met lucht en licht, met velden en rivieren, met boom en beest. Ook dit is... maar schijn, dat spreekt van zelf; alles is natuur, ook de ingewikkeldste en meest verfijnde stadsmenschenziel; de eenheid bestaat overal, al is hij niet altijd gemakkelijk te ontdekken, maar zeker lijkt mij wel, dat althans de aantrekkelijkheid van dorpsmenschen voor litteraire behandeling gelegen is in dat (schijnbaar dus) meer natuurlijke, en in den inderdaad aanwijsbaren en begrijpelijken grooteren eenvoud en openlijkheid van het buitenleven. Hartstochten en gevoelens vertoonen er zich in naïever vorm, veel minder vervalscht en vernepen, veel minder verholen.
Daar zal nog wel bijkomen dat men het buiten de stad schilderachtiger vindt en prettigruimer om in te verwijlen met de scheppende verbeelding.
Redenen van dezen aard althans moeten, zoo stel ik mij voor, den stadsman Victor de Meijere bewogen hebben voor wat hij in proza, in verhalen te zeggen had, zijn onderwerpen niet in Antwerpen, stad zijner inwoning, maar in de omliggende dorpen ‘langs den stroom’ te zoeken.
Wie is de heer Victor de Meijere? Wij kennen hem sinds lang; al in den tweeden jaargang van ‘Van Nu en Straks’ komen gedichten voor, met zijn naam onderteekend. Toch weten wij nog maar weinig van hem. Hij schijnt geen man van 't luide woord te zijn, zich gaarne op den achtergrond te houden, en 'n weinig terzijde van 't geen men ‘de litteraire beweging’ noemt. Ook publiceerde hij, tot nog toe, maar weinig. Een paar bundels gedichten, en nu dit verhalenboek. Is er nog meer? Niet dat ik weet.
Over die gedichten sprekend heeft Karel van de Woestijne eens gezegd, dat er wel mooie bij zijn, maar niet zeer véél, dat hun schrijver een écht dichter is - die evenwel nog maar weinig fraaie gedichten heeft gemaakt.
Wat is er nu van dit proza, van deze dorpsverhalen? Mij dunkt, in de eerste plaats hetzelfde, wat Van de Woestijne zeggen deed: deze verzen zijn van een echt dichter. Ook in de Meijere's prozawerk is een dichterlijke geest te onderscheiden; echt gevoel wordt er zuiver in uitgesproken. Sterk is dat gevoel bijna nooit. Maar zuiver en zorgvuldig de uitdrukking bijna altijd. Ik had het, in ons vorig No., over een boek van zekeren Jan van der Moer en noemde ook dat zuiver, als klaar water zoo zuiver, maar zouteloos en onbelangrijk, zonder reden van bestaan. Met zulk een schrijver vergeleken wint het De Meijere met glans en eere! Zijn werk heeft veel meer ‘kwaliteit’ (zooals kunstkoopers van schilderijen zeggen). De reden waarom het werd gemaakt is overal volmaakt duidelijk, proef- en voelbaar. Ik durf zelfs gerust beweren dat De Meijere's werk tot de litteratuur behoort, zoo dan ook niet tot de superieure, de eerste rangs-litteratuur. Maar daarnaar bestond ook blijkbaar geen streven. Deze schrijver kent zijn krachten, en, vergis ik mij niet, dan gaf hij ons precies wat hij kon, niet meer, maar ook volstrekt niet minder. Hieruit volgt dat hij een ernstig en conscientieus werker is, en een die zijn lezers eert door hun zijn beste krachten te gunnen.
Wat verder den aard van de Meijere's verhalen betreft, ze zijn realistisch, doch... hij zou wel geen Vlaming zijn, als de romantiek er geheel vreemd aan gebleven ware. ‘Buiten huilde de wind en een boomtak sloeg met verschrikkelijk geluid op de ruiten’, zoo lezen wij al in het eerste verhaal - als Ward, de Meezenvanger, zelf in 't gevang, zijn trouwen uil vermoordt, uit deernis en jaloezie (zuiver gedacht en gevoeld lijkt mij ook deze daad volkomen) - en dat geweldige windgehuil blijft ons, wel eens een beetje te onpas, vervolgen het boek door. Maar is er niet een aantrekkelijke naïeviteit in dat doen aanrukken van de elementen tot versterking van het effect? En het wat àl te naïeve, wat ongecultiveerde, 't werd hier vergoed door de inderdaad zeer intelligente, streng logische en smaakvolle schrijfwijze. Ook psychologische opmerkingen van ontwijfelbare juistheid worden gemaakt en keurig-precies neergeschreven. Als Jef Manders, de timmerman, gestorven is, lijkt het mij voortreffelijk zijn zoon Neel te laten voelen en peinzen aldus: ‘Neel ook voelde zich veranderd. Hij zou voortaan de plaats van den doode innemen. Hij ging nu in eens, in rechte lijn, naar den dood en er was daar