| |
| |
| |
koperen plaatdruktitel van hooft's neederlandsche histoorien in 1642 door lodewijk elsevier uitgegeven (willems no. 986). kopergravure door dirk matham naar joachim van sandrart (verkleind).
| |
| |
| |
De Elseviers en de beteekenis van hun uitgaven,
door J.W. Enschedé.
(Vervolg).
Indien de vraag gesteld wordt welk mijn oordeel is over de Elseviers individueel, dan is mijn antwoord afwijkend van het gemeen gevoelen. Den ouden Lodewijk kan ik zeer waardeeren, omdat hij, een handeltje begonnen hebbende zonder voldoend bedrijfskapitaal, er in geslaagd is, dank zij de toevalligen voorspoed der leidsche Academie, dit na een kleine 40 jaar aan zijn kinderen na te laten als een deugdelijk bedrijf. Daniël, de meest vermaarde van het geslacht, is mij bijzonder onsympathiek, omdat hij, de pedanticus en bohémien, op wiens particulier leven aanmerking te maken is, - er bestaat een notarieele verklaring over het jaar van zijn huwelijk, waarover het beter is te zwijgen - door overmoed en slecht inzicht een bloeiende handelszaak volkomen en voor goed bedorven heeft. Abraham, ter wiens herinnering de leidsche Universiteit een gedenkpenning liet graveeren, moet, hoewel zijn persoonlijkheid schuil gaat in de leidsche zaak en dus niet geapprecieerd kan worden, krachtens dit feit als een bijzonder iemand gewaardeerd worden, maar mijn voorliefde heeft zijn zoon Jan. Toen hij mede aan het hoofd kwam van het voorvaderlijk bedrijf, eischte dit bijzonder veel zorgen en werd hij in zijn plannen gedwarsboomd door een onbesuisden compagnon. Het pleit voor zijn doorzicht en voor zijn tact, dat hij zich van dien lastpost wist te ontdoen en reorganiseerde, toen het nog tijd was. Dat die reorganisatie ten slotte faalde, zijn overlijden was daarvan de oorzaak. Na Daniëls uittreden uit de leidsche zaak begon daarvoor een tijdperk van verval, het is buiten kijf. Verre dat dit uittreden naar gewoon oordeel een ramp was, kan ik het niet anders beschouwen als een zegen; de mercantiele bedrijfskracht werd er door vermeerderd. De geschiedenis der amsterdamsche branche leert het.
Bonaventura en Abraham te Leiden, Lodewijk en Daniël te Amsterdam waren eersterangs boekhandelaren. De eersten pasten met succes nieuwe handelsoperaties toe; de derde speculeerde gelukkig door, naar vermogen, die denkbeelden eveneens in practijk te brengen; de laatste volgde in theorie denzelfden weg, falende door laatdunkendheid. Reeds de oude Lodewijk had die nieuwe handelsoperaties ingeleid door zijn herhaaldelijk bezoek aan de frankfurtsche mis, waar hij tevens heenging als commissionair van andere nederlandsche uitgevers, o.a. Van Haestens, Orlers, Cloucq en Van der Bilt te Leiden, Van den Rade te Leeuwarden, Le Roy te Utrecht, Schilders te Middelburg en Hendrik Laurentsz te Amsterdam; er wordt gezegd, dat hij systematisch lette op het onderscheiden gebruik van de i en de j, van de u en de v - of het waar is, weet ik niet -, en dat hij - ook hier twijfel ik - één der eersten was, die zijn uitgaven niet meer in losse vellen, maar gebonden aan de markt bracht. Het zijn betrekkelijk kleinigheden, onbelangrijk, zoo men wil, in de algemeene geschiedenis van het boekenbedrijf. Maar niet is dat, wat Bonaventura en Abraham begonnen in 1629. In dat jaar openden zij een serie van klassieken in duodecimo en zetten die door, begrijpende, dat achter de koopers der dure klassieken een publiek stond, dat zij konden bereiken met goedkoope, handige klein-formaat uitgaven en zij deden dat in weerwil van de tegenkanting van de zijde der hooggeleerde heeren, welke die teksten, door de beste filologen van die dagen critisch uitgegeven en geëmendeerd, in zulk een vorm onaannemelijk achtten.
Waren zij met dat denkbeeld oorspronkelijk? Sedert een jaar of tien hadden Blaeu, Jansonius en Hondius te Amsterdam en Maire te Leiden in bijzonder klein formaat (c. 0.10
| |
| |
bij 0.5 cM.) romeinsche schrijvers gepubliceerd; Jeannon te Sedan had een klein grieksch lettertje doen graveeren en daarmede in 1628 een editie van het Nieuwe Testament gegeven, dat niet grooter is dan 8 bij 4½ cM. De behoefte aan de courante wetenschap in gemakkelijk hanteerbaren vorm zat als het ware in de lucht en al waren de Elseviers dan vrij zeker niet de eersten, die aan die behoefte voldeden, zoo blijft hun niettemin de verdienste aan die behoefte mercantiele levensvatbaarheid gegeven te hebben. Het ‘in-12° elzévirien’ is een geijkte bibliografische uitdrukking geworden en Noord-Amerika noemt naar hen een klein formaat van 69 bij 127 mM. (bladspiegel 50 bij 105 mM.).
Om hun boeken te kunnen maken, behoefden zij grondstoffen: inkt, papier, drukletters. Het was destijds veelal gewoonte, dat een uitgever zijn boeken in eigen beheer drukte, d.w.z. dat hij tevens drukker was, een verhouding, die thans in onze provinciesteden nog aangetroffen wordt. De drukinkt maakten zij evenals andere drukkers, voor eigen gerief; de fabriekmatige bereiding in het groot, nauw samenhangende met het invoeren der aniline-kleurstoffen in het midden der negentiende eeuw, begint eerst in 1818 (Lorilleux te Parijs). De hollandsche drukinkt (vernis) was van betere qualiteit dan de buitenlandsche; het blijkt documenteel uit het feit, dat, toen de fransche regeering er toe overging een rijksdrukkerij in te richten, in 1640 aan den ambassadeur van Lodewijk XIV hier te lande gevraagd werd of wellicht hollandsche werklieden, en met name werd hier de drukkerij van Blaeu te Amsterdam genoemd, bekend met het geheim dier fabricage, genegen zouden zijn naar Frankrijk over te komen. Met de papiersoorten was de verhouding juist omgekeerd; de inlandsche soorten waren slechts dienstig voor schrijf- en pakpapieren, maar als drukstof van inferieure qualiteit. Een officiëeel stuk leert het. Toen in 1638 de Staten van Holland en Westfriesland een ontwerp hadden gereed gemaakt om het papiergebruik te belasten, kwam er natuurlijk oppositie van de zijde der papierverbruikers. Boekverkoopers en boekdrukkers van Leiden requestreerden aan de regeering der Stad, betoogende dat die impost boekhandel en drukkerij onmogelijk zou maken ‘doordien niemand hem souden derven onderwinden eenige nieuwe boecken te drucken, aenghesien die meest in Vranckryck ende Duytslant moeten vertiert werden, van waer ons de papieren toecomen.’ Hoewel het niet documenteel blijkt, ligt het vermoeden voor de hand, dat in dit leidsche request de leidsche Elseviers de hand gehad zullen hebben, m.a.w. dat zij voor hun uitgaven geen gebruik maakten van hollandsche of geldersche papieren;
de weinige authentieke gegevens, die bekend zijn geworden, bevestigen volledig, dat zoowel de leidsche als de amsterdamsche Elseviers hun papier betrokken uit Frankfurt en Parijs.
Met hun drukletters was het niet anders. Uit een minutieus typografisch onderzoek der leidsche letterproef van 1658, tien jaar geleden geschied, is gebleken dat de leidsche Elseviers in hoofdzaak hun drukletters betrokken direct of indirect van een gieterij in Frankfurt, en daar het nagieten van initialen en sierstukken reeds sedert het midden der zestiende eeuw bekend was, is het volstrekt duidelijk, dat de drukkerij-inventarissen der leidsche en dus ook der amsterdamsche Elseviers in niets behoeft af te wijken van die van andere zeventiende-eeuwsche hollandsche drukkerijen. Met uitzondering der drukkersmerken, hadden zij geen materiaal, dat ook niet anderen hadden of konden hebben. Al dat, wat in hun alleen-bezit als drukkers zou geweest zijn en hun drukken dus zou moeten kenmerken als een apart iets, hadden zij gemeen met andere boekdrukkers. Met dat alledaagsche materiaal bereikten zij nog met eens het beste wat te bereiken was naar den toenmaligen stand der druktechniek. Blaeu te Amsterdam was in den eigenlijken druk, in dat wat de Engelschen press-work noemen, ongetwijfeld superieurder; zijn drukkerij was grooter dan die der Elseviers, documenteel blijkende uit het feit, dat hij in 1672 negen persen in gang had en als uitgever en debitant was zijn werkkring zeker niet minder omvattend.
Toen, zooals nog nader aangetoond zal worden, in het einde der zeventiende eeuw, Elsevier-uitgaven voorwerpen van collectioneeren werden, kwam als vanzelf de onjuiste
| |
| |
eigenhandige brief van daniel elsevier aan nicolaas heinsius te vianen, geschreven te amsterdam 22 jan. 1678. (verz. r.w.p. de vries).
| |
| |
meening naar voren, dat de Elseviers niet slechts als boekverkoopers, maar ook en dat vooral als drukkers, een bijzondere beteekenis gehad hebben. Het woordenboek van Van Hoogstraten, in 1733 verschenen, waardeert eenige hunner uitgaven als meesterstukken hunner kunst, zeggende, dat het niet zonder reden is, dat zij gehouden worden de beste drukkers geweest te zijn, niet slechts van Holland, maar zelfs van Europa. Waarlijk, geen kleinigheid. Dergelijke uitspraken zijn er in de laatste 150 jaar herhaaldelijk gedaan, maar ook wel eens, hoewel sporadisch, het tegendeel. Ik wil er een van recente datum citeeren. In 1906 werd te Boston door een drukkers-vereeniging gehouden een tentoonstelling van mooi oud en nieuw drukwerk. Natuurlijk waren er Elsevier-drukken; die mogen als parade-voorwerpen op zulk een uitstalling niet ontbreken. En wat zegt de beredeneerde catalogus van de drie geëxposeerde boeken? Van een leidschen druk van 1625 heet het: de snee van de letter, de druk en bijzonderlijk het papier zijn zeer inferieur; van een andere, nog wel de vermaarde Terentius van 1635: de inkt is slecht, maar het presswork en - ik spatieer - het formaat zijn beter dan bij andere gelijktijdige drukkers en van het derde boek, een uitgaaf van de amsterdamsche branche uit 1647 wordt geoordeeld dat druk, inkt en papier slecht zijn, maar dat de typografische opvatting als zoodanig te loven valt.
In een vorige alinea zeide ik dat de Elseviers geen eigen apart druktype gehad hebben, daarmede zijnde in felle tegenspraak met de wetenschap der historische bibliografie, zooals die beoefend wordt door autoriteiten als dr. Willems te Brussel, dr. G. Berghman te Stockholm en Edouard Rahir te Parijs. Het gevolg van hun standpunt is, dat zoodra in een boek van een anderen drukker een vignet of een initiaal gevonden wordt, identiek aan dat in een authentieken Elsevier-druk, het eerste boek eveneens tot een Elsevier-uitgaaf gevindiceerd wordt. Zulks leidt tot enormiteiten; van eerzame drukkers, personen die in hetzelfde vak als de Elseviers hun middel van bestaan vonden, wordt eenvoudigweg gezegd, dat hun eigen naam was een schuilnaam van een ander. Een paar voorbeelden. De pseudoniem van de amsterdamsche Elseviers, met name van Daniël, is Jaques le Jeune, decreteert dr. Willems; ongelukkig leert het gildeboek van het amsterdamsche boekverkoopersgild anders: ‘Jacobus de Jonge, boekdrucker, in 't gilt gecomen ende sijn burgers cedul vertoont Ao. 1662 den 15 may.’
Een ander voorbeeld. P. le Grand is de gewone schuilnaam van Wolfgang, den handelaar op het Rokin te Amsterdam, die ik reeds noemde, betoogt dezelfde. Het gildeboek documenteert: ‘Pieter le Grand boekverkooper in 't gilt gecomen ende sijn burgerscedul vertoont den 20 augusti 1663.’
koper-plaatdruk-titel van j. de laet's belgii confoederati respublica descriptio, ten derde male met het jaar 1630 gedrukt en uitgegeven door bonaventura en abraham elsevier te leiden. (verz. r.w.p. de vries).
Daarmede zij natuurlijk niet gezegd, dat de drukken of uitgaven van De Jonge en van Le Grand niet wel eens eenzelfde karakter hebben als dat van de Elseviers, d.w.z. het algemeen hollandsch aspect van dien tijd. Blaeu, Vlacq, Steucker, Van Sambix, Hackius, Michel, Fries, Van Ravesteyn, Wolfgang, Warnaer, Moetjens, boeken van deze en andere uitgevers, gelijken elkander als twee druppelen water. Het zeventiende-eeuwsche hollandsche boek, zooals dat hier gemaakt werd en bestemd was voor export, had een zeker iets, dat het stempelt, en waaraan ten onrechte de naam der Elseviers, bijzonder die van Daniël, in den loop der tijden is verbonden geworden. Een fransch boek, dat een
| |
| |
hollandsch uitgevers-adres had, kreeg kans op debiet. Vandaar gefingeerde adressen. In 1638 liet Maximilien de Béthune, duc de Sully door een drukker van Angers, op zijn château drukken zijn Mémoires; het adres luidde ‘Aii Amstelredam, cher Alethinosgraphe de Clearetimelee et Graphexechon de Pistariste, à l'enseigne des trois vertus couronnées d'Amaranthe’. Maar ook was er in de zeventiende eeuw nog een plaats in Duitschland, wier naam een zeer bijzondere beteekenis had van den nederlandschen, speciaal hollandschen boekhandel. Die plaatsnaam was Keulen. Menigvuldig zijn de boeken, welke dien naam als plaats van uitgifte noemen en die niet wel aan Duitschland toegeschreven kunnen worden, daar hun uiterlijk, het drukaspect, dat ik-en-weet-niet wat, naar Holland wijst. Het geschiedkundig onderzoek heeft, voor zoo ver ik weet, nog geen antwoord gegeven op de vraag, waarom b.v. de eerste druk van Vondel's Altaer-geheimenissen verscheen in 1645 met het adres ‘Te Keulen In de Nieuwe Druckerye’ en zijn Heerlyckheit der kercke in 1663 met het adres: ‘In Kolen. Ter oude Druckerye’. De fransche bouquins uit het derde kwartaal der zeventiende eeuw, schijnbaar of inderdaad in Keulen uitgegeven, verschillen niet van uitgaven der Elseviers, en de bibliografen stellen dan ook gaarne op Daniëls naam, waar gelezen wordt b.v. Cologne, Nic. Schoute of Pierre Marteau. Vooral onder dit laatste adres zijn talrijke meest lichtvaardige boekjes verschenen, jaar in en jaar uit, tot in 1796 (Le grand Alcandre frustré ou les derniers efforts de l'amour et de la vertu). Ook in onzen tijd is die naam nog niet verdwenen in de scabreuse internationale literatuur; in 1891 verscheen met het adres ‘Bruxelles, chez l'ancien P. Marteau’ een herdruk van Pallavicini's Alcibiade enfant
à l'école.
Of en zoo ja in hoeverre Pierre Marteau in het bijzonder samenhangt met de Elseviers en met name met Daniël is voor mij een open vraag. Zooveel is echter vrij zeker, dat hetzij dan middellijk of onmiddellijk, er verband bestaat, in welk geval zulks terug duidt op de reputatie der Elseviers als uitgevers. Het worde hier echter nadrukkelijk gezegd: die reputatie verdienden en verdienen zij als boek-exploitanten, niet als drukkers en reeds vooreen halve eeuw (1851), toen het onjuiste denkbeeld had post gevat, dat zij als typografen eenige beteekenis gehad zouden hebben waarschuwde Ambroise Firmin Didot, waarlijk niet de eerste de beste in historische en practische typografie, er tegen: ‘on doit reconnaître qu'ils n'ont rien inventé sous le rapport de l'art, et qu'ils ne sauraient soutenir la comparaison quant au savoir littéraire avec leurs illustres prédécesseurs’.
In het einde der zeventiende eeuw, kort na het verscheiden van Daniël, werden de kleine Elseviertjes al door fransche boekenliefhebbers gezocht. In een boekje, in 1699 te Parijs verschenen, wordt gezegd: ‘Vous scavez combien depuis quelque tems les impressions des Elzeviers sont recherchées’; zestien jaar later adverteerde Matthijs van Lee een door hem te houden boekverkooping, die aanprijzende, dat hij in veiling zou brengen drukken, d.w.z. uitgaven van Aldus, Gryphius, Stephanus, Plantijn, Elsevier e.a. Elsevier was toen dus als reclame-naam gelijkwaardig met de namen van oudere gezochte boekhandelaars.
Zoo was het en is het gebleven; meer nog, Elsevier werd een fictief om een lading te dekken. Het begon anderhalve eeuw geleden in Frankrijk. In 1757 verscheen met het valsche adres ‘Lugduni Batavorum, ex typis Elsevirianis’, d.w.z. gedrukt te Leiden met de letters van Elsevier of in de drukkerij der Elseviers een boekje in klein formaat. Het behelst latijnsche erotische verzen van Nic. Chorier, een fransch advocaat, en was het eerst honderd jaar te voren zonder eenig adres te Grenoble gedrukt onder den schuilnaam Joannes Meursius, als behelsde het verzen van dien hoogleeraar te Soroë, den zoon van een predikant te Loosduinen; sedert waren deze Elegantiae latini sermones meermalen herdrukt o.a. omstreeks 1680 in Holland, omstreeks 1750 in Hamburg of Göttingen. Deze nieuwe uitgaaf was gedrukt te Parijs, hetzij door Barbou, hetzij door Grangé, maar in ieder geval niet met typen, waarvan drukkerijen, die voor de Elseviers gewerkt hadden, voorzien waren geweest. Het adres was desbewust valsch om reclame te maken
| |
| |
titelbladzijde van scriverius' batavia illustrata in 1609 door lodewijk elsevier te leiden uitgegeven. (verkleind). exemplaar met eigenhandige opdracht van den schrijver. (verz. r.w.p. de vries).
met een vermaarden naam. Het volgend jaar gaf een herhaling; te Rheims werd in klein formaat gedrukt een editie van Voltaire's La pucelle d'Orléans, maar het adres fingeerde ‘Londres, chez les héritiers des Elzevirs, Blaew et Vascosan’. Toen in 1883 door Gay te Brussel een letterlijke herdruk gegeven werd van een in 1689 verschenen boekje over de amsterdamsche dans- en speelhuizen en diens luchthartige bezoekers ( Le putanisme d'Amsterdam) werd als merk op de titelbladzijde gedrukt dat van Daniël Elsevier; toen in datzelfde jaar Ambroise Macrobe deed verschijnen een naturalistisch woordenboek op de werken van Emile Zola en diens leerlingen ( La flore pornographique. Glossaire de l'école natura liste) trad als uitgever te Parijs op iemand, die zich verschuilt achter het pseudoniem ‘Doublelzévier’. Scabreuse literatuur en... de eenmaal kloeke klank van Elsevier. Waarlijk, Daniël Elsevier heeft wel door zijn superieure minderwaardigheid aan zijn geslachtsnaam een mingewenschte toonschakeering gegeven.
Er zijn meer zulke boekjes uit of omstreeks het derde kwartaal der achttiende eeuw, die een dergelijk voorgewend adres hebben. Het bewijst, dat ook de naam Elsevier geacht werd eventueel voordeel aan een oplaag te kunnen verzekeren. Met name deden dat fransche uitgevers. In Frankrijk was sedert de zestiende eeuw de bibliofilie tot krachtigen wasdom gekomen. Verzamelaars van boeken, in de zestiende eeuw Guillaume Budé, Arthur Gouffier, Jean Grolier, François I en Diane de Poitiers, in de zeventiende eeuw Jacques Bongars, J.A. de Thou, Gabriel Naudé, Guillaume de la Moignon, Ancillon, Boisot en Jean Bouhier, in de achttiende eeuw Girardot de Préfond en Hyacint heBaron, Mérard de St. Just, de la Vaillière en zooveel anderen meer, hadden door hun zoeken naar oude boeken den achttienden-eeuwschen boekhandel in Frankrijk gestuwd naar het beoefenen eener jonge wetenschap, het critisch samenstellen van boekenlijsten, handelende over een bepaald onderwerp en het beschrijven van het uitwendige van boeken naar zuivere gecollationeerde exemplaren. De Bure's Bibliographie instructive van 1763 tot 1769 verschenen, is een
| |
| |
uitnemend voorbeeld van de bibliografie destijds in Frankrijk.
Zoo was dus juist in Frankrijk de weg gebaand voor Elsevier-studie. Bij hun leven hadden zij met het buitenland handel gedreven; Daniël Elsevier had uitgebreide relaties in Frankrijk gehad; de naam Elsevier had een ietwat licht geluid gekregen, maar was in ieder geval een reclame-titel geworden; bibliofilen waren er bij menigte; de bibliografie stond op een peil, hooger dan elders.
Heel lang zou het niet kunnen duren of de Elsevier-uitgaven zouden een onderwerp van bibliografische studie worden. Adry begon uitgebreid materiaal te verzamelen. Er volgden boeken over de Elseviers en hun uitgaven. Bérard (1822), Nodier (1829), de la Faye (1842 en 1854), Pieters (1843, 1851 en 1858), Motteley (1848), Brunet (1866), Centenari (1879), Kayser (1879), Willems (1880), Berghman (1885 en 1897), Goldsmid (1888) en Rahir (1896), schreven wetenschappelijke geschriften over deze materie; de bibliotheken te Petersburg (1862 en 1864), Winterthur (1864) en Warschau (1874) publiceerden catalogussen hunner Elsevier-collecties en hier in Nederland zetten historici zich aan den arbeid om documenteele gegevens over de Elseviers te verzamelen: Dodt van Flensburg (1841), Jacob (1839-1843), Rammelman Elsevier (1845) en De Reum (1847) en werd door de goede zorgen der Vereeniging tot bevordering van de belangen des boekhandels het eenig bekende brievenboek van Daniël in druk uitgegeven (1890).
titel van den veiling-catalogus van het drukkerij-materiaal, nagelaten door mr. abraham elsevier. leiden, 1713. (naar blades).
Materiaal is zoodoende bijeengebracht voor de critische studie der Elseviers en hun uitgaven, maar alles behalve in voldoende mate ter beantwoording der menigvuldige vragen en twistpunten, welke die studie biedt, als daar zijn handelsomzet, eenheidsprijzen, inrichting en capaciteit der drukkerijen, debiethandel, pseudonieme en clandestiene uitgaven, ondergeschoven drukken enz., enz. De Elseviers zijn slechts behandeld genealogisch en bibliografisch, nog niet sociaal, mercantiel en typografisch, al ontbreekt daartoe de noodige voorarbeid niet geheel en al.
Het gebruik dier studies is uit den aard der zaak beperkt tot vakkringen; zij brachten er niettemin het hare toe bij om ook buiten die kringen den naam ‘Elsevier’ bekend te doen blijven en meer te doen worden; de naam werd steeds meer een reclame-woord. Toen de fransche uitgever Jannet te Parijs het plan ontwierp een serie herdrukken te geven van vroegere fransche literaire standaardwerken, koos hij daartoe het eenigszins gewijzigde duodecimo-formaat der Elsevier-klassieken (1856), liet er voor gieten een romein en cursief van ouder- | |
| |
wetsche gedaante en noemde die a.s. serie collectief de Bibliothèque elzevirienne; toen 4 maart 1880 te Rotterdam werd opgericht een naamlooze vennootschap ten doel hebbende het uitgeven van boekwerken en het aankoopen en exploiteeren van fonds-artikelen, zoo oorspronkelijke als vertaalde, van welke vennootschap de uitgever J.G. Robbers als directeur optrad, werd daaraan de naam gegeven Uitgevers-Maatschappij ‘Elsevier’ en toen die vennootschap tien jaar later, in december 1890 begon de uitgifte van een periodiek, noemde zij dit Elsevier's geïllustreerd maandschrift; toen vier jaar later (1894) in Amsterdam een drukkerij gevestigd werd en de oprichter redenen meende te hebben die niet onder eigen naam te drijven, werd deze geheeten Drukkerij ‘Elsevier’; toen in datzelfde jaar 1894 een duitsche uitgever een serie geïllustreerde herdrukken begon van meest duitsche schrijvers uit het dusgenoemde klassieke en romantische tijdperk, werd die reeks oneigenaardig gedoopt Illustrierte Elzevier-Ausgaben (Berlin, bei Hermann Seemann Nachfolger) en in Leeds werd de naam gegeven aan een vennootschap van oude-boekhandel (The Elzevir Book Co.), waarvan een prijscatalogus van voor enkele maanden voor mij ligt.
Tot drukkerij en uitgeverij bleef de naam niet beperkt. Leveranciers van boekdrukkerij-benoodigdheden legden er beslag op. Op de wereldtentoonstelling te Londen van 1851 vertoonde een engelsche lettergieterij aldaar twee serieën boekletter, waarvan zij de een gedoopt had Elsevier. Een drukletter, in navolging van de omstreeks 1890 ontstane Golden type van Morris, geteekend door J.W. Phinney te Boston, en in Amerika bekend als Jenson type, werd hier in Nederland geïmporteerd als kloosterschrift en verkreeg in Duitschland de benaming Elzevir; een verwaterde copie daarvan werd, eveneens in Duitschland, een antike Elzevir. Matrijzen van de römische Antiqua van Heinz König (1888), een romein boekletter in Noord-Amerika bekend als Bradford-face, en in ons land in veelvuldig gebruik als romaansch werden in 1892 verkocht aan een londensche en aan een parijsche lettergieterij, die haar in den handel bracht, de eerste als flemish, de laatste als Elzévir-Plantin. Voorzeker is deze laatste naamscombinatie wel eenigszins gewaagd, critisch-historisch gezien, maar bijzonder dwaas is het, dat in een reclame-boekje van een amerikaansche zetmachinefabriek (The mergenthaler linotype), voor twee jaar (1906) verspreid, een zekere lettersoort genoemd wordt Elzevirgothik. - Ook in ons land hebben wij sedert een paar jaar een moderne Elzevier, waarin de jonge amerikaansche Cheltenham-letter, bekend uit het Bilderdijk gedenkboek (1906), verdoopt is.
Zoo is gaandeweg de naam Elsevier een klank geworden, waarvan de inwendige beteekenis hoe langer hoe verder verwijderd is geraakt van de gewaande verdiensten der leidsche en amsterdamsche boekdrukkerij-patroons.
Beter is de verhouding tegenover andere negentiende-eeuwsche dusgenoemde Elsevierletters. In 1852 werd door een lettergieterij te Edinburgh een type in den handel gebracht dat, hoewel hier en daar gewijzigd, een copie was van een engelsche letter door Caslon (overl. 1766) gemaakt omstreeks 1725 naar drukletters, die gemeenlijk gebruikt werden in Holland en dus het stijlkarakter hebben der letters, waarmede ook de Elseviers gedrukt hadden. Die schotsche old-face kwam over Hamburg (1868) naar hier als mediaeval. - In Frankrijk geschiedde iets dergelijks onder den drang der Elseviriomanie. Een parijsche industrieel bracht daar in 1880 of daaromtrent een letter op de markt, die naar gezegd werd, zoo goed mogelijk gecopiëerd was naar letters, waarmee in 1659 de leidsche Jan Elsevier gedrukt had. Die lettervorm werd in Amerika bekend onder drie namen: french old style, Cadmus en Elzevir en deed zijn invloed gelden in Duitschland op de schotsche mediaeval, die al dan niet eenigszins gewijzigd, sedert een fransche elzevier-, of kortweg een elzevierletter genoemd wordt.
Een andere gebeurtenis, eveneens in Frankrijk, is op de keper beschouwd, historisch even onjuist, maar gaat toch uit van betere opvattingen. Claye, een drukker te Parijs, en Perrin, een drukker te Lyon, waren in het bezit gekomen van origineele zestiende-eeuwsche lettervormen; de eerste noemde ze (1875)
| |
| |
types elzeviriens, hoewel ze, voor zoover ik weet, nimmer aangewend zijn door de Elseviers. De naam Elsevier was een soortnaam geworden om aan te duiden het algemeene renaissance karakter der zeventiende-eeuwsche latijnsche lettersoorten, wat nadrukkelijk gezegd wordt door Jouast te Parijs. Voor zijn liefhebbers-uitgaven maakte hij gebruik van een dus genoemd caractère elzévirien, dat echter blijkens eigen verklaring (Nov. 1888) geen copie is van eenige oude drukletter; ‘l'abus qu'on a fait parfois des caractères du genre ancien, désignés généralement sous le nom d'elzéviriens, a déterminé une réaction contre l'emploi de ces caractères’, schrijft hij die reactie bestrijdende.
Omgekeerd heeft deze soortnaam het oude onjuiste denkbeeld sterk aangewakkerd, dat de Elseviers alleen en uitsluitend gebruik zouden gemaakt hebben van een eigen, kenmerkend druktype. Die gewaande authentieke Elsevier-letter is het eenige, wat Elsevier-uitgaven voor nu belang doet hebben, want, met enkele uitzonderingen, zooals de edities van Descartes, eenige der fransche literatuur-klassieken en de geschriften van De Laet, zijn die drukken voor de moderne wetenschap vrijwel waardeloos. Hun beteekenis ontleenen zij aan de achting, die zij genieten als typografische meesterstukken. Ook dat is ten onrechte; het bleek uit de citaten van Firmin Didot en den tentoonstellings catalogus van Boston.
Oud drukwerk is nimmer voldoende. De allereerste voorwaarde ontbreekt aan de vroegere boektechniek, dat deze volstrekt onderworpen is aan den wil van dengeen, welke er van gebruik maakt. Eerst de machinaal vervaardigde drukletter (sedert omstreeks 1845) heeft een zuivere beeldvlakte; eerst het velijnpapier (sedert omstreeks 1780) heeft een voldoende gelijkmatige oppervlakte; eerst de ijzeren drukpers (sedert omstreeks 1800) kan behoorlijke kracht oefenen om scherpe afdrukken te geven. Dat alles ontbreekt aan drukwerk van vóor de negentiende eeuw. Oud drukwerk is daarom in het algemeen het tegendeel van fraai; de technische hulpmiddelen om iets goeds te kunnen maken, waren nog te onvolkomen. Maar oud drukwerk kan boven het moderne staan in opvatting, d.w.z. in het gebruik van initialen en sierstukken, in den vorm van letters, al zijn die immer onscherp afgedrukt, in lengte- en breedte verhouding van pagina's, in verdeeling van den titel, kortom in stijl. De Elsevier-drukken zijn daarin niet meer, maar ook niet minder dan onze andere zeventiende-eeuwsche hollandsche boeken. Zelfs hadden de leidsche Elseviers zoo weinig begrip van de organische eenheid van een boek, dat zij den typografischen titel vervingen door een koperen plaat-titel. Hoewel dit systeem vroeger reeds was toegepast in de zestiende eeuw door Plantijn, is zulks geen reden het daarom goed te keuren. Zij schijnen deze onlogische opvatting het eerst in Noord-Nederland begonnen te hebben en werden er dra in nagevolgd. Zou de reden ervan ook geweest kunnen zijn, dat zij geen kans zagen een boekdruktitel te arrangeeren? 't Is slechts een vraag.
De kloeke koopmanszins der uitgevers Elseviers heeft hen beroemd gemaakt en heeft ten onrechte hen gemaakt tot de dragers van onze zeventiende-eeuwsche hollandsche boekdrukkunst. Voor ons verwezenlijkt het noemen van den naam Elsevier des ondanks, hetgeen de boekdrukkerij hier voor twee en een halve eeuw presteerde. Indien daarom gevraagd wordt welke is de beteekenis der Elseviers voor het thans levend geslacht, dan moet feitelijk gezegd worden, welke is de artistieke waarde der hollandsche typografie in het tweede en derde kwartaal der zeventiende eeuw. De gedetailleerde beantwoording daarvan blijve thans achterwege, omdat dit tot een uitvoerige studie aanleiding geeft. Blijvende bij het nederlandsche boek in de zeventiende eeuw zouden moeten worden aangetoond, welke de boekstijlen waren en welken invloed daarop geoefend is door de vlaamsche drukkers die tusschen 1580 en 1600 naar het noorden uitweken, welke was de stand der typografische technieken en van de economische en commercieele verhoudingen; er zou onderscheid gemaakt moeten worden tusschen de boeken bestemd voor export en voor binnenlandsch verbruik; in het oog zou gehouden moeten worden de koopkracht, de maatschappelijke stand en de geestelijke en godsdienstige geaardheid
| |
| |
van hem voor wien het boek bestemd was; kortom van al die factoren, welke van beteekenis zijn om het hedendaagsche boek te apprecieeren zou kennis genomen moeten worden, om zoodoende te geraken tot een geschiedenis der nederlandsche boekstijlen in de zeventiende eeuw en die te vergelijken met de gelijktijdige stijlen in andere landen. Mijn subjectieve voorliefde heeft dat hollandsche boek niet; ik acht het vrij middelmatig, ook dan wanneer ik rekening houd met die elementen, welke verklaard moeten worden uit technische onvolkomenheden daaraan onafscheidelijk, krachtens het onvolmaakte der werktuigkundige hulpmiddelen.
Elsevier-drukken zijn op en top dusdanige hollandsche persvoortbrengselen, en niet eens van de beste soort. Mijn oordeel behoef ik dus niet te omschrijven. Zij zijn een uiting van het internationale cultuurleven, zooals dat in het Holland der zeventiende eeuw geconcentreerd was en als zoodanig hebben zij een belangrijke roeping vervuld. Bonaventura, Abraham en Daniël Elsevier hebben gepoogd dat cultuurleven dienstbaar te maken aan eigen geldelijk voordeel; meer in hen en hun uitgaven te zien is, dunkt mij, niet geoorloofd. Hun drukken ons uit reactionaire gevoelens als navolgenswaardig voor te houden is ongepast, als strijdig tegen de moderne opvattingen onzer jonge kunst, zooals zich die geeft in de architectuur in de amsterdamsche beurs en in de kathedrale kerk en het stationsgebouw te Haarlem. Niet in het verledene, maar in het leiding geven aan het nu ligt de toekomst, ook in de boekdrukkunst.
Amsterdam.
|
|