| |
| |
| |
De Elseviers en de beteekenis van hun uitgaven,
door J.W. Enschedé.
académie-gebouw aan het rapenburg te leiden. - rechts ter zijde van de poort de boekwinkel van elsevier. uit: jac. marci, deliciae batavicae. amstelodami, excude bat joannes janssonius, anno 1618. (fol. 18. (verkleind). (verz. r.w.p. de vries).
De redactie van dit Tijdschrift verzocht mij voor haar te schrijven een niet-geleerd artikel over de Elseviers. Ik heb niet geaarzeld aan dien wensch gehoor te geven. De vervulling er van was mij niet gemakkelijk, mij niet kunnende vereenigen met de historische beginselen, zooals die toegepast worden op deze geschiedkundige personen en hun persvoortbrengselen eensdeels, anderdeels omdat de onderwerpen, die krachtens hun aard bij de bespreking dezer materie als van zelf behandeld moeten worden, zoo bijzonder ingewikkeld zijn, dat zij zich daartoe niet wel leenen zonder te vervallen in een expositie van allerlei technische detailpunten. Beknoptheidshalve mij bepalende tot de hoofdpersonen, heb ik getracht die klippen te ontzeilen, meenende, dat de Elseviers ook belang hebben voor hen, die niet dagelijks in aanraking komen met bibliografie en met typografie.
Elsevier is een geslachtnaam. Leden dier familie hebben in het midden der zeventiende eeuw een roemruchte plaats ingenomen in onzen boekhandel. Van huis uit waren het werklieden bij Plantijn te Antwerpen; Hans was daar in 1569 letterzetter op een dagloon van een halven gulden, Jan stond van 1567 tot 1589 aan de handpers. Diens zoon Lodewijk, in 1546 of 1547 geboren, was er boekbinder op een dagloon van vier en een halven stuiver. De godsdienstige en staatkundige troebelen deden hem Antwerpen verlaten. Omstreeks 1570 was hij te Wesel, eenige jaren later te Douai, in het einde van 1580 te Leiden. Zich vestigende op het Rapenburg tegenover het Academiegebouw als boekbinder, voorzag Plantijn hem van een voorraad boeken ter verkoop, wat hem in financieele moeielijkheden bracht; in 1586 benoemd tot pedel, verkreeg hij in 1587 vergunning van curatoren met zijn winkel te verhuizen naar het academieterrein zelf, waar Christoffel Plantijn tijdens zijn verblijf in de Sleutelstad (van 1583 tot 1585) eveneens een boekwinkel gehad had. Als van zelf kwam Elsevier zoodoende in nauwe aanraking met de professorale en met de studentenwereld. Hoewel geen officieel academie-drukker, wat sinds de stichting der Hooge School in 1575 waren achtereenvolgens de antwerpenaar Willem Silvius, diens zoon Charles, Plantijn en Jan Paedts, allen te Leiden, ligt het voor de hand, dat hij, de boekhandelaar, ook wel kopyen ter perse zou bezorgen hetzij voor eigen, hetzij voor anderer rekening. De uitgever-debitant Elsevier liet die kopyen drukken bij leidsche drukkers o.a. bij Paedts, Van Dorp en Basson, maar ook elders o.a. bij Schouten te Woerden, Canin te Dordrecht en Vennecool te Delft.
Feitelijk verschilde zijn bedrijf in niets van
| |
| |
dat zijner confraters, alleen in zooverre, dat hij krachtens zijn academische positie meer relatie had met de leidsche geleerde wereld. Dat gaf richting aan zijn handel en daar hij, flink handelsman als hij was, blijkbaar de handelsoperaties van Plantijn zich ten voorbeeld kiezende, evenals deze een trouw bezoeker was van de frankfurtsche missen, destijds het internationale middelpunt van den West-Europeeschen boekhandel, en herhaaldelijk naar Parijs ging, vond hij afzetgebied voor zijn uitgaven en kon hij omgekeerd als debitant zijn winkelvoorraad aanvullen met de beste moderne werken van wetenschap, die het licht zagen.
drukkersmerk (rahir no. 7) en uitgeversadres van bonaventura en abraham elsevier te leiden. - fragment-titel van homerus' ilias 1642. (verz. r.w.p. de vries).
Lodewijk Elsevier overleed in 1617 en werd in zijn bedrijf opgevolgd door twee zijner zoons, Matthijs en Bonaventura; vijf jaar later (1622) deed de eerste zijn aandeel over aan zijn oudsten zoon Abraham. Isaac, een broeder van dezen Abraham, had vroeger, reeds vóór 1617, te Leiden een drukkerij voor eigen rekening begonnen, die in 1625 overging in handen der vennooten Bonaventura en Abraham. Dezen betaalden hem f 9000 voor de inventaris (10,000 pond letters, vijf handpersen, één plaatpers, letterkasten enz.) en f 2000 voor het drukkerijgebouw, dat aan hun boekwinkel paalde. Isaac ging naar Rotterdam, hield daar eerst een herberg d.i. een hotel, werd er provoost-geweldiger van de Admiraliteit en had later een bierbrouwerij te Delft.
Van het oogenblik van dien aankoop begint de glorietijd der Elseviers.
Curatoren der Academie hadden in 1620 Isaac aangesteld tot academie-drukker in de plaats van Jan Paedts, behalve voor het drukwerk der theologische faculteit, dat naar Jacob Marcus ging. Die functie van academie-drukker vererfde op Bonaventura en Abraham (1626), evenals het typografische materiaal, dat indertijd de hoogleeraar Van Erp - in het voorbijgaan zij opgemerkt, dat de boekenkist, waarin Hugo de Groot uit Loevestein ontvluchtte hem toekwam - voor eigen rekening zich aangeschaft en na diens overlijden aan Isaac Elsevier was gekomen. De beide vennooten waren zoodoende in het bezit gekomen van een gevestigde uitgeverszaak en debiethandel, waaraan annex was een officieele drukkerij, één en ander gelegen in de onmiddellijke nabijheid van het middelpunt der leidsche universitaire wereld. In de meest gunstige condities waren zij derhalve om in relatie te komen met de geleerden van internationale vermaardheid, die in het Leiden van de eerste helft der zeventiende eeuw zoo overvloedig waren: Daniël Heinsius, Festus Hommius, Joannes Polyander, Ludovicus de Dieu, Gerardus Vossius, André Rivet, Claude Salmasius, Marcus Zuerius Boxhornius, Franciscus à Schooten en zooveel anderen meer. Omgekeerd gaf het internationale geestesleven dezer mannen weer aanleiding tot uitbreiding der connecties en daar eensdeels de auteurs-arbeid dier leidsche hoogleeraren zeer in aanzien was in het toenmalige internationale cultuurleven, anderdeels deze beide Elseviers door hun buitenlandsche handelsrelaties voor hun uitgaven een behoorlijk afzetgebied hadden, kregen zij terecht een goeden roep als krachtige, kloeke, ondernemende uitgevers.
Maar behalve aan eigen handelszin en aan het richtig beheer hunner zaken in binnen- en buitenland, hadden zij hun commercieel succes te danken aan familie-relatie Bonaventura was de schoonzoon van Daniël Colonius en volle neef van Ludovicus de Dieu.
| |
| |
De Dieu, van 1614 tot 1618 walsch predikant te Middelburg en later in plaats van Colonius regent van het walsch College te Leiden, was een vermaard orientalist, bijzonderlijk hebraicus. Door zijn huwelijk was Bonaventura, zelf een volbloed, maar in denkwijze gematigd lidmaat der walsche Kerk, die eenige malen
verklaring van bonaventura en abraham elsevier van 17 mei 1644 ten verzoeke van constantijn huygens, dat zij niet meer deelgerechtigd zijn in het privilegie, door hem op hun naam verkregen van de staten van holland en west-friesland den 13 mei 1644. handschrift van constantijn huygens, met onderteekening van de elseviers. (verz. r.w.p. de vries).
als ouderling der leidsche Kerk zitting had in de walsche Synode (apr. 1635, sept. 1639 en apr. 1645), geplaatst in een omgeving, waar de militante stroomingen van de nederlandsche Staatskerk veel van hun kracht verloren hadden en was hij daardoor tevens in engere verbinding met het buitenlandsche protestantisme, speciaal dat van Frankrijk, dan wanneer hij lidmaat der nederduitsch hervormde Kerk geweest was. Den handel met het buitenland kwam dit ten goede. - Zijn neef Abraham verkeerde krachtens zijn huwelijk in een ander milieu. Van moederszijde (Barbara Lopez de Haro) zeker wel verwant met David Lopez de Haro, die in de eerste helft der zeventiende eeuw te Leiden eveneens een boekhandel (geen drukkerij) had en die op zijn beurt geparenteerd was aan de geslachten Van Sambix en Severinus, was hij door zijn huwelijk met Cathelyne van Waesberghe (1621) geworden een schoonzoon
| |
| |
van Jan van Waesberghe (overl. 1626), den eersten boekverkooper en drukker van dien naam te Rotterdam, wiens drukkerij nog immer in die stad in volle werking is onder den firmanaam Wed. P. van Waesberge & Zn.; Jan van Waesberghe de jonge, te Rotterdam, die gehuwd was met Anna Hondius, was zijn zwager.
Lopez de Haro, Van Sambix, Van Waesberghe, Hondius, waarlijk geen onbekende namen in den toenmaligen hollandschen boekhandel.
daniël heinsius (1580-1655). kopergravure door en naar jan lievens met het adres van jan mesens, te antwerpen. (verz. r.w.p. de vries).
Wat de Van Waesberghe's als drukkers, uitgevers en debitanten beteekenden, mag als bekend verondersteld worden; zooveel is klaar, dat Abraham Elsevier familiair in de drukkerswereld verkeerde.
In hem moet dus gezien worden de typografische, in zijn oom Bonaventura de mercantiele en intellectueele kracht van het bedrijf. Zonder protectie zou hun zaak niettemin niet die vlucht genomen hebben, die zij genomen heeft. Die protectie genoten zij van Daniël Heinsius, secretaris van de leidsche academische Senaat, bibliothecaris van de universiteits-bibliotheek en hoogleeraar in het latijn, in het grieksch, in de staatkunde en in de geschiedenis, één dier encyclopaedisch ontwikkelde geleerden, die zich thans door de verbreeding en door de verdieping der wetenschappen niet meer kúnnen vormen. Heinsius had zijn relaties in alle cultuurstaten en was dus in de beste gelegenheid kopyen aan de Elseviers te bezorgen, in weerwil dat hij een aantal personen van zich vervreemdde door min-aangename eigenschappen; hij was als het ware de intellectueele drijf kracht der uitgeverszaak, en genoot bij wisselwerking indirect van den koopmanszin der Elseviers. Het was een verhouding, die herinnert aan die, welke van 1855 tot 1865 in het literaire bestond tusschen Busken Huet en A.C. Kruseman en waarvan beiden, zij het ook in anderen zin, voordeel genoten.
In een paar jaar tijds kwam aan die relatie een einde. In 1649 ontheven van zijn lessen, in 1653 van zijn bibliothecariaat wegens geesteszwakte, overleed Heinsius in 1655; Abraham en Bonaventura Elsevier beiden waren hem voorgegaan in 1652, in hun bedrijf opgevolgd wordende door beider oudste zonen Jan en Daniël.
Daniël had den zin voor uitgeven van zijn vader Bonaventura geërfd. Hij maakt den indruk in handelszaken wel ondernemend, maar tevens onvoorzichtig geweest te zijn; Jan, zijn compagnon, wordt geschilderd als besluiteloos. Mij schijnt het toe, dat zulks meer in de omstandigheden dan in zijn karakter lag. Preciseeren wij den toestand. Deze beide jonge Elseviers - Jan was toen 30 en Daniël
| |
| |
26 jaar, de eerste gehuwd en vader van één zoontje van vier jaar, de laatste nog vrijgezel - kwamen aan het hoofd te staan van een industrieele en een commercieele onderneming, waar gaandeweg heel wat kapitaal ingestoken en in fondsartikelen, winkelvoorraad en drukkerij-inventaris belegd was, ongeveer
gezicht van den vijgendam over den dam op het stadhuis te amsterdam. op den achtergrond de toren van de nieuwe kerk, zooals deze ontworpen door jacob van campen zich had moeten vertoonen en waarvan de bouw gestaakt werd in 1652 onvolmaakte toren). rechts het water met den boekwinkel van daniël elsevier. in het midden de waag, afgebroken in 1808 ten behoeve van lodewijk napoleon. kopergravure met het adres van frederik de wit, te amsterdam, omstreeks 1670. (verz. r.w.p. de vries).
op hetzelfde oogenblik, dat de wetenschappelijke adviseur (Daniël Heinsius) zich aan het geven van advies moest onttrekken en er in den gang der studierichting een neiging scheen te bestaan, te gaan overhellen naar de exacte wetenschappen, terwijl de handelswaarde van hun fonds lag in de beoefening der speculatieve faculteiten. Voorzichtigheid was dus geraden. Maar er was meer; de positie van academie-drukkers was onvast geworden. Op het eind van hun leven (1649) hadden Bonaventura en Abraham moeielijkheden gehad wegens een rekening van drukwerk, geleverd ten behoeve van de Universiteit. De daaruit voortgevloeide onderhandelingen waren sleepende gebleven, maar ten slotte toch geëindigd met een definitieve aanstelling der nieuwe vennooten (1653). Twee jaar later vielen er opnieuw klachten over het te hooge bedrag eener drukfactuur. Over hun debiethandel zijn mij geen documenteele gegevens bekend. Dat zij daarin zware concurrentie ondervonden ligt
| |
| |
voor de hand, als b.v. kennis genomen wordt van de werkzaamheden van hun confrater Jean Maire, die, ook te Leiden, een soortgelijken handel dreef (drukkerij, uitgeverij en debietzaak) en eveneens courante wetenschappelijke auteurs van dien tijd in zijn fonds had als Petrus Scriverius, Descartes, Erasmus, Vossius, De Groot, Salmasius en Ant. Thysius. Een goed punt van vergelijking zijn de magazijn-catalogussen dier firma's. De Elseviers verspreidden dusdanige titel-opgaven hunner assortiments-voorraden o.a. in 1628, 1638, 1650, 1655 en 1660, die achtereenvolgens 246, 368, 477, 189 en 1371 artikels vermelden; Maire gaf er een in 1661, waarin niet minder dan 5296 ongebonden boeken, waarvan de meeste in meer dan één exemplaar, te koop werden aangeboden. 't Is dus, dunkt me, niet gewaagd te veronderstellen, dat na het overlijden van Bonaventura en Abraham ook de debietzaak der Elseviers ernstig bedreigd werd in levensvatbaarheid. Daniël wilde de oude richting blijven volgen, zijn compagnon meende het niet raadzaam, omdat de krachten ontbraken. Het eindigde na drie jaar met een scheiding. Daniël trad in 1655 uit en ging naar Amsterdam, het bedrijf overlatende aan zijn neef Jan, in wiens loopende ondernemingen hij echter voor een deel geïnteresseerd bleef
Dat Jan er in slaagde de debietzaak te verbeteren, geloof ik niet. Hoewel hij op veel kleinere schaal bleef uitgeven, zocht hij, zoon en neef van de Elseviers, die in een vorige generatie de afdeeling drukkerij beheerd hadden, meer dan zijn voorgangers de bedrijfskracht alleen in zijn drukkerij,
nicolaas heinsius (1620-1681). kopergravure door a. van der laan naar willem van mieris (verz. r.w.p. de vries).
die hij reorganiseerde. Van curatoren verzocht en verkreeg hij machtiging het drukkerij-emplacement te vergrooten; in hetzelfde jaar 1658 gaf hij uit een letterproef van zijn zetterijvoorraad, blijkbaar met de bedoeling meer z.g. particulier drukwerk tot zich te trekken; door het fonds en den winkelvoorraad in veiling te brengen (1659 en 1661) ontdeed hij zich van 't hem overtollige; bij curatoren werd, en naar het schijnt met goed gevolg, het voorstel aanhangig gemaakt den boekwinkel over te doen aan Carolus Gerstecoren, den meesterknecht zijner drukkerij (1659).
De goede gevolgen van deze handelsoperaties heeft Jan Elsevier niet mogen zien; hij overleed in 1661, juist toen hij de handen voldoende had vrijgekregen om met succes den nieuw gekozen weg, die van drukkeralleen, te kunnen volgen, nalatende een
| |
| |
weduwe met twee zoons oud 13 en 8 jaar en een dochtertje van 6 jaar. Voor hen hield de weduwe de drukkerij aan, daarin waarschijnlijk wel door den meesterknecht Gerstecoren terzijde gestaan. De oudste zoon ging in zeedienst, de jongste studeerde in de rechten. Deze, Mr. Abraham Elsevier, kwam in de drukkerij in of omstreeks 1681, maar zijn neiging lag in de magistratuur; in 1679 was hij Schepen der stad Leiden geworden.
dusgenaamd portret van daniël elsevier.
Noch de weduwe van Jan, noch haar zoon mr. Abraham Elsevier zijn er in geslaagd de drukkerij-denkbeelden van Jan Elsevier te verwezenlijken. Er was mannenkracht en algeheele toewijding noodig de nieuwe richting productief te maken en de concurrentie met de andere leidsche drukkerijen - er waren er in 1651 in het geheel negen, waarvan Maire, Commelijn en Elsevier vier, de zes andere minder persen in gang hadden - vol te houden. Met het overlijden van Jan begon de achteruitgang en in 1712, toen mr. Abraham stierf, was de drukkerij verloopen. De drukkerij-inventaris werd in februari van het volgend jaar publiek geveild.
Daniël Elsevier, de compagnon van Jan, was, zooals gezegd, in 1655 uitgetreden en naar Amsterdam verhuisd. Daar had zich ook, in 1638, op bescheiden schaal gevestigd een Lodewijk Elsevier, oomzegger van den leidschen Bonaventura. Lodewijk had eerst veel in het buitenland gereisd voor de leidsche zaak, maar, hetzij dat deze afhankelijke positie hem verveelde, hetzij dat hij voor zich geen vooruitzichten zag, daar de beide firmanten ieder zoons hadden, hetzij dat verschil in het godsdienstige - hij had remonstrantsche neigingen - de reden was, hetzij zoowel het één als het ander, Lodewijk maakte zich los van zijn leidsche familie en begon in Amsterdam, waar een paar jaar te voren (1632) een Athenaeum gesticht was, voor eigen rekening. Hij richtte zich in naar leidsch voorbeeld, maar met onvol-
| |
| |
drukkersmerk van lodewijk, daniël en de wed. daniël elsevier te amsterdam (rahir no. 17), door hen gebruikt van 1646 tot 1681. afbeelding van het oorspronkelijke houtblokje. (verz. j.w. enschedé).
doende hulpmiddelen en onvoldoend bedrijfskapitaal, reden, waarom hij voorshands geen drukkerij installeerde; het Water (thans Damrak), waar in de zeventiende eeuw Blaeu, Van Waesberghe, Van Ravesteyn, Van Keulen, Colom en meer anderen hun boekwinkels hadden, was de plaats, waar ook hij zich vestigde. Met de uitgeverij ging het vrij wel en het is wel eigenaardig daarbij op te merken, dat deze branche, hoewel in veel opzichten overeenkomst vertoonende met de leidsche onderneming, daarvan toch in een aanzienlijk onderdeel afweek. Krachtens zijn godsdienstige overtuiging stond Lodewijk Elsevier nader bij Vondel, wiens overgang tot de katholieke Kerk omstreeks dezen tijd valt en zoo trad hij o.a. op als uitgever van den katholieken Ban (1642) en Padbrue, wat voorzeker misplaatst zoude geweest zijn in het leidsche fonds. Bovendien was dáar, naast het streng wetenschappelijke, het fransch het meest gewild, wat blijkt uit de nadrukken van Corneille, Charron en De Balzac, hier maakte zich een voorliefde voor het duitsch kenbaar, met name door het opleggen van kopyen van Von Zesen, ‘den man die zijn geheele leven gewijd heeft aan de bestrijding van de verfransching van zijn volk.’ (E.W. Moes). Werken van Descartes, alles behalve een gezien persoon bij de officieele theologische wetenschap, nam hij in zijn fonds op; Hooft kiest hem als uitgever van het eerste deel zijner Neederlandsche histoorien (1642), kortom, Lodewijk Elsevier volgde als uitgever meer de algemeene nederlandsche vrijzinnige lijn, in tegenstelling met zijn leidsche verwanten, die de internationale wetenschap bij voorkeur behartigden. Zijn uitgaven werden bij anderen, o.a. te Amsterdam bij Blaeu en bij Paulus Matthijss gedrukt, totdat hij omstreeks 1649 er toe kon overgaan een eigen drukkerij in te richten. Sedert kwam meer de leidsche richting naar voren door ook aandacht te schenken aan de strenge wetenschap.
zilveren, ruw gegoten penning door de leidsche universiteit gewijd aan de nagedachtenis van haar drukker abraham elsevier 1652. voorzijde: minerva met medusa-schild en vaan met het leidsche stadswapen (blades no. 75). naar het origineel. (verz. jhr. mr f. beelaerts van blokland).
Voor zulk een fonds had Daniël Elsevier, in wien het bloed van zijn vader Bonaventura bruiste, zeker grooter sympathie dan voor de drukkers-richting van zijn neef Jan. Omgekeerd zag Lodewijk in dien jongen neef een goede kracht voor eigen bedrijf. De spanning tusschen de leidsche compagnons werd door hem aangewakkerd, ik wil niet zeggen met opzet, maar toch zeker niet zonder bijbedoeling, toen hij zijn pupil Anna Beerninck, een achterkleindochter van den ouden Lodewijk, den stichter der leidsche zaak, aan Daniël uithuwelijkte. Drie maanden later (1655) werd het contract van vennootschap tusschen Lodewijk en Daniël Elsevier gesloten.
| |
| |
De leidsche relaties, die in de laatste jaren toch al niet zoo heel hecht meer waren, gingen met hem naar Amsterdam over en na eerst nog in Duitschland (1658) en in Frankrijk (1662) voor de zaak gereisd te hebben ter wille van buitenlandsche handels-connecties, kwam Daniël Elsevier in 1664 alleen aan het hoofd van het bedrijf te staan, toen Lodewijk uit de vennootschap trad en van zijn renten ging leven op een buitenplaats te 's Graveland.
Daniël was toen 38 jaar. Hij heeft sedert groote werkkracht ontplooid, in Nicolaas Heinsius een raadsman vindende van even groote bekwaamheid en van humaner karakter als de vorige generatie dat in diens vader Daniël, den leidschen geleerde, gehad had. Maar Daniël Elsevier heeft zich tevens doen kennen als een onvoorzichtig, onhandelbaar persoon. Een voorbeeld daarvan vinden wij in de studie, in 1897 gepubliceerd door dr. Wrangel over de betrekkingen tusschen Zweden en de Nederlanden. In 1668 had hij op zich genomen een druk te bezorgen van Schefferus Militia navalis; eerst allerlei ongemotiveerde uitvluchten; ten slotte kreeg de auteur na velerlei gehaspel het handschrift terug na een paar jaar... maar Elsevier had het handschrift eerst laten gebruiken door Nicolaas Witsen, die er tal van bijzonderheden uit heeft overgenomen in zijn standaardwerk over de Aeloude en hedendaegsche scheeps-bouw en bestier in 1671 te Amsterdam bij Casparus Commelijn, Broer en Jan Appelaer verschenen. Ook Heinsius, die in die terugvordering gemoeid was geworden, was verontwaardigd.
Zijn streven naar grootdoen kwam uit in zijn debietzaak. Het assortiment werd uitgebreid van 127 titels in 1649, 304 in 1656 en 350 in 1661 tot een 20,000 in 1674.
Daniël Elsevier was eerzuchtig. Maandag 21 november 1672 moet hem een dag van voldoening geweest zijn. Dien dag werd in de Oude Kerk te Amsterdam gedoopt door ds. Rijnsdijck een zoontje van dr. Daniël de Dieu, geneesheer te en Schepen van Amsterdam, oudsten zoon van Ludovicus de Dieu, den hiervoor genoemden vollen neef van zijn vader Bonaventura Elsevier, en van Anna Catrina van Alteren. Dat hij daarbij als getuige fungeerde, is dus niet vreemd. Wie was de andere getuige, in het doopboek het eerst genoemd? Niemand minder dan ‘Hare Hoogheydt Mevrouwe Princesse douarire van Orangien.’ ‘De heer’, zoo staat in het doopboek ten bewijze van zijn maatschappelijken stand, Daniël Elsevier in gelijke functie als Amalia van Solms, de weduwe van Frederik Hendrik, de grootmoeder van den regeerenden stadhouder Willem III! Het doopkind ontving naar het stadhouderlijk echtpaar de namen Hendrick Amelis.
Niemand heeft hem, geloof ik, beter geteekend dan A.C. Kruseman: ‘Daniel Elsevier was zich ten volle bewust, dat de onmiddellijk hem voorgegane leden van zijn geslacht den naam dien hij droeg in alle landen eervol hadden bekend gemaakt; hij had het zelfgevoel, dat zijn eigen arbeid dien roem had vermeerderd; hij wist evenzeer, gelijk iedereen kon weten, dat hij onder de geleerden als wetenschappelijk man - deze appreciatie onderschrijf ik niet - en als ervaren boekenkenner, in en buiten zijn vaderland in algemeen aanzien stond; dat hij als koopman bij de handelsmachten een hooge plaats had; dat hij wat geld en goed betreft een vermogend man was; dat zijn talrijke uitgaven, behalve om haar deugdelijken inhoud, geijkt waren door een bij uitstek glansrijken naam; dat zijn zaken zich van lieverleê hadden uitgezet de grenzen over naar oost en west; dat hij in één woord was Daniel Elsevier.’ Hij was onvoorzichtig. De verloopen lettergieterij van den goudsmid Christoffel van Dijck, die door diens overlijden vrij kwam, werd aangekocht (1673), met welk materiaal hij, voor zoover kan worden nagegaan, zoo goed als niets gedaan heeft, onbekend als de Elseviers in het algemeen en hij in het bijzonder was met de eischen van deze industrie. Hij was overmoedig. Hij bemoeide zich met den invoer van buiten af en den clandestienen druk te Utrecht van boekjes, compromitteerend voor hooggeplaatste personen, door zijn confraters aan te brengen bij burgemeesteren van Amsterdam (1669), wat hem voorzeker wel geen goed zal hebben gedaan in zijn verhouding tot den hollandschen boekhandel, al verbond hij zich
| |
| |
in zijn privé om de in te leveren libellen te betalen. Hij werd hokvast; handelsreizen naar het buitenland liet hij na, de relaties daarmede verwaarloozende. Amsterdamsche confraters begrepen hun belangen anders: Abraham Wolfgang (gevestigd 1658) b.v. op het Rokin bij de Beurs legde zich toe op naar toenmalige begrippen, niet ongeoorloofden nadruk van fransche auteurs (Corneille, Scarron, Quinault, de Lafontaine, Racine, Pascal, Boileau e.a.), waarmede hij, het kan niet anders, Elsevier in de wielen reed. Het ernstigste gevaar moet hem echter gedreigd hebben, toen Wetstein, zijn eerste bediende, in 1676 voor eigen rekening begon. Want deze protestant, met zijn vele patricische verwanten te Bazel, waar zijn vader, een uitnemend graecus, hoogleeraar in de theologie was, en zijn broeder eerlang hetzelfde werd, was in tegenstelling met Elsevier, zelf goed onderlegd in de filologie. Tegen die jonge school was Daniël Elsevier, afhankelijk als hij was in het classiek-literaire van Nicolaas Heinsius, niet opgewassen, te minder daar eigen onvoorzichtigheid de financieele basis van het bedrijf had ondermijnd.
Hij moet in geldelijke zorgen zijn gekomen en toen hij ontijdig op 54-jarigen leeftijd overleed, bleken de zaken in de war te zijn; de nalatenschap werd aanvaard onder voorrecht van boedelbeschrijving. De erfgenamen begonnen dadelijk met de realisatie van den boedel; de verwarring vermeerderde, toen de weduwe te midden der afwikkeling haar man zes maanden later (1681) in het graf volgde. Wat zij begonnen had, zetten de voogden voort. De zaken werden afgewikkeld door de onder handen zijnde kopyen zooveel doenlijk af te drukken - de laatste uitgaaf der erfgenamen verscheen in 1683 - en de fondsen te realiseeren. Voor de vrijwel waardelooze gieterij werd met moeite een kooper gevonden in den joodschen drukker Athias; het fonds werd onder boekverkoopers (juli 1681), het assortiment publiek geveild (aug. 1681) en ook de drukkerij werd, hoe weet ik niet, opgeruimd.
De uitgevers- en debietzaak der Elseviers behoorde tot het verledene.
(Wordt vervolgd).
|
|