| |
| |
[pagina t.o. 217]
[p. t.o. 217] | |
‘ WINTER’.
L ichtdruk naar een schilderij van
N. BASTERT.
(I n het bezit der firma E.J. van W isselingh & C o. te A msterdam).
| |
| |
| |
Nicolaas Bastert, door W. Steenhoff.
Wanneer we de som willen opmaken van al de vruchten, afgedragen door den negentiend'eeuwschen opbloei der Hollandsche schildersschool, zorgzaam vergarend wat in die verscheidenheid van verschijningen zijn eigenaardige waarde heeft doen erkennen, moet de productie van
n. bastert.
Bastert in de rekening worden opgenomen. En al kan hij dan bij de groepeering der beteekenende schilders van ons geslacht, wel niet op het voorplan of in het hoogste licht worden gesteld, zijn figuur is toch van aanmerkelijk belang tot vulling der compositie. Het goede deel van zijn werk is van zoodanig gehalte, dat het, bij aftrek, een wezenlijke vermindering in waarde zou beteekenen van wat ons de moderne Hollandsche kunst heeft nagelaten.
Bastert heeft zijn rang onder onze schilders, nader kunnen we zeggen in de afdeeling der kleinmeesters. Hij is daar in een nogal talrijk en gemengd gezelschap. Een nadere gradueele indeeling zou al direct bezwaarlijk blijken onder een meerderheid van talenten van zeer ongelijksoortigen aard. Persoonlijke voorkeur van kunstsoort zou daarbij ook allicht eenig gewicht in de schaal leggen. Naast Poggenbeek echter, wordt hij ter beoordeeling alree genoemd en tegenover dezen zijn werkelijk zijn hoedanigheden nadrukkelijker te kenschetsen of liever, zal door deze vergelijking zijn eigendommelijke beteekenis nader te bepalen zijn. Hun werken hebben veel gemeens; zij waren jaren-durend elkaars tochtgenooten bij het buiten werken en vanzelf was daar eensgezindheid in conceptie bij gekozen onderwerpen het gevolg van. In het algemeen genomen blijkt dan Poggenbeek een fijner geest van opmerking, een beschaafder en sierlijker voordrager, Bastert een waarnemer van meer kinderlijke opgetogenheid, een gemoedelijker uitzegger zijner stemmingen, ondervonden in vreugdevollen kijk op de dingen van buiten. Poggenbeek's werk is gedistingeerder van voorkomen, van smaakvoller inkleeding; maar dat van Bastert kan toch soms innemender zijn door een meer rondhartige en ongekunstelde betuiging zijner indrukken. Aan de hoogere virtuositeit van Poggenbeek, ook aan zijn fijner keurende opvatting, heeft Bastert zeer waarschijnlijk wel heilzamen steun ondervonden voor eigen werk. Wat dan echter te zijner eer kan worden opgemerkt,
| |
| |
is, dat hij durend een ruim vijftien-jarige samenwerking met Poggenbeek, zijn eigen geaardheid is blijven handhaven. Alleen de vruchten van hun gezamenlijke studietocht door Frankrijk en Italië hebben soms een haast bedriegelijke onderlinge overeenkomst.
Bastert is een waardig lidmaat van het gezelschap, dat de Marissen, Mauve, Weissenbruch en Gabriël tot leidslieden had.
teekenstudies (vroegste teekeningen). eigendom van den schilder.
Het voorgaan van dezen was hem een krachtige opwekking tot daden. Van den leus der nieuwe kunstwijze, wijduit verkondigd, is de rechte zin tot hem doorgedrongen - als tot zoovele anderen. Zij werden ermee opgenomen in den vlucht der ontspanning, die zich hier uitbreidde na eindelijke ontkoming aan den druk van een traditie, die den kunstgeest ontzenuwd had en de levende beginselen der schilder-methoden had uitgemergeld. Die tijd der kentering was een voordeelige voor de ontwikkeling der schilders; het vurig geloof in de waarheid der nieuwe kunstleus, de volle overtuiging in de leer, dat de schilder zonder bekommering om voorgeschreven praktijk-regelen en nog minder om esthetische leeringen, slechts zich te verlaten had op de bewegingen der eigen gemoedsaandoening, spande de energie, verlevendigde de gretigheid naar uiting. En waar de hevigheid van den drang altijd de mate bepaalt van het gunstig resultaat uit alle menschelijk pogen, zijn actie zegevieren doet over die door zwakker en trager drang wordt bewogen, daar moest wel de jonge kunststreving in krachtiger getuigenis van zich zelf, de heerschappij der vorige, dogmatisch uitlevende kunstleer verdringen. Maar door den schok der tegenbeweging sloeg de schaal natuurlijk wel weer wat ver naar den anderen kant over; het gezag der oude tradities, werd al te zeer zonder voorbehoud alle rechthebbendheid ontzegd. Er is dan ook spoedig reactie merkbaar geweest. Dat we echter tegenwoordig de grondregelen en de esthetische strekking van het Impressionnisme niet meer stabiele grondslagen achten tot vestiging eener toekomstkunst, mag er de mooie waarde van een tijdelijke verschijning toch niet aan doen ontkennen, noch de beteekenis er van doen voorbijzien. Het Impressionnisme is een belangrijk evolutionnair verschijnsel en zijn machtige kortstondige heerschappij heeft waarschijnlijk grooter strekking voor de toekomstige kunstontwikkeling dan we nu nog inzien.
Minder een keerpunt dan wel een verkenning van den rechten weg. 't Was een vooropzetting van de allereerste en aller- | |
| |
eenigste eisch bij een kunstwerk: - dat de kunstenaar in zijn werk moet blijk geven verrezen te zijn uit zijn menschelijkheid. Blijft hij hierbij in gebreke, dan is de uiterste zorg en alle betoonde vakbekwaamheid bij zijn arbeid, doeltreffendheid, zonder doel.
Het onderscheidende begrip van het wezen der kunst en het wezen der schilderij was onmondig geraakt door den dwang der conventie. Minder van kunstuiting dan van kunstbeoefening moet er toen gesproken worden. De voorliefde tot schilders als Dou, van der Werff en anderen uit de 17e eeuw, is voor de inzichten van dien tijd een kenmerkend getuigenis, zooals bij de volgende generatie de vereering van Frans Hals een veelbeteekenend verschijnsel werd. Het impressionnisme bracht opwekking aan den geest, verruiming van kunstmoraal. Dit waren de factoren tot een vrijmoedigheid van schilderwijze, die in de kunstgeschiedenis wel als het tijdvak van de verst doorgedreven wet der eigengerechtigdheid van het individu in den kunstenaar zal worden aangeduid.
In hoeverre dit tot teugelloosheid voerde, zou door een breeder opgezette beschouwing van het impressionnisme nader te bepalen moeten zijn. Erkend kon zeker worden, dat nu de lichtvaardigheid, als reactie op de verledene zwaarwichtige opvattingen, een gelukkig resultaat eerder bereikbaar maakte. Een aangenaam palet ten dienste van een impressionnabel gemoed was naar de nieuwere opvattingen van schilderkunst, de voornaamste en noodigste toerusting van een schilder. Een der eerste hollandsche impressionnisten moet het wezen van schilderkunst eens hebben geformuleerd aldus: schilderen is niet bederven wat ge bij toeval verkregen hebt. Of mijn zegsman de woorden al dan niet letterlijk overbracht, het kàn aldus gezegd zijn, want werkelijk is daarmee een rake kenschetsing gegeven van den grondaard der impressionnistische schilderkunst.
schuurtje in zonlicht. eigendom van den schilder.
Inderdaad is er nooit een kunstwijze geweest, waarbij het onbewuste zoozeer het redelooze naderde, met een uitvoering die zoo stout met ongedisciplineerde bewegingen, naar verrassende uitkomsten speculeerde. Geen richting ook heeft ooit in den vervalstaat haar ontzielde gedaante in zoo volstrekte vormeloosheid zich zien ontbinden. De navolgers, nadoeners, der 17e eeuwsche meesters, tot in 1800, konden in hun werk nog behouden de kenmerken van den uiterlijken gedaantevorm eener voorgaande zelfmachtige kunstuiting; technisch-kundig en in theorie ervaren, had hun ingespannen arbeid althans de beteekenis van de duurzaamheid eener deugdelijke traditie. Maar de impressionnistische kunstformule, die de
| |
| |
waarde eener schilderij minder getoetst wilde hebben aan positieve eigenschappen van praktijk dan aan het uitsluitsel op de vraag: hoe doet het, - kon bij het verkwijnen van haar bezielden geest, zelfs niet aan een degelijk manierisme het aanzijn geven. Waar het streven was, de
villa bohemen. eigendom van den schilder.
spontane gewaarwordingen zoo rechtstreeks mogelijk op het doek vast te leggen - gewaarwordingen uit luchtigste deining der visueele ontroering - daar hadden de doctrinaire praktijks-voorschriften geen reden van bestaan meer. Er werd nu als voldongen uiting aanvaard een staat van uitvoering die de schilder eener vorige generatie, gewend den inhoud geheel naar den vorm te meten, slechts als de ondergrond, als de planverdeeling van zijn arbeid-in-voltooiing zou hebben beschouwd. Van lieverlede werd ingezien (of op gezag aangenomen) dat een zoogenaamde aanzet, kloppend van leven, en in haar uiterlijke onstelligheid van vormduiding, als kunstuiting, toch rechtgeaarder was dan het kil-correcte, methodisch volvoerde schilderij der voorgangers. Het Impressionnisme moet echter in zijn grondaard blijven aangenomen als protest tegen de vorige richting, die gedreven door overmatige en uitsluitende verzorging van het uitingsmiddel, de zending van de kunst slechts scheen volbracht te zien in perfectie van de vakkunde. De nieuwe kunstleer moest er komen, zijn werking als een geweldmiddel haast in de cultuur van de kunst, als een heftige roering in een troebel stilstaand watervlak. Wijder genomenechter, openbaarde het slechts een zeer beperkt gedeelte van den geest der universeele schoonheid. Bovenal steunend op de aangedaanheid der zinnen, in vluchtige wisseling der aandoening, had deze kunstgedaante niet de grondlagen waar wortelen de bewegingen van den geest of de idee, die voor de geheele wereld het getuigenis der schoonheid in vaste omlijning doet erkennen. Het is de kunst van oogstreelende kleur of liever toon-harmonieën bovenal; beeldender wijze - zoekt zij plastische uitdrukking door juiste nuanceering van
koollandje. eigendom der firma v. gogh.
de kleur der zichtbare kennelijkheden. De structuur, de wezenlijkheid der dingen wordt minder uitgebeeld dan wel aangeduid.
En dan in het landschap wel vooral, is de harmonieuse tegenstelling van kleurige tinten, de behagelijkheid van den schijn der dingen
| |
| |
in de natuur, zooals die zich voordoet naar weersgesteldheid en daggetij, van zoo overheerschend gewicht in de voorstelling, dat wel nooit het muzikale element zich bij de schilderkunst tot zulke inmenging heeft verstout. Minder de kleur dan de zuivere toonschaal werd er in bestreefd. Daar vond de ondergane impressie het uitgangspunt tot haar vertolking, daarop steunde de bedoelde werking, de uiting
innsbrück. eigendom van den schilder.
van een stemming. Grijs weer is in het moderne landschap een zeer gezocht motief en kenteekenend is ook, dat waar het buiten in klaarder lichtschijn gegeven werd, in volle zon zelfs, bijna immer de dingen tegen het licht in werden gezien, wat een sterke wisselwerking der tinten teweegbrengt. Ook in teekeningen of buitenschetsen met krijt, verloochent zich niet deze neiging naar werken-op-toon, en maar enkelen, als Gabriël, met zijn strakke nuchtere teekeningen, hielden zich in tot zakelijke bepaling van een speurende observatie. Zeker is het, dat de hollandsche landschapschilders niet gevaar liepen te ontaarden in landmeters! Zooveel werk dan ook heeft het karakter van buitenstudie en velen hebben hun gelukkigste uiting gevonden in het direkt naar de natuur vaststellen der toonverhoudingen en kleurwaarden. En al is het nu ook waar, dat met die rechtstreeksche wedergave van het plotselijke eener gewaarwording, die ijlingsche aanteekening van wat het halfgesloten oog als de karakteriseerende merken in de verschijning der realiteit constateert, als voldragen werden gepresenteerd uitingen, die door vroegere meesters slechts als fragment van een schilderij geacht zouden zijn, toch zijn daarmee de meest intrinsieke eigenschappen van schilderen weer in het licht gesteld. Want ook in het landschap werd de waarde van ‘het onderwerp’ ontkend en tot aan de simpelste gevallen, die tot in 't oneindige bij een tocht door hollandsche streken, zich als pittoreske natuurbrokken voordoen - de kant van een sloot, een huizengroepje, een akkerveldje, een boom of struikpartij, de draai van een weg, de bochten van een water - al die treffende onderdeelen, werden belangrijk genoeg geacht tot motief van een zelfstandige, afgeronde landschaps-voorstelling. Maar ook is het waar, dat deze opvatting van natuuruitbeelding deze ongereglementeerde schilderwijze zich voetstoots leende tot lichtvaardige onderneming en, dat het bij zooveel aanhang aan die richting dikwijls
moeielijk is den grens te onderscheiden van het fijn georganiseerde én het handvaardige, het meeningsvolle van het zinledige. De fusie tusschen schijn en wezen in kunstuiting is nooit zoo subtiel geweest.
Al wat ons dan bij zooveel behoorlijke schil- | |
| |
derijen van tegenwoordig dan van twijfelachtige wezenlijke waarde toelijkt, met hun aanlokkenden schijn van frissche kleurtjes of stemmingsvollen toon, doet vermoeden een bedriegelijke voorwending van oprechten zin, dat kunnen we nog, uit zuiveren oorsprong geweld, herkennen in het werk van Bastert. De stemming heeft hier natuurlijk uitdrukking gevonden in de kleur, in de mildheid en den ongedwongen gang der schilderwijze. 't Is bij hem niet de doelmatige aanwending van een techniek, toegelegd op het goedkoope voordeel van sommige methoden en de werking uit een welbekend kleuren stel - riekend naar verwen - die een grijze lucht wazig doet lijken, een blauwe teeder, het groen sappig, een verschiet nevelig, een water vloeibaar en licht kaatsend - hier nog is kennelijk een hartelijke en blijmoedige kijk op de dingen van buiten, die zich heenwerkt door den schildertrant vlot en onomslachtig en die de kleur welig en geurig doet zijn. Daarom doet zooveel werk van Bastert weldadig aan, wijl de intimiteit van het hollandsche landschap op zoo verkwikkelijke wijze daarin veraanschouwelijkt wordt.
Wat de persoon van den schilder betreft, de levensomstandigheden en de omgeving sinds de jeugd, - het lijkt me hier in goede harmonie met de geaardheid en de eigenschappen van den kunstenaar.
Bastert is van huis uit een buitenman. Hij werd geboren in 1854 te Maarseveen, - in de Vechtstreek dus, die steeds het belangrijke veld voor zijn levens-arbeid was. Daar van jongsaf hij zijn pleizier in teekenen vond, werd er in de buurt naar een teekenmeester omgezien, die aan zijn oefeningen wat stuur zou kunnen geven. Toen naar het inzicht van dezen mentor de vorderingen genoegzaam waren om aan palet en penseelen te gaan denken, raadde hij hem aan een leermeester van hoogeren graad in het vak op te zoeken, en werd als zoodanig den schilder Marinus Heyl gekozen. Bij dezen was toen ook Poggenbeek in de leer, en van dien tijd af reeds, dat is omstreeks 1876, dateert Bastert's vriendschap met dien fijnbeschaafden kleinmeester. Zij trokken naar Overijsel met hun meester om buitenstudies te maken. De vroege teekeningen, hier gereproduceerd, zijn vruchten van die studietochten en we vinden daaruit wel
consistoriekamer. eigendom van den schilder.
het getuigenis van de nauwgezetheid en studieuse uitvoerigheid, die Heyl aan de oefeningen van zijn leerlingen tot eisch stelde. Weer in Amsterdam terug, ging Bastert de avondlessen volgen aan de Rijksacademie. Weldra echter meende hij, dat een inschrijving voor den geheelen cursus wenschelijker was. Overdag nu ook werkte hij op de pleisterklasse onder Prof. Allebé. Het plan eens voor een tijdje naar een buitenlandsche academie te gaan, toen hij in aanmerking mocht komen voor de schilderklas, werd wel gevormd, maar bleef voorloopig bij wat het was. Het kwam toch tot uitvoering en zoo is Bastert voor twee seizoenen ook leerling geweest van de Antwerpsche academie, schilderende onder leiding van den bekenden Prof. Verlat, een schilder wiens beteekenis vooral moet gezocht worden in struische techniek-kwaliteiten. Wellicht dat Bastert tot den keus van deze schilderschool kwam, wijl er daar voor allerlei genre's afzonderlijke klassen waren,
| |
| |
zelfs ook voor landschapschilderen! Er was daartoe een terrein bestemd, beplant met boomen, struikgewas etc.; maar ook binnen de muren van het gebouw werd de oefening in landschapschilderen voortgezet, door het maken van studies naar allerlei rustieke voorwerpen, als boomstammen en takken met bladermassa's. Hiermede was Bastert's leertijd volbracht, maar eigenlijk beteekende dit, dat hij, als de anderen, aan de noodwendigheid van voorafgaande oefeningen, tot bekwaming der handen, had voldaan. De academietijd met zijn langdurig pleister-teekenen, was naar de opvatting van zoovelen uit dien tijd, de officieele kweekgelegenheid voor den toekomstigen schilder, waarnaar hij zich in gelatenheid had te schikken, dat hij aanvaarden moest bijna als een noodzakelijk kwaad. 't Hing af van omstandigheden, van wenken en informaties, aan welke school of inrichting hij dien dressuurtijd zou door maken, welke hem het profijt moest brengen, dat hij zelf steeds twijfelachtig zou blijven vinden.
Zoo begon ook voor Bastert eerst het ernstige werk, de eigenlijke studie, toen hij met schetsboek en schilderkist op vrijbuiten kon gaan over de onbegrensde terreinen van het platteland, er de eene studie na de andere mocht aansmeeren uit pure schilderslust en naar eigen schoonheidsinzicht. Zijn palet aldus te familiariseeren met de mooie eindeloos varieerende kleurnoten, die er zijn oogen boeiden, dát was eerst de definitieve vorming in vakkundig opzicht.
Met Poggenbeek samen, betrok hij een huisje te Breukelen en van dit landelijk atelier uit ondernamen zij hun landelijke tochten. Zij scharrelden alles zoowat samen in hun huishouden en doopten hun woning: ‘Bohemen’.
toren te zierikzee. eigendom der firma c.m. van gogh.
Dit was omstreeks 1881, en tot '85 werkten zij aldus voortdurend in elkaars gezelschap, bij tijd en wijlen vertoevend in Amsterdam. Het huisje werd hier onder de reproducties opgenomen. Waarschijnlijk dat hier het verlangen bij hen ontstond eens een studietocht te ondernemen door streken geheel vreemd aan hun oog. Op een goeden dag waren zij reisvaardig met hun schilder-apparaten en trokken naar Frankrijk, gingen vandaar verder en belanden zelfs in Italië, waar zij, voornamelijk in Venetië, meerdere studies maakten. Uit de werken van Bastert van dien tocht meegebracht, blijkt wel, dat de verrassende aanschouwing van landstreken zich vertoonend onder sterker kleur en heller licht, dan hem in Holland gemeenzaam werd, van direkte opwekkende uitwerking was hij zijn werk. Daar zijn studies onder, die met hun kernachtige schildering, en glansvolle heldere kleur, soms ook hun pittig geaccentueerde teekening, een bijzondere aantrekke-
| |
| |
aan de seine. eigendom der firma c.m. van gogh.
lijkheid hebben tusschen zijn hollandsche werk.
Met de voorgaande gegevens heb ik ruimschoots voldaan aan de gebruikelijke opteekening van biografische aangelegenheden. Zoo ze wat uitvoerig werden, heb ik daarmee bedoeld aan te duiden de opvattingen voor ontwikkeling en vorming van een schilder, bij een richting die toen nog in volle leefkracht was, - opvattingen wel eens al te ruim van geweten en die nog gestrenger van studie-eisch waren voor vertegenwoordigers dier zelfde richting, wier leertijd een twintig jaar zoowat terug gaat, als Israëls, Gabriel, Weissenburch en Mauve. Een meer particulariseerende beschrijving, in kenschetsing van de persoonlijkheid, is veelal meer dienstig tot geschikte bladvulling, dan tot wezenlijk nadere kennismaking met den kunstenaar-mensch in kwestie. Ik weet ook geen nadere bijzonderheden uit Bastert's leven en hij is er de man niet naar uit te pakken over ervaringen en gebeurtelijkheden langs zijn loopbaan, die hij mocht veronderstellen een zoogenaamde causerie over hem en zijn werk wat aan te peperen. De indruk, die een kennismaking met hem nalaat, is die van een eenvoudig, gemoedelijk mensch, die de vreedzaamheid zoekt in zich zelf en in den omgang met zijn naasten. Iemand, die van buiten komt, zonder intimideerende vormelijkheden, die na de eerste begroeting - voor we verder praten - het kistje sigaren voor den dag haalt, en, als het gesprek vlot raakt, nog een ‘glaasje’ laat komen ook. Alles met ongedwongen bewegingen, uit de gulle gezindheid van een mensch, die zijn gasten graag welgevallig is. Toeschietelijk en te goeder trouw in zijn houding en praatgewijze als in zijn werk. Want gelijk aan zijn persoonlijkheid, is er aan zijn werk niets van indrukwekkende houding of hoofsche manieren, maar wordt het u aldra gemeenzaam en innemend door de onverholen vertrouwelijke wijze, waarop deze buitenman zijn dagelijksche bevindingen van het bekorende der streken, waardoor hij van kindsbeen af gedoold heeft, mededeelt. Onder zijn tijdgenooten zijn er wel
verschillende geweest, die waren kunstvoller in hun uiting, breeder of dieper van gezindheid, meesterlijker en gelijkmatiger van beweging, maar boven velen is Bastert innemend om de rondhartige en levendige betuiging van zijn eenvoudige, voor indrukken van het schilderachtige buiten, ontvankelijke natuur. De ongelijkheid, die in zijn oeuvre valt te constateeren, bij hem zeer sterk zelfs, vindt dan ook dáárin wellicht haar oorzaak, dat bij dezen vooral, boven de meesterschap in het vak, de hartgrondige genegenheid voor wat hij te schilderen onderneemt, aan 't welslagen
| |
| |
sneeuwlandschap. eigendom van e. van essen, amsterdam.
van het werk tot overwegende eisch is. Zoo is er iets opens in het werk van dezen schilder, waarin een tijdelijke verflauwing van den geestkracht zich niet door eigenschappen van eenige meesterlijkheid tracht te verhelen. Meer dan bij menig ander weet ge aanstonds, waaraan ge toe zijt bij de innerlijkheid van Bastert's werk en daarom is het beminnelijk. Zijn kunst is licht verteerbare kost, zoo men wil; de stemming die zij oproept, is die van zoete behagelijkheid, van tijdelijk weggebande zorgelijkheid uit het alledaagsch gewriemel, van hartverkwikkende ontspanning, ondervonden bij een kuiertocht door hollandsche streken, waar de terreinen op een vlak grondplan elkaar begrenzen, wisselend van uitzicht bij elke honderd schreden. En daarin wel vooral is de eigenaardige schilderachtigheid van het Utrechtsche land.
Het Utrechtsche landschap in den omtrek der Vechtstreken is gelijkvloersch; de ruimten hebben er geen groote verhoudingen, daar openen zich geen grenzelooze uitzichten. Maar, meer dan van eenige andere provincie wellicht, draagt het landelijke er een vertrouwelijk en blijmoedig karakter. Reeds Vondel noemde het een ‘Paradijs vol weelde’. De grindwegen zijn er smal en ordelijk gebaand, helder lichtend tegen de àl-zijdsche omgeving van groenende vlakten der weilanden; zij vormen laantjes tusschen knotwilgen met hun buigzame tak-stengels en volle blader-pluimen. Die paden, vreugdig betreden op zonnige dagen, als rosende lichtkaatsingen vloeien over het blanke grint, hebben bij duisterende namiddag, bij regenachtig weer, de vreedzame inkeer van huiselijken schemer. De hofsteden met hun bijhoorigheden van schuren en hooibergen, zijn er stevige, regelmatige steenen bouwsels onder zware rieten bekapping, proper en wèl onderhouden; aan het erf grenzen de boomgaarden, een volte van groenende wolken in teerste nuanceering. Het hout is er groeikrachtig; slank uitgewassen boomen met breidende bladerkroonen, dicht kreupelhout sterk en glansend van blad. De sloten zijn geulen met helder vlietend water, en wilgjes staan er veelal langs de kanten; de vaartjes dragen waterlelies omkranst door vlak-drijvende breede bladen en langs de oevers wuift het riet. In de buurt van Nieuwersluis, Breukelen, Maarsen - zijn er verrassende wendingen
| |
| |
houtdragers. krijtteekening. eigendom van den schilder.
van het uitzicht, bij 't kronkelend verloop van de Vecht. Een plotselinge samenscholing van burgerlijke dorpswoningen, beschut door zwaar geboomte, vertoont ineens een gansch andere situatie van het landschap, nu met gesloten partijen, met ordelijke afwisseling en vaste omlijnde contrasten van licht en donker; de diepe tinten der behuizingen tegen het zwaar geboomte, spiegelen onmiddellijk in de wijde bochting der Vecht, die daar ligt als een ruim bassin.
Het is uit dezen aard van rustieke bekoring wel vooral, dat Bastert's opvatting van het Hollandsche landschap zich kennen laat, en de uiting daarvan genietbaar doet zijn.
En dezelfde neiging voor de beminnelijke verschijning van het klein-geproportionneerde landschap, dezelfde warme gemoedelijke waarneming van de wezenlijkheid der dingen, spreekt zich misschien nog 't duidelijkst uit in de wintergezichten. De stemming komt dan vaak tot de nadrukkelijkste verklaring, gesproten uit realistische aanschouwingswijze van de treffende overheersching der schelle sneeuw over al het andere, dat nuchterder nu van wezenlijkheid schijnt, en tot in zijn hoogste lichtkracht zooveel tinten wordt terugslagen, vertroebeld door tegenstelling van het schelle, onbesmeurde wit. Technisch beschouwd, voert Bastert in zijn winterlandschappen misschien nog 't gelukkigst zijn kwaliteiten op door strakheid van vormduiding en klaarheid van kleurschikking.
Het geheele werk van Bastert laat zich kenmerken door een voorliefde tot lichte tinten, levendige en frisch opgezette kleuren; soms bereikt hij, vooral bij de groenen van ijlsten kleurstaat, de transparantie van de aquarel. Hij ziet zijn landschapgevallen graag door klaar licht beschenen, en eene blauwe lucht waarlangs glanzende witte wolken drijven, plaatst hij daar dikwijls boven. Toch raakt zijn kleur zelden tot den staat van verfijning en zijn teekening doet ook schaarsch nawijzen die fijne accenten, welke een ver beschaafde en teeder verzorgde techniek kenmerken. Zijn factuur, die op kloeke wijze de partijen in volle bloeiende kleur zoekt aan te duiden, is de rechtstreeksche uitdrukking van zijn niet grootsche maar warme en zuiver wellende intentie. En wat hij aldus in gelukkige stonden als resultaat van zijn eenvoudig streven ons voorzet, is een verkwikking
| |
| |
voor het oog, een heenwijzing naar wat we ontroerends en moois in het Hollandsche landschap weten te vinden. Zijn schilderijen, gelijk van zoovelen zijner tijdgenooten, zijn veelal als studies aan te duiden, maar ze hebben dan ook vaak de hun eigene voldongenheid als volledig uitgewerkte notities van wat het oog opmerkte, het gemoed ervaarde. Want, als we onder schilderij willen verstaan, een uiting, die, ter verwerking van een gegeven thema zich in de betreffende hoedanigheden afsluit, dan is in relatieven zin, toch ook als een afgerond geheel te beschouwen, een impressie van kleur en toon-tegenstellingen, die naar haar ganschen inhoud van momenteele aandoening, zich in vollen maat geven kan, dus geheel zich uitsprak.
Een waardeschatting van Bastert's kwaliteiten, als schilder, als teekenaar, wil ik hier niet trachten te geven. Een critische beschouwing van dit talent is nu niet bedoeld bij een schilder, wiens sympathieke eigenschappen wel eens worden voorbij gezien, wijl er in zijn uiting een tekort is aan vermogens, die het volle meesterschap in schilderijbouw doen herkennen. Zijn landschappen hebben niet die hechte constructie, welke wijst op een macht de dingen in vorm en kleur tot een groot geheel te dwingen; de samenstelling is soms te los, de teekening vooral wel eens te onmachtig. Toch heeft een werk als het gezicht aan de Seine houding. Het is een gelukkige greep, met een mooi evenwichtige rangschikking der partijen. Er is in uitgedrukt wijdheid en luchtruimte, en de planverdeeling is er gunstigst op gericht, om van dit landschap een werking van voorname rust te doen uitgaan. Ook de schilderwijze toont zich hier beheerscht, en toch lenig van beweging. 't Is of Bastert bij opzet en uitvoering van dit werk in Frankrijk, onder indruk verkeerde van Daubigny's magistrale en statige landschappen.
Bastert is als vertegenwoordiger van de laatste kunstopleving in Holland een niet zeer machtige maar zuivere en innemende verschijning. Zoo hij in zijn kunstuiting van het magistrale al ver af is, dan ook even ver is hij verwijderd van het gekunstelde of de methodische vaardigheid; en heeft hij niet een verfijnende kleurzin, evenmin wiegt hij zijn stemming in een weeke gevoeligheid. Zijn goede werk, tot welken graad van kunstgehalte men het ook taxeeren wil, is zeer genietbaar. Het is opwekkend als de naive ontboezeming van een zuiver wellende aandoening, de oprechte wedergave van een verukkend aankijken der verschijnselen van buiten, die hem lief zijn. Een kunstsoort derhalve die niet versmaad mag worden, een uiting in landschapschilderen, die zeker niet de breede allures heeft als bij Weissenbruch. maar toch in haar welige gedaante en milde betuiging, aan dezen verwant is.
Er schijnt mij in de laatste werken van Bastert een willen naar meerder bewustheid, naar vaster stuur over de intuitieve handeling. Daar is gestreefd naar klaarder kleurstaat gespreid over grooter geziene partijen; ook naar vaster ordening van meer samengestelde landschapmotieven. Men mocht wel wenschen, dat, zoo dit werkelijk een wending beteekent, het tot ruimeren uitgroei mocht leiden van zijn vermogens. Maar zulk een zelfinkeer bij deze niet machtig aangelegde, maar echte schildersnatuur, zal toch uit haar geaardheid bij verdere ontwikkeling, die warmte van aandrift hebben te onderhouden, die haar in zooveel bloeiende aanduidingen van de schilderachtigheden der hollandsche streken, tot rechtstreeksche en van leven tintelende uiting dreef.
|
|