Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 18
(1908)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 298]
| |
ajaccio. - ‘la ville blanche des bonapartes’.
| |
‘Acte de Baptême’
| |
[pagina 299]
| |
ons met z'n vendetta-verhalen, z'n geschiedenissen van vlucht en achtervolging in de dichte ‘maquis’, het kreupelhout der Corsicaansche bergen; - hier begreep-ie zich ‘cocher’, wist van de stad weinig te vertellen, voelde er ook niet voor. Van Buonaparte repte-ie maar even, gaf veel liever z'n wilde berghistories of vertelde van zijn vrijheidsheld, van zijn Paoli. Nu waren we al op den grooten breeden weg gekomen, waar goeddoend de schaduw van kastanje- en moerbeiboom; het zonlicht werd te fel. Een hutje, een huisje hier en daar, een
‘acte de baptême’ van napoleon bonaparte.
chaletje onder 'n olijf of kurkeik, wezen ons 't begin van 't wijd-uitgebouwde stadje waar we eenige oogenblikken later binnen zouden rijden, om er onder heftig zweepgeknal van onzen Carlo naar de ‘piazza’ af te zwenken. Tijdelijk afscheid daar onder palmgewuif en -gewiegel.
* * *
Op die tropische ‘piazza’, in die dadelhof daar aan zee, Ajaccio's ‘Place des Palmiers’, hadden we 't al gauw gevonden, 'n klein, wit getorend gebouwtje, 't deftige ‘Hotel de Ville’. Een bescheiden museum moest hier wezen, uit Kardinaal Fesch's nalatenschap, waarbij, in een afzonderlijk daarvoor bestemde kamer, Napoleone Buonaparte's doopacte nog werd bewaard. 't Eenigste wel wat we, van alle Napoleontische reliquien op 't eiland, nog niet onder oogen hadden gehad. 't Hardsteenen bordesje op, kwamen we in 'n soort hall, waar we, trots geduldig afwachten, maar niemand mochten zien verschijnen. Naar boven, de gangen langs, een deur open, nog één,... geen sterveling die er zich vertoonde. Nu kan men er in komen dat, waar 't warm is en palmen droomig suizen, allicht eens een uiltje wordt geknapt; maar toch: een heele mairie in dut, 't leek wel wat al te zot. 't Einde van ons braaf geduld was heusch niet meer ver af. Toen, zachtjes, ging er 'n deur in den uitersten hoek der gang, - natuurlijk had je weer aan de verkeerde staan kloppen en morrelen - en even later kwam een meisje, niet ouder dan een jaar of tien, ons lachend tegemoet. Met leuk-parmantig air en bij-de-hand stemgeluidje begon ze ons toe te ratelen in 'r Corsicaansch patois. | |
[pagina 300]
| |
Ja, ze had ons wel hooren rondsukkelen maar d'r was niemand op de mairie. Later had ze aan vreemdelingen gedacht, die voor de ‘acte de baptême’ konden gekomen zijn; toen was ze gauw gaan kijken. Neen, nu was 't goed, - ‘una minuta!, una minuta!’ -, ze zou ons er alles van vertellen, ze had 't wel meer gedaan, als 't heel erg druk was, in 't voorjaar.
napoleone buonaparte (naar bartolini).
- ‘Una minuta!, de gracia, una minuta...!’Ga naar voetnoot*) Weg was ze. Lang liet ze ons niet in de steek. Bijna dadelijk weer was ze terug met een rinkelenden bos zware sleutels, dien ze eigenwijs vóór zich in de hoogte hield. - ‘'N sioun pas vite tourna?...’Ga naar voetnoot†) - ‘De ce couté!,... de ce couté!... seguite mi pure!...Ga naar voetnoot§) Met 'r kleine pasjes dribbelde ze komiek-gewichtig ons vooruit, steeds nog dien rammelenden sleutelbos omhoog. Toch 'n echt kind nog met haar korte wijduitstaande rokjes en haar bestrikt blond vlechtje dat slingerdanste bij ieder bewegen. Ze leek zoo gelukkig-blij nu eens heelemaal alleen dat ons onbekende te mogen ontsluiten. En we mochten haar er niet méé helpen, ook niet met die middendeur, die eerst maar niet open wou. Kleurend van inspanning had ze op 'r teenen er voor gestaan, den grooten sleutel in 't roeste slot geprobeerd, geprobeerd... tot, met een nijdige krak, 't opengesprongen was. Toen met 'r heele gewichtje tegen de deur... en deze was knars-piepend, langzaam, naar binnen gezwaaid. We kwamen in 't museum Fesch. Van 'n stel benauwend-muffe kamers, - ternauwernood verlicht, doordat groene blindjes de zon er wel vrij afdoend weerden -, gingen de wanden gedeeltelijk schuil achter hooge glazen kasten waarin goudbestikte kerkgewaden en kostbare oude koorkleeden, - erfenis van den Kardinaal -, voor 't nageslacht waren neergehangen. Op lage tafeltjes lagen penningen, munten, paperassen, gezangboeken, stonden bekers en altaargoud en zwaar zilveren lusters, en hier en overal een oud cabinetje, 'n stoel, 'n tafeltje, - meubeltjes zooals we ze in de ‘Casa Napoléon’ ook al hadden gezien, - en waar er maar plaats voor was hingen oude prenten of 'n enkel antiek schilderij. Enfin, 'n collectie, wel even 't rustig bekijken waard. Maar we waren nog niet zoover. - ‘De ce couté!... de ce couté!...’ Verder moesten we, verder. En ze had werkelijk een beetje boozig ons even aangekeken, iets verwijtends in haar stemmetje gehad. - ‘Le pas le principal nè?,... ne ve ne pas soul pour ça!...’Ga naar voetnoot*) Wat voor-uit-stappend, hield ze ons toch steeds in 't vizier, en wilde één van beiden | |
[pagina 301]
| |
nog wel eens stilstaan bij dit of dat, terstond voelde je weer 't willetje. - ‘De ce couté... seguite mi pure!...’ We waren voor een kleine binnendeur gekomen. Uit den grooten bos werd een andere sleutel gezocht, 't slot sloeg om, en met iets bijna-gemaakt gewichtigs duwde ze hem open. Nog even bleef ze toch nóg wachten om, duidend op de kamers die we zoo juist doorgegaan waren, met een grappig wijsgeerig gezichtje ons te overtuigen: - ‘Lo li peul pertut vee, ma lou paper lai nè mac un...Ga naar voetnoot*) Toen ging ze met ons dat vertrek binnen. Het was eigenlijk meer dan ‘een vertrek’, 't was een zaal, een tamelijk groote zaal, overvloedig gedecoreerd. Aan de wanden portretten, groote doeken, de geheele Buonaparte familie, en daarboven trofeeën van wapens en oude vanen; - en vlaggen overal, verkleurde, stuk geschoten, schier-verteerde banieren van oud-Corsicaansche regimenten, vergane stukjes doek, bloedgedrenkt soms, triest neerhangend van de scheef-naar-voren piekende stokken. In 'n ommezien had ze de groene blindjes voor de smalle hooge ramen weggezwaaid, waardoor 't warme zonnelicht nu vrij naar binnen spelen mocht, en was ze weer bij ons komen staan, ons meisje, ons gidsje, Marceline. En één en al eerbied had ze 't gezegd: - ‘Si e gardon lou paper de batesim de Napoleone Buonaparte...’Ga naar voetnoot†) Het kinderstemmetje trilde heerlijk-natuurlijk. Toen ging ze ons voor naar een klein glazen kistje, - in vorm net een lessenaartje - dat op 'n vlagomwonden voetstuk tegen den versten wand stond, juist onder 'n groot portret van Laetitia-Ramolino-Buonaparte - Mater Regum. - ‘Ura iste si!...’Ga naar voetnoot*) En ze bracht ons recht voor de cassette, die van boven door een zijden fransch vlaggetje gedekt werd. Met 'n diep ernstig gezichtje, als ging nu iets heel plechtigs gebeuren, stond ze er naast, reikte ternauwernood een flink hoofd boven 't glaskistje. Eventjes nog had ze gewacht: - toen met een: - e bin, buc è li lou libre!...Ga naar voetnoot†) rukte ze triomfantelijk 't vlaggetje weg. Vóór ons lag 't boek, - le registre baptistaire - opengeslagen op die bladzijde waarop 't feit van Napoleone's doop ingeschreven stond. Op 't vergeeld papier was er, in niet gemakkelijk te ontcijferen krabbeltjes, de historie in 't Italiaansch geboekstaafd. We zetten ons tot 'n aandachtig bekijken van dat authentieke stuk, trachtten te lezen, maar 't vlotte niet. We kwamen nooit verder dan een acht of negen woorden. Toen rees bij één van ons 't schitterend idee van 'n photographische reproductie, om die dan later op je gemak thuis te gaan ontraadselen; bovendien hield je dan een aardig souvenir. En zoo enthousiast waren we al in beschouwingen daarover verdiept dat we ons meisje een oogenblik vergaten en 't even een beetje vreemd was weer, dat hooge fijne kinderstemmetje met 'r: - ‘Ura veui ve tute iete cose coun vous!...Ga naar voetnoot§) |
|