Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 18
(1908)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 228]
| |
het kasteel rechteren.
| |
Nederlandsche lustverblijven
| |
[pagina 229]
| |
ouden toren - een kloeke ronde donjon - omstreeks 1300 gebouwd, en welks machtige silhouet, als het middelpunt van het geheele omliggende landschap reeds op grooten afstand de aandacht trekt. Wèl is door het aanbrengen van grootere vensters in later tijd en voornamelijk door de bedekking: een spits met peervormigen top, die in het begin van 1600 werd gemaakt, het eigenlijke middeneeuwsche karakter van den toren ietwat te loor gegaan. Maar van dien massieven, grijzen, verweerden romp gaat niettemin een buitengewone bekoring uit, die herinneringen wekkend aan de oude ridderverhalen, ons in gedachte terugvoert naar die woelige tijden toen Rechteren, - thans een aantrekkelijk lustverblijf temidden van bebouwde akkers, weiden en heerlijke bosschen - een gevreesd roofslot was en de schrik van den omtrek. Destijds de zetel van strijdlustige edelen was het Huis reeds in de 14de eeuw, door hun strooptochten berucht geworden. Het stadje Ommen werd in 1330 hiervan het slachtoffer en ging in vlammen op. De voorstad van Zwolle werd eenige jaren later eveneens verbrand door de stoutmoedige Heeren van Rechteren, die, in vereeniging met den Heer van Keppel en Voorst, door hun vermetel optreden het vrije verkeer langs de stroomen en de wegen van Overijssel beletten en daarmede den koophandel ernstig bedreigden. De betrokken plaatsen: Deventer, Kampen en Zwolle zagen zich dan ook genoodzaakt zich in verweer te stellen en sloten ter wederzijdsche bescherming in 1352 met den bisschop Jan van Arkel een verbond, ten einde te beletten dat de edelen hunne verblijven nog verder versterkten.
stoep.
Voor de sloten Voorst en Rechteren was evenwel de vrees zoo groot dat deze beide ontzien werden. Voorst werd echter omstreeks 1362 tot den grond geslecht; het machtige en aanzienlijke Rechteren bleef gespaard. Hoewel sindsdien de Heeren van Rechteren meestal trouwe leenmannen van het Sticht, en hun zelfs verschillende posten van openbaar beheer toevertrouwd waren, hun slot bleef onder de Overijsselsche ridderschap een geduchte nabuur. Eindelijk in 1483, maakten de Zwolsche burgers zich met groote overmacht van het Huis meester, vertoornd over het feit dat Frederik van Rechteren, hun erfvijand, Dirk van Keppel huisvestte en voor hem partij getrokken had. Frederik en zijn broeder Johan zagen zich genoodzaakt tot de belofte: ‘voortaan nimmer eenige daad van vijandschap tegen Zwolle te zullen ondernemen, noch eenigen vijand of balling van die stad te zullen herbergen’, terwijl bepaald werd | |
[pagina 230]
| |
dat zij in geval van nood hun verblijf tot ‘een open huis’ van de stad zouden maken.Ga naar voetnoot*) Zoo boette de vermetele edelman voor het vergrijp den burgers eener vrije stad aangedaan. Veertig jaren later, in 1522, was het Huis Rechteren in de macht van den Hertog van Gelre: Karel van Egmond, destijds heer en meester in Overijssel. In weerwil van de tegenkanting der Zwollenaren, die het wilde ontvesten, liet Karel het slot opnieuw versterken teneinde de stad beter te kunnen bedwingen; en ontving zijn rentmeester Jan ter Starte last om op het Huis, behalve de gewone bezetting, nog een groot aantal ruiters te onderhouden.
schouw in de groote zaal.
De strooptochten door de Geldersche bezetting van het sterke slot ondernomen herhaalden zich opnieuw, zeer ten nadeele van de ongelukkige stad Zwolle. Ten slotte sloeg Bisschop Hendrik van Beijeren, zwichtend voor het aanhoudend smeeken van de Zwollenaren het beleg om het slot. Te vergeefs; de krijgskas van den Bisschop bleek voor een lange belegering niet toereikend en onverrichter zake trokken de belegeraars af; het voordeel bleef aan de zijde der Gelderschen. De Zwollenaren moesten voortaan ‘onsen vrindt van Geldren’ jaarlijks ‘vijfhonderd goudgulden’ komen betalen, terwijl de Bisschop zich moest verbinden den Hertog binnen een jaar 5000 guldens, ter goedmaking van de oorlogskosten op te brengen en hem de plaatsen Genemuiden, Enschedé, Lage en Rechteren als onderpand laten. Geruimen tijd bleven de pogingen van de drie verbonden steden, om den vijand van Rechteren te verdrijven zonder vrucht, totdat eindelijk in 1527, nadat de Overijsselaren aan Karel V de oppermacht over hun gewest hadden aangeboden, door de veldheeren van dien vorst, de Gelderschen uit al hunne bezettingen werden verdreven. Bij die gelegenheid kwam ook het gevreesde Rechteren in het bezit van den keizerlijken landsheer. Omtrent de lotgevallen van dit huis gedurende een groot gedeelte van de 16de eeuw vinden wij geen berichten. Eerst in 1582, tijdens de bezetting van Salland en Twenthe door de Spanjaarden vernemen wij opnieuw van het slot dat toen: ‘wijd ende groot’ werd genoemd, maar niet in voldoenden staat van verweer om aan de | |
[pagina 231]
| |
dagelijksche aanvallen van de Spanjaarden het hoofd te kunnen bieden. In dien nood wendde zich de toenmalige bezitter: Heer Adolf van Rechteren tot de ridderschap en de drie Overijsselsche steden met het verzoek om het met 200 soldaten en 50 ruiters te doen bezetten en van voldoende krijgsvoorraad te doen voorzien: ‘opdat’, zoo heette het ‘de vijand mocht worden genoodzaakt uit Salland te vertrekken’. Wel zond de magistraat van Zwolle hem een grooten voorraad levensmiddelen, maar de toegestane bezetting bestond uit slechts 40 man; veel te weinig om het zoo groote kasteel te verdedigen. Werkelijk moest het zich dan ook ten jare 1584 aan de Spanjaarden overgeven. Prins Maurits, na Zutphen en Deventer te hebben gewonnen bracht echter ook Rechteren en het omliggende land, in 1590, weer aan de zijde der Staten terug. Van toen af kreeg het Huis een meer vredelievende bestemming. De Prins besloot in overleg met de ridderschap en de steden van Overijssel de ‘veste’ voortaan onschadelijk te maken en te doen ontmantelen, waartoe Heer Adolf tegen een redelijke schadevergoeding zich bereid verklaarde, met dien verstande dat de hoofdgebouwen, en daarmede ook de in het begin van dit opstel genoemde, nu nòg bestaande groote toren zoude blijven staan. De ringmuur werd afgebroken, de hoofdgracht gedempt, de wallen werden geslecht. In dezen staat is het huis gedurende de 17de eeuw onder de opvolgende eigenaren gebleven, en bleef het - behoudens een korte bezetting in 1665, tijdens den Munsterschen oorlog - verder aan zijn vredelievende bestemming getrouw.
voorhal.
De tegenwoordige bezitter, Graaf Adolf Zeger van Rechteren-Limpurg, die sinds een tiental jaren op het kasteel verblijf houdt en onder wiens persoonlijke leiding de laatste veranderingen en verbouwingen werden uitgevoerd, heeft eveneens verschillende onderzoeking en ter hand genomen; hij laat een groot deel van de fundeeringen van den ouden ringmuur en de wallen ontgraven teneinde zich gegevens te verschaffen omtrent den werkelijken staat in vroeger eeuwen van zijn voorvaderlijk slot voor zooverre de berichten en oude oorkonden in het archief daarover niet voldoende licht verspreiden. Inderdaad werden bij de opgraving ook een groot aantal merkwaardige historische voorwerpen: wapens, kogels e.d. gevonden, waaruit met vrij groote zekerheid de juiste plaatsen van vroegere muren en grachten zijn vast te stellen, en alhetgeen, zorgvuldig in teekening gebracht, een goed beeld van den | |
[pagina 232]
| |
vroegeren toestand gevend, een kostbare bijdrage levert tot de geschiedenis en de lotgevallen van dit gedenkwaardige kasteel. Gaandeweg werden ook door den eigenaar de omliggende tuinen onder handen genomen en worden deze opnieuw uitgelegd, waardoor het huis weder een als lustverblijf meer passende omgeving krijgt, binnen de reeds nu zoo afwisselende omlijsting van fraai geboomte. Ook inwendig zijn de sporen van verschillende verbouwingen duidelijk zichtbaar en de
portaal.
indeeling mist dientengevolge die beknoptheid en duidelijkheid welke de meer systematische plattegrond van het zeventiende-eeuwsche huis kenmerkt. Maar het intérieur is daarom niet minder aantrekkelijk. Een lange goed verlichte nieuwe voorhal, met familieportretten versierd, welke tegen de witte muren voordeelig uitkomen, neemt de geheele breedte van het voorgebouw in. In relief uitgevoerde familiewapens in den wand en een aantal oude meubelen voltooien dit geheel. Ter linkerzijde is de opgang van de trap, waarboven een in glas-in-lood gevatte, licht gebogen koepel - met de familieschilden van de opvolgende geslachten van Voorst, van Hekeren en Rechteren en hunne Vrouwen - zich welft, een stemmig, kleurig licht verspreidend. Het trappenhuis zelf wacht nog op verdere voltooiing - Graaf van Rechteren schetste zelf in houtskool langs de wanden de toekomstige versiering: laat zeventiende-eeuwsch ornament met pilasters en loofwerk in den geest van Daniel Marot. Boven de hal strekt zich, eveneens over de volle lengte, een ruim portaal uit, met drie groote vensters, en dat verbinding geeft met de verschillende bovenvertrekken. Langs den achtergevel liggen de eigenlijke hoofdvertrekken, donker betimmerde hooge zalen met groote open schouwen, rijk in | |
[pagina 233]
| |
hout gebeeldhouwd en met schilderstukken versierd. Bij de laatste herstelling ontvingen deze kamers hooge kruisvensters met gebrand glas, aan het deftige en stemmige karakter van deze intérieurs ten goede komend. Langs die zijde geniet men een verrukkelijk uitzicht op het aan de overzijde van den vijver, of oude slotgracht, gelegen geboomte en de stille lanen van het park, waarvan de kalme rust, alleen onderbroken door het fluiten en tjilpen van vogels, niet zou doen vermoeden dat het eenmaal het tooneel was van wilde aanvallen en krijgsgeweld. Graaf van Rechteren geleidde mij ook in den ouden toren, door een zwaar beslagen deur van het bewoonde gedeelte van het huis afgescheiden; en waar zich in verschillende ronde vertrekken het archief bevindt en fragmenten, op de geschiedenis van het kasteel betrekking hebbende, worden bewaard. Wij klommen tot zelfs heel boven in de peer en door een van de hoogste luiken naar beneden starend en rondom naar het uitgestrekte landschap: Zwolle, Kampen, Hasselt, Ommen, den Lemelerberg, en vèr, heel in de vèrte de toppen van den Woldberg, de heide, de Zuiderzee daarachter... Toen rezen voor mijn verbeelding die levendige tafereelen van weleer, toen begreep ik ten volle de liefde van den bezitter voor zijn schoon buitenverblijf en zijn piëteit voor den krachtigen ouden toren, zes eeuwen lang getuige van de gebeurtenissen van Rechteren.
December 1907.
het kasteel van de n. zijde gezien.
|
|