| |
| |
| |
Nederlandsche kerken,
door A.W. Weissman.
V.
De Heilige Stede of Nieuwe Zijds Kapel te Amsterdam.
Dat als vijfde in de reeks der Nederlandsche Kerken thans de Heilige Stede of Nieuwe Zijds Kapel te Amsterdam volgt heeft als treurige oorzaak het aanstaand verdwijnen van dit gedenkteeken, hetwelk thans onder den moker van den slooper valt, daar de pogingen om het gebouw te behouden niet de gewenschte uitkomst hebben gehad.
de n.z. kapel uit het oosten gezien.
In het jaar 1345, den 15den Maart, was een bewoner van een huis in de Kalverstraat te Amsterdam zóó ernstig ziek, dat hem de H. Hostie werd toegediend. Kort daarna moest de lijder overgeven, en kwam de Hostie, zonder dat dit werd opgemerkt, in het haardvuur terecht, waaruit zij den volgenden morgen onbeschadigd te voorschijn werd gehaald. Daarop legde men haar voorloopig in een kist, tot een priester kwam, die aan de geestelijkheid der stad van het gebeurde wonder kennis gaf. Het H. Sacrament werd nu in plechtigen optocht naar de Oude Kerk, destijds de eenige kerk van Amsterdam, teruggebracht.
Velerlei wonderen geschiedden sedert, en de Hostie, aanvankelijk in de Oude Kerk bewaard, werd later overgebracht naar eene Kapel, die ter plaatse, waar het haardvuur gebrand had, werd gebouwd.
Hoe deze Heilige Stede zich vertoonde, weten wij niet. Zij wordt in een schepenbrief van 1361, op het Begijnhof berustende, het eerst genoemd, doch is in 1421 en daarna in 1452 door brand vernield, waarbij echter telkens de Hostie gespaard bleef.
Vermoedelijk hebben deze twee kapellen nog niet de grootte gehad van de tegenwoordige, die wij voor het eerst zien afgebeeld op de houtsnêeprent van 1544, gemaakt naar eenschilderij van Cornelis Anthonisz., van 1536, welke Amsterdam in vogelvlucht voorstelt.
De Heilige Stede vertoont zich hier met drie beuken, die aan de zijde der Kalverstraat zich tot één dwarsbeuk vereenigen. Het noordelijk deel van dezen dwarsbeuk, buiten de kerk uitstekende, heette al van ouds ‘De Heilige Hoek’ omdat daar het huis had gestaan, waarin het wonder was geschied.
Wanneer wij deze oudste afbeelding vertrouwen mogen - en ik zie geen reden, waarom dit niet het geval zou moeten zijn - dan bezaten de zijbeuken, ofschoon zij de zelfde lengte hadden als de tegenwoordige,
| |
| |
toen slechts drie gewelfvakken, die de dubbele breedte hadden van de zes, die thans aanwezig zijn. De middenbeuk eindigde aan de oostzijde in een koornis, die niet ver van het water aan het Rokin uitkwam. Een torentje rees, als thans, uit het dak aan de zijde der Kalverstraat.
In 1555 is men met het verbouwen der Heilige Stede begonnen. Toen werd niet slechts het getal der gewelfvakken verdubbeld, doch werd ook de oude koornis gesloopt, en door een nieuw koor, met een trans er om heen, vervangen.
de n.z. kapel naar het westen gezien.
Even als vroeger gaf men aan de beuken en den trans dezelfde hoogte, hetwelk veroorloofde, de geprofileerde pijlers zeer slank te maken, daar zij geen muurwerk droegen doch alleen het houten dak. De geringe dikte de zer pijlers had het voordeel dat de kerkbezoekers in het gezicht op het altaar of den predikstoel weinig belemmerd werden. De houten gewelven, in de kerk aanwezig, waren eigenlijk niets anders dan eene beschieting, tegen de kap aangebracht, en gaven geen grooter belasting, dan door de ondersteuningspunten met veiligheid kan worden gedragen. Tegen schranken waren de pijlers gevrijwaard door de kapbalken, onder de gewelven aangebracht en met houten muurstijlen door karbeels verbonden.
In oude kerken staan de pijlers haast nooit volmaakt in het lood, zonder dat dit tot ongerustheid behoeft aanleiding te geven. En wanneer niet in 1898 een der pijlers van de Nieuwe Zijds Kapel een deel van haar voetstuk had verloren zou ook dit gebouw nog jaren lang hebben kunnen bestaan. In ieder geval ware het gebrek met betrekkelijk geringe kosten te herstellen geweest. Ongegronde vrees voor instorten heeft toen echter het Amsterdamsche bouwtoezicht het wegnemen van een deel der dakbedekking doen gelasten, hetwelk inwatering ten gevolge had, die, tien jaar durend, 't gebouw groote schade deed lijden.
Beschouwen wij thans de houtsnêeprent van 1544. Wij zien daar de Heilige Stede grootendeels vrij staan. Alleen op den hoek van het Rokin en de Wijde Kapelsteeg verheft zich ‘het huys, daer men de wolle in ende uyt slaet om te waerdieren.’ Toen het Stadsbestuur 1531 met het maken van dit gebouw begon, wekte dit de verontwaardiging van een driehonderdtal aanzienlijke bewoonsters van Amsterdam, die daar heiligschennis in zagen. Op zekeren avond in Mei van dat jaar wierpen de vrouwen de reeds gegraven fundeersleuven weder dicht. De aanvoersters werden daarvoor gestraft en deden te vergeefs bij Keizer Karel V te Brussel hun beklag.
De vergrooting, in 1555 ondernomen, was weidscher beraamd, dan zij uitgevoerd werd.
| |
| |
Dat men bedoeld had, het koor naar het oosten te verlengen bleek in 1896, toen bij het bouwen van een huis aan het Rokin de fundamenten werden opgegraven. De tijdsomstandigheden hebben vermoedelijk het uitvoeren van het grootsche plan belet, zoodat men den trans onmiddellijk aan de bestaande kerk bouwde. De bocht in de kade van het Rokin, die in 1559 werd gemaakt, heeft nog lang de herinnering aan de niet uitgevoerde verlenging levendig gehouden.
de heilige hoek in de n.z. kapel.
Dat de verbouwing der Heilige Stede veel van een vernieuwing moet hebben gehad, was te zien aan de details der pijlers, die, ofschoon nog wel in Gothischen trant, toch weinig van het eigenlijk karakter der middeneeuwen vertoonden. Ook in de 17e eeuw zijn nog vernieuwingen uitgevoerd, gelijk uit de kapiteelen en basementen der zes westelijke zuilen bleek.
In middeneeuwschen trant was het snijwerk onder enkele ribben van het houten gewelf, dat fantastische koppen en een vrouw verbeeldt. Ook de deur naar de kosterswoning was in dien geest, doch het was aanstonds te zien, dat zij later voor de tegenwoordige opening passend werd gemaakt.
De herbouwde Heilige Stede, omstreeks 1568 gereed gekomen, heeft slechts tot 1578 voor haar oorspronkelijke bestemming gediend. Toen werd zij voor wereldlijke doeleinden gebruikt en pas in 1590 voor den Hervormden eeredienst ingericht.
In 1625 gaf Balthazar Florisz. van Berckenrode een koperprent in het licht, waarop Amsterdam in vogelvlucht gezien is afgebeeld. Daar aanschouwen wij de Heilige Stede nog in haar ouden staat, doch grootendeels ombouwd en alleen aan de noordzijde nog vrij liggend. Het daar aanwezige pleintje, grooter dan het nu is, wordt door een muur met een poort er in van de Wijde Kapelsteeg gescheiden. Op dit pleintje bevond zich een uitbouw voor het orgel. Omstreeks 1630 werd het Toskaansch portiek aan het Rokin en het Jonisch portiek in de Kalverstraat gemaakt. Naar den stijl te oordeelen moet de tegenwoordige kerkekamer aan de Wijde Kapelsteeg van omstreeks 1650 dagteekenen, daar zij een klassieke Dorische ordonnantie vertoont.
De bekende ‘kastjes’ in de Kalverstraat komen voor het eerst op een prent van 1662 voor, als houten winkeltjes, wier vensters door luiken, welke, naar beneden geslagen, als banken voor uitstallingen dienden, werden gesloten.
Dat de kerk, vóór de Hervorming, zeer rijk versierd was, spreekt van zelf. Van die versieringen is in 1578 door de geloovigen
| |
| |
slechts weinig gered. Alleen vier kostbaar geborduurde altaarkussens en twee processievaandels, nu in het Begijnhof berustende, herinneren aan de oude pracht. Aan de gevels prijkte sierlijk beeldhouwwerk, later echter grootendeels verdwenen. De top van den ‘Heiligen Hoek’ was met nissen en overhuivingen versierd. Soortgelijke ornamenten kwamen ook voor den dag, toen in 1896 een der steunbeeren van het koor tijdelijk zichtbaar was.
beeldje van eikenhout onder het gewelf van de n.z. kapel.
Het hoofdaltaar stond in de koornis; daaraan was verbonden een genootschap van aanzienlijke vrouwen, het Sacraments-gilde geheeten. Nog andere altaren waren aanwezig, daar die aan O.L. Vrouw, den H. Rochus, het H. Kruis, den H. Laurens, den H. Gangolf en den H. Sebastiaan gewijd, in de stukken genoemd worden. Waar deze altaren hun plaats hadden is echter niet bekend. Na 1566 zullen er wel vijf tegen de muren van den koortrans hebben gestaan.
Een bijzonder sieraad bezat de Heilige Stede in haar orgel, dat tegen den noordermuur was geplaatst. Dit orgel, uit het begin der 16e eeuw, heeft in zijn Laat-Gothische vormen groote overeenkomst met een ander, van 1511 dagteekenend en in het koor der St. Laurenskerk te Alkmaar aanwezig. Daar wij op de schilderij van Cornelis Anthoniszoon, in 1536 vervaardigd, den uitbouw voor de blaasbalgen en de trap zien, moet het instrument in dat jaar reeds bestaan hebben. Tot 1871 is het op zijn plaats tegen den noordelijken muur der kerk gebleven. Een nieuw orgel, boven den ingang aan de zijde der Kalverstraat aangebracht, kwam het oude vervangen, dat sedert naar de Roomsch Katholieke Kerk te Jutfaas werd overgebracht.
De orgelkas komt op een rijke console uit den muur naar voren. Onder de pijpen zijn sierlijke traceeringen aangebracht. De be- | |
| |
kroning wordt gevormd door vijf opengewerkte torentjes, die een grooter torentje omgeven. De onderdeelen dezer torentjes zijn met al den rijkdom behandeld, die de Laat-Gothische stijl ter beschikking had.
toren der n.z. kapel.
In de middeneeuwen was men gewoon, het eigenlijk priesterkoor van een kerk door muren of hekken af te sluiten. Zulk een afsluiting zal ook in de Nieuwe Zijds Kapel wel bestaan hebben, doch er is niets meer van over. Ook de ‘Heilige Hoek’ moet van de kerk door een hek zijn afgesloten geweest, daar zij in 1578 als afzonderlijke kapel vermeld wordt.
De kerkekamer, die in het begin der 19e eeuw op weinig fraaie wijze gemoderniseerd werd, zoodat van de oude versieringen alleen een viertal in marmer gebeitelde wapenschilden overbleven, bevatte in de 18e eeuw verschillende schilderstukken, die door den stadshistorieschrijver Jan Wagenaar in 1765 aldus vermeld worden: ‘Daar worden nog eenige brokken bewaard van een schilderstuk waarop het Mirakel der H. Stede en bijzonderlijk de vrouw, die de onbeschadigde Hostie uit het vuur grijpt, de plechtige ommegang met dezelve, de aanbidding derzelve door Engelen en andere bijzonderheden verbeeld zijn.’
Die kunstwerken schenen in het begin der 19e eeuw verdwenen te zijn. In 1845 kwamen zij uit een met behangselpapier overplakte muurkast der kerkekamer echter weder voor den dag, en zij hebben tot 1898, in lijsten achter glas gezet, de wanden van dit vertrek versierd. Daarna werden zij naar een kamer bij de Nieuwe kerk overgebracht, waar men ze nog kan zien.
De acht schilderijen zijn van verschillende grootte en blijkbaar hebben zij vroeger tot één geheel behoord; maar daar enkele fragmenten van groote, andere van kleine figuren voorzien zijn, kunnen zij niet één tafereel hebben gevormd, doch moet men eerder aan een altaarstuk met luiken denken.
kraagsteenen in de n.z. kapel.
Men schrijft deze werken toe aan Jacob Cornelisz. van Oostzanen, die van 1506 tot 1518 te Amsterdam geschilderd heeft.
Van de geschilderde glazen, waarmede de Heilige Stede versierd was, zijn de laatste overblijfselen in 1832 verwijderd. Toen zijn de traceeringen uit
| |
| |
de vensters genomen en door houten ramen vervangen. Het glas van het zuidoostelijk venster was in Wagenaar's tijd nog zoo goed bewaard, dat hij er een prent naar kon laten maken. Wagenaar zegt, dat Maximiliaan van Oostenrijk het venster had doen plaatsen in 1484, toen hij de Heilige Stede bezocht.
Daar de koortrans pas in 1555 begonnen is, moet dit glas van Maximiliaan, als het in 1484 geschonken is, toen een andere plaats hebben gehad, bijvoorbeeld in den muur, die eertijds den zuiderbeuk aan de oostzijde afsloot.
Het venster, dat Wagenaar deed afbeelden was blijkbaar het benedenste deel van eene compositie, die oorspronkelijk een geheel raam had gevuld. Men ziet op de prent knielende figuren, zooals ze ook in het benedendeel der geschilderde ramen van de Oude Kerk te Amsterdam en de St. Janskerk te Gouda worden aangetroffen. Zulke figuren plegen portretten der schenkers te zijn.
Op de prent van Wagenaar ziet men, links, Maximiliaan, voorgesteld in keizerlijk ornaat, terwijl achter hem zijne twee gemalinnen, Maria van Bourgondië en Bianca Maria Sforza knielen. Daar Maximiliaan met de laatste in 1494 getrouwd is, kan het glas niet in 1484 gemaakt zijn, en moet derhalve de opgaaf van Wagenaar onjuist wezen.
De stijl van het werk wijst echter op nog lateren tijd als dien der vervaardiging. Immers het keizerlijk wapen in den linkerhoek, waarnaast twee engeltjes in Renaissancestijl staan, kan niet van vóór 1540 dagteekenen.
Dit wapen zou van een herstelling afkomstig kunnen zijn, die ondernomen werd na 1555, toen het glas in den voltooiden koortrans zijn plaats kreeg. Misschien ook bestaat het door Wagenaar afgebeelde glasschilderwerk uit fragmenten van twee vensters, die, oorspronkelijk in den noorder- en zuider zijbeuk aan de oostzijde aanwezig, later tot één geheel werden samengevoegd.
de n.z. kapel uit het noorden gezien.
De rechterhelft vertoont Philips de Schoone, met zijne gemalin Johanna van Arragon en zijne kinderen, Karel V, Ferdinand I, Eleonora, Elizabeth, Maria en Catharina. Daar dit jongste kind, in 1505 geboren, hier als ongeveer tien jaar oud is verbeeld, kan deze helft niet vóór 1515 zijn gemaakt.
Toen de kerk in 1590 weder voor den eeredienst bestemd werd, voorzag men haar van een predikstoel, een doophek, banken met en zonder overhuivingen en twee sierlijke tochtportalen. De koorbanken, die tot 1899 in den zuider zijbeuk stonden, moeten, naar den stijl te oordeelen, omstreeks 1565 gemaakt zijn, daar zij in het bladwerk herinneringen aan de Renaissance vertoonden.
| |
| |
Verscheidene grafzerken hebben nog hunne versieringen en opschriften, die echter door het afloopen dikwijls onleesbaar zijn geworden. De meeste dier opschriften dagteekenen uit de laatste jaren der 16e en de eerste der 17e eeuw. De 18e eeuw is bijna niet vertegenwoordigd, doch de betrekkelijk talrijke 19e-eeuwsche zerken doen zien, dat er tot het einde van 1862 nog in de Heilige Stede begraven werd. Namen van bekende personen vindt men niet. Ook de soms zoo eigenaardige opschriften, elders aanwezig, ontbreken. Alleen op de zerk, die het stoffelijk overschot van Aef Pietersdochter, de 5 April 1596 ontslapen huisvrouw van Gerrit Gerritz. Dootshooft dekt, leest men: ‘Die Heer verleen haer en ons allen een vrolijcke opstanding. Amen’. Een Duitscher, ‘der ehrenhafte Heinrich Krämer’, 7 Mei 1637 gestorven, liet in zijn moedertaal een tekst uit Jezus Sirach, die de ellende van het leven schildert, op zijn graf beitelen.
Maar overigens heeft men zich bepaald tot het vermelden van wie begraven is, waarbij dan meestal de dagteekening van het overlijden en een enkele maal de leeftijd gevoegd is.
De Heilige Stede moet een prachtigen aanblik hebben opgeleverd vóór 1578, toen zij met haar altaren, beelden, geschilderde glazen en andere versierselen prijkte. Zóó heeft niemand der thans levenden haar aanschouwd.
Velen herinneren zich nog het interieur, zooals het zich vertoonde, eer in 1870 het nieuwe orgel aan de zijde der Kalverstraat het effect bedierf. Wel waren toen de eikenhouten meubelen door een laag eikenhoutverf bedekt, maar die geelachtige tint stemde wonderwel overeen met het wit der muren en pijlers, met het bruin der houten gewelven. Men werd, bij het aanschouwen, aan schilderijen van Pieter Saenredam herinnerd.
Na tien jaren van verval en verwaarloozing was de schoonheid nog niet uit de Heilige Stede geweken, ja in veler oog was die schoonheid grooter dan te voren, toen het doorsijpelend water de witkalk van de pijlers had afgespoeld, toen het houtwerk ten deele met paddestoelen bedekt was, toen vele ruiten gebroken en de vervaalde gordijnen in flarden gescheurd waren. Vooral op heldere dagen, wanneer het zonlicht geestig binnenviel was hier voor wie het oog van een schilder heeft, veel te genieten.
Nu de Heilige Stede gesloopt is, derft Amsterdam niet alleen een gedenkteeken, dat getuige was van zijn ‘eer ende opcomen’, maar mist het ook een zijner meest karakteristieke kerkgebouwen. Het zal tot in lengte van dagen worden betreurd, dat de Heilige Stede, waaraan zulke herinneringen verbonden waren, moest verdwijnen, nadat tien jaar voor haar behoud, doch te vergeefs, is gestreden.
|
|