat het uit was ten slotte en zij getrouwd. Dus geen bruid meer nu, maar getrouwde vrouw - zij had er nog volstrekt geen innerlijk besef van; in een wakende verdooving liet ze zich terugvoeren, weer die kille gang door, naar die andere kamer, en vervolgens in de buitenlucht, tusschen de kijkende menschen door, en in de coupé; eerst de korte knap van het dichtgeslagen portier bracht haar tot een helderder bewustzijn terug, en nu voelde ze hoe akelig haar die stadhuis-plechtigheid opnieuw teleurgesteld had. Zij huiverde kort. ‘Hu, wat 'n kilte toch, hè?’ zei ze tegen Piet. ‘Ja, mijn vrouwtje, mijn vrouwtje’, lachte hij, ‘maar dat zal wel beter worden! Dat zal wel beter worden! Wat?...’ En hij legde een hand op haar dij.
‘Pas op!... Niet doen zeg!’, fluisterde ze snel.
‘Hahaha!... Wat ben je toch nog 'n preutsch kindje!... O, o!...’
In de kerk was 't eerst weer wachten geweest, in de schemerdonkere consistoriekamer - vervelend! 't Maakte Noortje verdrietig van overspanning.... Maar plotsling - dát gaf haar een schok, heerlijke ontroering! - gingen de deuren open en hoorde ze het orgel, forsch aanzwellende tonen, den Hochzeitmarsch! En ze schreden binnen, zij beiden voorop, het heldere, stil-gespreide kerklicht in, als gedragen door die sereen-aanwakkerende muziek, als opgevoerd, met verrukkende snelheid, naar een reine, heiligende sfeer - o, dat was een zalig moment! Dat is trouwen, zong het in haar binnenste, zóó had ze 't zich altijd voorgesteld. En ze vond nu ook niet naar, dat ze tranen onder haar oogleden en een oogenblik later kriebelend langs haar neus voelde. 't Heerlijkste zou nu geweest zijn, eens uit te mogen snikken - en met stil verlangen keek ze even opzij naar 't welvertrouwde hoofd van vader, die zich, met mama en al de anderen, in die banken daar schikte, terwijl hun beiden stoelen werden aangewezen, recht tegenover den preekstoel, binnen het doophek - er lag daar een Perzisch kleed op den grond, Piet maakte er haar fluisterend op attent, en ook op den looper.... ‘O, jaja’, fluisterde ze terug, ongeduldig even, ‘sst... stil nou!’...
De orgeltonen stierven weg....
En dominees zwarte bovenlijf, in toga en muts, verscheen in de preekstoel-opening. Hij vouwde de handen.
| |
| |
Noortje had al kennis gemaakt met dominee van Stalbergen. Zij vond zijn grauwgelig, vetglimmend, baardeloos, maar zwart bepikkeld gezicht niet prettig om te zien; zoo zurig en ontevreden; zoo hoonend vooral kon hij met z'n bleek-paarse lippen trekken; en die oogen, trotsch-hard, toch dweperig en wat ontstoken... brr! net een monnikskop, had ze zichzelve gezegd. Maar nú, in haar hooge stemming, voelde ze vrede met dat stroeve uiterlijk, vond ze er zelfs wel iets echt priesterlijks in; en vol wijdings-verlangen naar hem opstarend, wachtte ze zijn toespraak. Maar er moest eerst gebeden worden, naar het scheen. Dominee deed het voor, met een gerektheid, een trachten naar zalving in zijn krakerige stem, die haar dadelijk verwonderden - hoe onnatuurlijk! Was dat nu die moderne man, eigenlijk heelemaal geen dominee?...
En daarna werd hun verzocht te zingen, en het orgel toonde weer aan, nu geen hochzeitmarsch maar een kerkgezang, plechtig wel, doch een melodie die niet te volgen was, zoo langzaam ging het. Eerst het instrument alleen.... Nu moesten ze invallen.... Maar Noortje en Piet dorsten geen van beiden mee te zingen; het kwam ook niet te pas, vond zij, net te doen of ze 't gewoon waren, of ze geregeld in de kerk kwamen.... Alleen, het zwijgen was óók benauwend. Ze wou maar dat het gedaan was. Ze zag dat Piet opzij keek, links en rechts, naar de familie, met opgetrokken wenkbrauwen en 'n brutaal ironisch lachje; zoo'n spotter toch! Maar ze keek onwillekeurig ook even, en moest zich haastig op de lippen bijten. Allen zaten ze over de boeken gebogen en deden zichtbaar hun best er iets van terecht te brengen. Maar dominees stem klonk geheel apart, krachtig, en den anderen voortdurend een kwart vooruit, als wilde hij op die manier den toon aangeven; dan volgde een dof, aarzelend en valsch mannengebrom, en de vrouwenstemmen, iets luider, maar trillerig en soms in-eens zenuwachtig schril uitschietend.... Noor gaf er zich plotsling rekenschap van, het was afschuwelijk, en waar diende dat nu voor?...
Het duurde niet lang gelukkig.... Dan hoestte dominee, boog zich wat voorover en begon zijn toespraak....
Náár, dat ze door dat zingen heelemaal uit haar hooge stemming was geraakt. Ze had zoo aandachtig en overgegeven willen luisteren. Maar nu merkte ze weer hoe het buitensporige mond-opensperren en kaak-vertrekken van den predikant haar hinderde, hoe weeïg ook zijn geaffecteerde, zelfingenomen stem aandeed. Ze had groote moeite zijn woorden te volgen. Hij sprak over de verheven strekking van het huwelijk, vergeleek de lijnen van een gothisch - hij zei ‘gotties’ - kerkraam met die van het samenleven als man en vrouw, oprijzend gelijkelijk en evenwijdig om zich vervolgens langzaam tot elkander te nijgen en in één lijn voort te streven tot in den hoogen hooge!... Noortje zag dat haar schoonmama naar haar keek en dan met de oogen naar dominee wees, zoetelijk-verrukt glimlachend. Dit beteekende, begreep zij wel, dat het weer zoo innig mooi was, zoo artistiek, en echt modern zonder bijbeltekst.... Maar zij verstond eigenlijk al niet meer, hoorde nog alleen die akelig-knarsende kraaksteen vergeefsche pogingen doen om te zalven, en kon ten slotte haast niet meer kijken naar dat grauwe gelaat, dat soms als een doodskop te grijnzen scheen, in fel-nijdigen haat of wreede verbittering tegen zijn hoorders. Zij deed ook haar best niet meer tot luisteren, voelde zich moe, suf en verveeld, leeggeloopen van alle ontroering, liet dominees volzinnen maar over haar hoofd heen spatten en knarsen, ving nog slechts enkele luider uitgestooten woorden op als ‘goddelijke ethiek’, ‘aesthetische zin’, ‘zedelijke hoogmoed’, pure liefelijkheid’ en vooral, 'n paar malen herhaald en langzaam: ‘al wat schoon is en goed en welluidt’.... Toen keek ze weer even naar Piet, ontmoette een snellen blik uit zijn spot-glanzende oogen, en een onverwachte, naar-nerveuse, pijn-doende lach-hik deed haar eensklaps zweetig-warm worden tot onder het kroezende haar en tot achter in het bloote halsje,
deed haar hoofd op de borst zinken, zoo diep als 't ging.
Nu kon ze verder niets meer, dan wachten tot het uit zou zijn....
| |
| |
O, gelukkig, daar daalde dominee den preekstoel af, kwam naar hen toe; nu moesten ze voor hem knielen op dat gekussende bankje, nu zegende hij hen. Dat duurde nog een heelen tijd, en zij was er niet gemakkelijk voor gaan liggen; haar knieën gingen 'n zeer doen, dat het bijna niet om uit te houden was. Vuurrood dan opnieuw, van dat stille pijn verduren, kwam ze rechtop. Nu was het dan toch wel afgeloopen, dacht ze.... En als in een versuffing weer wachtende, hunkerde naar 't eind, doorleefde ze de volgende momenten, het zingen opnieuw en het korte dankgebed, het opstaan daarna, en - terwijl haar bruidsmeisjes veel last hadden met het ordenen van haar sleep en sluier - het terugloopen naar de consistoriekamer, waar eerst de beide mama's haar met droef gesnik kwamen handdrukken en kussen, en vervolgens ook de vaders, ooms en tantes, allen min-of-meer huilerig aangedaan. Een vervaarlijk neusgesnuit overstemde de felicitaties der nu aan de beurt komende anderen....
‘I say!’, riep Piet in-eens, ‘daar staat immers port en madera? Geef mij 'is gauw een glaasje; toe Henk, schenk jij 'is in; neem ook wat, vrouwtje, wij hebben 't waarachtig wel verdiend! hè, hè! 'k voel 't nog in m'n knieën, en jij?’
Dit zeggen verbrak eenigszins pijnlijk de slappe weemoed-stemming, waarin vooral de oudere dames met wellust te zwelgen schenen; vlug en schamig wischte men z'n tranen; en er was een algemeene vroolijkheid toen de stoet van vrienden en kennissen uit de kerk en ten slotte ook de dominee binnen kwamen, om het jonge paar geluk te wenschen. Van Stalbergen, zonder toga en muts nu, een gewone meneer, drukte hun de beide handen tegelijk en feliciteerde met 'n fijnen verstandhoudingsglimlach. Noortje bedankte hem voor zijn toespraak, heel vriendelijk, maar tegelijk voelde ze, dat ze dat vale gezicht voortaan nooit anders meer zou kunnen zien dan met die doodskop-grijnzen en stuipige vertrekkingen.... Haastig wendde ze zich tot een paar vriendinnen, die achter dominee binnengekomen waren en lachend feliciteerden.... Het werd vol en druk in de consistoriekamer. Het leek wel een tweede receptie, zonder bloemen....
Maar nu waren de rijtuigen weer voor, kwam de koster zeggen, en ze reden naar de feestgelegenheid op de Heerengracht, waar Croes na lang aarzelen, praten en uitmeten, besloten had het trouwdéjeuner te geven. Het speet hem; hij had het veel liever thuis gedaan. Dat zou niet alleen eigenaardiger zijn geweest - een meisje trouwt van haar ouderlijk huis uit - maar ook belangrijk goedkooper. Jammer, het ging niet, hoe ze ook pasten en meetten; een dertigtal menschen aan één tafel te vereenigen bleek ál te bezwaarlijk in 't huis op de Keizersgracht.
Het binnenkomen in de zaal, waar de lange gedekte tafel, met z'n zuivere wit, z'n bloemen, z'n flonkerend kristal, zacht lokte, gaf een algemeene ontspanning. Stijf, hongerig en geeuwerig, van zenuwachtigheid en door het zitten in de volle rijtuigen, blij dat het zoover was, ging men opgewekt aan tafel; een vroolijke reactie op de kerkstemming deed zich gelden; er werd gelachen nu, in groepjes steelsgewijs, zoodat dominee het niet merkte, over zijn geaffecteerde uitspraak, over het zingen, en ook nog over die malle vergissing op het stadhuis. Al onder de soep kwam de geesten en tongen los, was er algemeen en lustig gepraat, het jonge paar werd van alle kanten toegedronken in afwachting van de eigenlijke toosten die pas aan het dessert zouden volgen. Oom Gerrit, uit Tiel, presideerde ditmaal de tafel.
Ook over Noortje was rustigheid gekomen nu, een aangename, ofschoon wat weemoedige kalmte, niet geheel natuurlijk, dat besefte ze zelf wel, maar voor 't oogenblik gaf ze er zich aan over en genoot ervan. Alles was nu voorbij, de heerlijke bruidstijd, waar zij zoo lang en innig naar had verlangd, voorbij geroesd... voor altijd... voor altijd.... Ze kon er zich nog niet goed indenken, maar ze deed daar ook haar best niet voor; wat hoefde dat nu; het groote, beslissende was in elk geval gebeurd, daar was toch nooit iets meer aan te veranderen; ze moest dus maar afwachten.... O, haar engagementstijd was lang niet zoo één-en-al vreugde geweest als die vele menschen hier, als ook haar ouders wisten! Ze had moeilijke oogenblikken genoeg doorleefd. Piet was lastig en prikkelbaar dikwijls,
| |
| |
kon scherp en zelfs wreed zijn; en ook had ze wel iets gemerkt, gehoord en half-geraden, van zijn vroegere wilde leven. Maar gelukkig, daar wist niemand iets van, en niemand hoefde er ooit iets van te weten, je kon doen of het niet bestond. Als je iets niet noemt, niet erkent, er nooit met iemand over praat... och, dan bestond het immers ook eigenlijk niet!... En trouwens, Piet was nu dol verliefd op haar, dat moest zoo blijven, daar hoopte ze voor te zorgen.... Ten slotte... wie was er volmaakt! Iedere man van dertig jaar heeft wel iets in z'n verleden dat... En wie is er nu niet eens uit z'n humeur!...
Haar vader knikte haar eens toe, met oogen vol weemoedige innigheid, zij bloosde ervan; hij stak zijn glas uit en zij klonken samen. Dit gaf ook anderen weer aanleiding haar naam uit te roepen, met haar aan te stooten en lijntjes te trekken; de ooms trokken er schalks-bestraffende of ondeugend-ironische gezichten bij; ze fluisterden vervolgens onder elkaar of met hun tafeldames, en dan werd er geproest in servetten of uitgeschaterd met achterover gegooid hoofd. ‘Beste kind’, kwam oom Gerrit langzaam, ‘wil-je nou toch maar niet liever bij paatje en moetje blijven, en bij ons allemaal? Wij houen toch ook zooveel van je!’ Hernieuwd gegichel; ook Piet deed schetterig mee, kneep haar jolig in de arm: ‘wil-je, vrouwtje?’ Noortje bloosde opnieuw, schudde neen, zei dat ze wel allerminst bij die nare plaag-ooms blijven wou. ‘Poe, poe! Wie weet of je daar morgen-aan-den-dag al niet anders over denkt’, grinnikte dan, schalks-oogend, die altijd malle oom Gerrit. ‘Je man kon je ook wel 'is plagen, o jé!... Wees maar voorzichtig met 'm, hoor!... Hij ziet er me net na' uit of-ie gevaarlijk is!... Je hebt toch wel een reispolis tegen ongelukken?’
Mama Croes wenkt haar broer met oogen, lippen, hoofd: niet doen, niet doen! Maar Gerrit, zich vertrouwelijk tot haar overbuigend: ‘Emma, meid, jij weet er zoo alles van, heb-je 't kind wel voldoende gewaarschuwd?’
Zoo werd met eten en drinken, lachen en aardigheden zeggen, de tijd aan tafel doorgebracht, tot aan 't dessert het eigenlijke ‘spreken’ weer begon. Noor zag er een beetje tegen op. Het was zoo vervelend. En ze had al zooveel in 't genre te verduren gekregen. Iets nieuws zouden ze toch wel niet weten te verzinnen.
Maar toen papa begon, bij zijn eerste woorden al, was ze tot tranen toe geroerd. ‘Noor, kind’, hoorde ze z'n hartelijke stem, ‘dit is misschien voor langen tijd de laatste keer dat we met z'n allen aan tafel zitten...’
Ze beet zich op de lippen. Een plotseling gevoel van oneindige eenzaamheid liep haar huiverend over de rug. Om zich af te leiden keek ze de tafel langs, keek Bas aan, wiens groote kinderoogen fel-glanzend en als verbaasd terugstaarden.... Die goeie Bas.... Ze hoorde niet precies wat papa verder zei - het was trouwens kort - dan werd er stommelig opgestaan, geklonken, gejuicht, gezongen, van lang-zullen-ze-leven. Zij had in-eens sterk aan Bas moeten denken, haar jongsten broer, dien vreemd achterlijken, dol driftigen jongen. Ze had zich juist in den laatsten tijd vóór haar bruidsdagen nogal veel met hem bemoeid. Hij was altijd zoo echt opgewekt als hij 's avonds van zijn timmerwinkel kwam, waar 't hem best beviel, en innig hartelijk gezelschap dan; ze hadden vaak samen gezeten... veel gepraat..., ze voelde nu in-eens dat ze ook hem erg missen zou, o niet zoo vaak als pa, ma, en Jeanne misschien, maar toch óók, écht, missen...- Henk niet, die zocht nooit haar gezelschap, die was ook haast altijd scherp en schamper, scheen zich ontzaglijk boven haar en de anderen verheven te voelen. Gek, die knappe Henk, 't zoetje jongetje vroeger, was koel en ontevreden, cynisch en hard geworden, terwijl Bas, de domme en kwaaie Bas, altijd warm en hartelijk, een echte broer bleef, voor haar tenminste!... O, dat alles nu achter haar lag, dat heele leven thuis, de kibbelarijtjes met Jeanne, het gevrij met pa... alles, alles....
En een peinzig soezen kwam nu over Noor als een zachte bedwelming. Wat, na papa, haar schoonvader, de ooms en dominee nog spraken - Van Stalbergen herinnerde nog eens aan zijn beeld van het ‘gotties’ kerkraam - wat ten slotte ook Ru, Piets oom uit den Haag, en de neef uit Haarlem be- | |
| |
weerden, zij hoorde er niet veel meer van... Zij had wel willen slapen....
Maar plotseling stootte Piet haar aan en fluisterde: 't werd tijd nu, tijd om naar boven te gaan en zich te verkleeden; het rijtuig kwam over twintig minuten....
Zij schrok ervan, ze stond dadelijk op. Jeanne en Loe gingen met haar mee naar boven, om te helpen; de bruidsmeisjes hadden nu congé gekregen. En Noortje dacht er later nog dikwijls aan terug, hoe lief en zacht vooral Loe toen geweest was, daar in die vreemde kamer, onder dat helpen-verkleeden; bijna moederlijk teer klonk haar stem en waren haar aandachtige bewegingen. Alleen weer een beetje droevig, melancholiek zou je bijna zeggen. Jeanne ten minste werd er druk-luchtig tegen-in, maakte malle grappen, bijna ruw klinkend na zoo'n innig woord van Loe....
Toen ze klaar was, haar eenvoudig grijslaken japonnetje aan en haar hoedje op met de groengazen sluier, vond ze Piet in de corridor staan, ook in een splinternieuw reispak, en jas over den arm. Zijn oogen schitterden. Hij scheen verrukt over haar nauwsluitende, plooiloos-lijnende kostuumpje, zoende haar, en schetterde luid-uit: ‘Prachtig! Nou! Vooruit! Maar gauw hoor! Het rijtuig is al voor! Kan jouw koffer er ook op?’... ‘Zeker!’ antwoordde Jeanne, 'n beetje, stroefjes, ‘ga jelie je gang maar, ik zal er wel voor zorgen, ga maar afscheid nemen...’
Zoo kwamen ze nog even in de zaal terug. Vreemd nu, voor hun al wat vernuchterde, al bijna weg en op reis zich voelende wezen, die zaal vol met juichende, opgewonden menschen, met roode gezichten en in feestplunje. Men verdrong zich om hen. Het werd een gezoen en geroep, een gehanddruk en gesnik zonder eind.... ‘Nou ja, hoor'is, nou is 't genoeg! Vooruit vrouw!’ schreeuwde eindelijk Piet. ‘Dag allemaal... bonjour hoor!’ En hij trok haar haastig mee.
Men liep naar de vensters, men zag hen instappen, nog eens knikken en wuiven, wegrollen dan de vigilante....
Emma Croes, aan een stoel geleund, snikte in haar zakdoekje. Haar man klopte haar op den rug, liep dan broek-opsjorrend een paar malen de zaal op-en-neer, schonk zich een glas wijn in, dronk het in één teug uit.
‘Kom kindertjes, stoelvast! We zijn nog niet klaar!’, riep luid oom Gerrit, tikte aan zijn glas, begon te toosten, hij wist zelf nog niet op wie....
Maar de jongelui wilden liever dansen nu; er bleek een leege zaal naast-aan te zijn. Ze galoppeerden er binnen; er was geen houden meer aan. En meegesleept door de dansvreugde waagden ook sommigen van de ouderen zich aan een pasje.
Maar het ving al te schemeravonden aan. Mama Croes moest naar huis gebracht worden. De een na den ander vertrokken de familieleden van buiten-de-stad. Zoo verliep ten slotte de partij, bleef enkel nog 'n troepje jongelui een tijdlang bijeen, eerst in die zalen, dan in een groot koffiehuis daar in de buurt, waar ze nafuifden, wetend van geen uitscheiden....
De dag moest er mee heen!... Beroerd genoeg dat 't uit was, met Noortjes bruidstijd....
(Wordt vervolgd).
|
|