Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 18(1908)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 330] [p. 330] Verzen uit het boek ‘natuur en leven.’ Scherzo. I. Op een warmen voorjaarsmorgen Dat ik door de velden ging Zong er, in mijn hart verborgen, 't Liedje, waar ik nú van zing: ‘Daar toch niets te weten is Laat het vreeselijke leeren, Leef niet langer in ontberen Door der liefde zwaar gemis. Weten is een klein vertroosten Voor het menschelijk gemoed, Liefde troost het onverpoosd en Vult het leven met zijn gloed. Wie zijn hart in boei geslagen Leeft het korte leven door Klaagt aan 't einde zijner dagen Om de vreugd, die hij verloor.’ [pagina 331] [p. 331] II. En ik zag maar steels bezijen, Waar een jong gelaat bewoog, Heerlijk blank voor 't groen der weien, Pracht van jeugd in 't stralend oog. Ronde hoed op blonde haren, Oogen groen en lippen rood, Die ze, voelde' ik, niet zou sparen Als ik haar mìjn lippen bood. Toen, terwijl mijn blikken gleden Over wangen, hals en haar, Zei ze, en deed wat ontevreden: ‘Zeg, waar kijk je toch zoo naar?’ Ik nu, staarde, licht verlegen, - Wat te zeggen? - naar den grond. ‘Waarom heb je een kleur gekregen Vindt je iets aan mij, dat niet stond?’ Heel haar wezen werd zóo plagend, Zoo vol tergende overmoed, En zij wist zich zoo behagend In haar zomersche overvloed, - Uit de mousselienen kleeren Vloeide een geur als van jasmijn, Van haar lippen het begeeren, Kussend, weergekust te zijn - Dat ik het mij kan verklaren Hoe 'k, met onbedwongen lust, Lippen, oogen, hals en haren Kussend... ben weerom gekust. Vorige Volgende