| |
| |
| |
Een bezoek aan 's Rijksmunt te Utrecht.
Door F. Feith.
Onder de producten van moderne beschaving bekleedt geld zeker wel een van de voornaamste plaatsen en toch zijn er onder allen, die het dagelijks gebruiken, slechts zeer weinigen aan te wijzen, welke, ook maar oppervlakkig, bekend zijn met de wijze waarop dit nuttige ruilmiddel gefabriceerd wordt.
gevel aan de oude gracht.
Zooals bekend is werden niet altijd gestempelde munten gebruikt tot het verrichten van betalingen en vindt men zelfs nu nog onder de onbeschaafde volken alle mogelijke voorwerpen en artikelen welke, tot dat doel, door den handel gebruikt worden. Waar oorspronkelijk ruilingen werden verricht tusschen personen zonder dat daarbij van geld sprake was, bleek het, bij het toenemen der beschaving, spoedig noodzakelijk, dat een ruilmiddel werd gezocht waarmede men het in de hand had groote en kleine betalingen te verrichten en dat tevens ten alle tijde dezelfde waarde behield.
Door gebruik te maken van metalen platen werd een doelmatig middel gevonden om hieraan te gemoet te komen. Voor kleinere bijdragen werden munten gebruikt uit koper of brons terwijl de kostbare edele metalen den handel dienden waar het grootere sommen betrof. Om de waarde der verschillende munten vast te stellen werden zij gestempeld, wat tevens het namaken bemoeilijkte. Dat de oude munten niet aan de eischen kunnen voldoen, die aan het moderne geld worden gesteld is duidelijk. Door de betrekkelijk gebrekkige wijze van vervaardigen, was het moeilijk stukken te verkrijgen van het juiste gewicht, terwijl ook de vorm niet altijd dezelfde was. - Het meest doelmatige is gebleken de munten eene ronde gedaante te geven. Ook werd daarnaar reeds in den tijd der Romeinen gestreefd. Daar echter een zuiver cirkelvormige omtrek niet altijd verkregen werd en ook een randschrift of kartelrand niet kon worden aangebracht, werden de munten niet zelden ‘gesnoeid’ d.w.z. er
| |
| |
werden stukjes afgenomen echter op zoodanige wijze, dat het gesnoeide stuk toch nog voor een goed geldstuk kon doorgaan. Eene andere moeilijkheid levert het gehalte op. De gouden munten hebben in de oudheid steeds een gehalte gehad boven de 970 duizendsten. Eerst na den tijd van Vespasianus zien wij het gehalte dalen zoowel der gouden als der zilveren munten. Dat het alliage langzamerhand werd verlaagd door bijmenging
de walswerktuigen in de pletterij.
met goedkoopere metalen, geschiedde niet slechts om daarmede voordeel te behalen, maar ook omdat het bleek, dat dit bijmengen van onedele metalen de muntspecie ten goede kwam, doordat eene grootere hardheid werd verkregen en zoodoende de slijting verminderde.
Het fabriceeren van munten is in elk beschaafd land opgedragen aan den Staat. Vroeger kon ieder landsheer van eenige beteekenis munten doen slaan en waren er landstreken, provinciën en steden, die een eigen muntstelsel hadden. Dat dit aanleiding gaf tot groote belemmering van den handel en ook oneerlijkheid in de hand werkte, behoeft geen betoog. Ook in ons land heeft men zich langen tijd moeten behelpen met verschillende muntsoorten Zelfs nog in het tijdperk van de stadhouders hadden de verschillende provinciën hun eigen muntstelsels. Het snoeien kwam destijds zoo veelvuldig voor, dat slechts weinig gouden en zilveren munten hun volle waarde hadden.
Het recht om geld te doen slaan berustte te allen tijde bij de overheid en het namaken werd met strenge straffen bedreigd.
De toestand van het muntwezen in ons land onderging in 1816 de eerste belangrijke verbetering. In dat jaar kwam eene wet tot stand waarbij aan de regeering werd opgedragen munten van een vast gesteld gewicht en gehalte te doen vervaardigen. Daarbij werd tevens de dubbele standaard ingevoerd. Een ieder kon goud en zilver doen aanmunten. Voor dien tijd hebben wij steeds den zilveren standaard gehad. Bij de wet van 1816 werd het bestaande geld niet ingetrokken maar bleef naast het nieuwe bestaan.
| |
| |
De verhouding tusschen goud en zilver was niet juist gekozen. In 1839 werd hierin verandering gebracht. Door het verbeteren van onze geldmiddelen werd het in 1845 mogelijk de oude munten in te trekken. Niet minder dan 86 millioen gulden werd ingetrokken. In 1847 werd de dubbele standaard veranderd in den zilveren standaard waaraan volledige uitvoering werd gegeven door de wet van 1850, waarbij het goud ontmunt werd. Het
de trekbank in de pletterij.
Indische muntstelsel werd bij de wet van 1854 gereorganiseerd. Door de steeds dalende zilverprijzen werd de vrije aanmunting van zilver een gevaar voor de economische toestand van het rijk en werd daarom in 1873 de Munt voor zilver gesloten. Door eene nalatigheid van de regeering is de aanmunting van zilver weer opengesteld van 1 Mei 1874 tot 20 Dec. van dat jaar. In dien tijd is voor bijna 32 millioen zilver aangemunt. Daarna is de Munt voor goed voor zilver gesloten. Wij hebben dus nu den gouden standaard ofschoon in de wet van 1901 het woord standpenning niet meer voorkomt. Nadat in 1877 de bestaande koperen munten vervangen waren door bronzen stukken van kleinere afmetingen, was ons muntstelsel ingericht op den schaal zooals wij het nu kennen. In 1907 werd de nikkelen stuiver ingevoerd ter vervanging van het zilveren 5 cent stuk.
Het is hier niet de plaats om uit te weiden over onze muntpolitiek; daarom zij slechts opgemerkt dat het hoofddoel der munt is, om den handel ten allen tijde gelegenheid te geven standaardmunt te doen slaan tegen eene vaste vergoeding. Dat hiervan tegenwoordig weinig of geen gebruik gemaakt wordt vindt zijn oorzaak in de nu gevolgde Bankpolitiek waarbij het voor den koopman voordeeliger is goud aan de Nederlandsche Bank te verkoopen dan het te doen vermunten.
De fabricatie van pasmunt zou onder nauwkeurige controle van staatswege even zoo goed aan de particuliere industrie kunnen worden opgedragen en daarvoor geen munt- | |
| |
fabriek van Rijkswege behoeven te worden onderhouden. Bij de firma Ralph Heatan & Sons te Birmingham worden dan ook werkelijk munten voor verschillende exotische staten vervaardigd. Eenigen tijd geleden werden door die firma nog Engelsche Straits dollars geslagen.
gloeiovens.
De Munt te Utrecht is een gebouw, dat reeds vele jaren voor dat doel gebezigd is. Reeds in het jaar 1647 werden door gedeputeerde Staten van Utrecht maatregelen genomen om de provinciale muntfabriek, gelegen aan de Kromme Nieuwe Gracht te verplaatsen naar een geschikt gebouw. In datzelfde jaar slaagde men er in voor dat doel aan te wijzen het Sint-Cecilia Convent gelegen aan de Neude en met een uitgang op de Oude Gracht. Het is waarschijnlijk, dat ook uit dien tijd de oude gevel aan de Oude Gracht dateert, waarin zich tot op den huidigen dag de hoofdingang der muntfabriek bevindt. Ook bestonden toen reeds de eigenaardige kelders, welke gelegen zijn onder de straat en die een uitgang hebben op de werf van de Oude Gracht.
De stad Utrecht verheugt zich dus reeds geruimen tijd in het bezit van eene muntfabriek, en ofschoon in 1806 een besluit werd uitgevaardigd, waarbij alle Munten in het Rijk (er waren er te Dordrecht, Utrecht, Hoorn en Kampen) werden opgeheven en vervangen door eene Munt te Amsterdam, is daaraan slechts in zooverre gevolg gegeven, dat wel alle andere Munten zijn opgeheven, maar die te Utrecht is blijven bestaan. Toen in 1841 eene aanzienlijke verbouwing noodig bleek, werd andermaal getracht de fabriek naar Amsterdam over te plaatsen. Ook ditmaal zonder gevolg. Wel werd in 1855
in het smelthuis.
| |
| |
de muntzaal.
een tweede gebouw met 22 muntpersen als hulpmunt ingericht, om te voorzien in de groote vraag naar koperen pasmunt voor Indië, maar reeds in 1860 werd die hulpfabriek tot stilstand gebracht en sedert dien tijd worden alle munten voor Nederland en zijne koloniën in Oost en West geslagen in het gebouw aan de Oude Gracht.
Nog zij hieraan toegevoegd, dat het oude gebouw in de naaste toekomst verlaten en eene nieuwe muntfabriek betrokken worden zal, welke meer overeenkomstig de eischen der moderne industrie zal ingericht zijn.
Eene korte beschrijving van de inrichting der Munt moge hier den lezer uiteenzetten wat er dan wel achter dat typische, ouderwetsche poortje gebeurt.
Zooals reeds werd medegedeeld, wordt tegenwoordig slechts zeer zelden goud aangemunt. Voor Indië worden nog dukaten vervaardigd, maar niet met het doel om als wettig betaalmiddel te worden gebruikt. In onze koloniën kent men niet den waarborg op gouden en zilveren werken. De Javaan, die dukaten koopt, vindt in den stempel op dat muntstuk gedrukt den waarborg van het gehalte, dat zeer hoog is (983 duizendsten.) Hij gebruikt de dukaten dan ook niet als munt, maar vervaardigt er sieraden van. Het ware te wenschen, dat eene andere wijze gevonden werd om hem dien waarborg te verschaffen, daar de fabricatie van dukaten zeer moeilijk is tengevolge van de zeer kleine ruimte in gewicht en gehalte, welke bij deze muntsoort wordt toegelaten. Over deze zoogenaamde ‘remedie’ straks meer.
Voor het fabriceeren van munten wordt het
het spitsvat in het blanchiment.
| |
| |
materiaal aan den muntmeester geleverd in den vorm van baren of muntspeciën. Voor gouden tientjes mogen zoowel baren als vreemde muntspeciën worden geleverd, voor dukaten alleen baren.
De wet van 1901 bepaalt dat:
Rijksdaalders, guldens en halve guldens slechts kunnen worden aangemunt voor rekening van het Rijk, ter vervanging van zilveren munten, die van Rijkswege aan den omloop worden of zijn onttrokken.
De pasmunt wordt uitsluitend voor rekening van het Rijk geslagen.
Voor de aanmunting van zilveren pasmunt mogen alleen rijksdaalders gebezigd worden.
Door dit voorschrift wordt belet, dat de hoeveelheid zilveren munt, die zoowel in omloop als in den kelder van de Nederlandsche Bank aanwezig is, toeneemt. De voorraad rijksdaalders vermindert dus steeds, terwijl tevens de te veel gesleten munten uit de circulatie worden verwijderd.
Het materiaal voor koperen, bronzen en nikkelen munten wordt geleverd in den vorm van bladen, strooken of muntplaatjes. In dit laatste geval behoeft het nog slechts gestempeld te worden, om als munt in omloop te kunnen worden gebracht.
Nog zij hier opgemerkt, dat het muntbedrijf al zeer onregelmatig is. Wanneer, zooals tegenwoordig, groote hoeveelheden munten naar Indië worden gezonden, wordt er aan de Munt het geheele jaar druk gewerkt. Het is echter ook reeds voorgekomen, dat slechts enkele dagen van het jaar gemunt kon worden. Dat Indië tegenwoordig zooveel munt vraagt is te verklaren uit het feit, dat in dit jaar maatregelen zijn genomen om den Engelschen Straitsdollar in de residentie Sumatra's Oostkust door Nederlandsche munt te vervangen. Ook komen jaarlijks groote hoeveelheden afgekeurde munt zoowel uit Indië als Nederland aan de Munt terug, om versmolten te worden.
Ten einde een goed overzicht te geven van de wijze waarop onze munten vervaardigd worden zullen wij nagaan hoe bijv. de Indische dubbeltjes tot stand komen.
Zooals reeds werd opgemerkt worden tot vervaardiging van zilveren pasmunt slechts rijksdaalders gebruikt. Deze munten worden, voor dat zij in de smeltkroes gaan op het gehalte onderzocht, om nauwkeurig de hoeveelheid koper te kunnen bepalen, welke er aan moet worden toegevoegd om een gehalte van 720 duizensten te verkrijgen. Echter moet er reeds bij het allieeren van het mengsel op gerekend worden, dat het gehalte van de munten gedurende de bewerking verhoogd wordt. Tengevolge waarvan die verhooging van gehalte plaats heeft, zal beschreven worden bij de behandeling van het blanchiment. Het pasmunt zilver wordt gesmolten in plumbago kroezen van 100 K.G. inhoud. De inhoud bestaat uit rijksdaalders en koper zoodanig verdeeld, dat een alliage van 714 zilver en 286 koper ontstaat. Plumbaga is een materiaal, dat grootendeels uit graphiet en vuurvaste klei bestaat. De smeltkroes wordt geheel door gietcokes omgeven en daarmede wit gloeiend gestookt. Wanneer de geheele massa vloeibaar is geworden na verloop van ongeveer 2 uur, wordt het zegel, waarmee de kroes was afgesloten, verbroken en de massa goed doorgeroerd. Deze bewerking is noodzakelijk om te verkrijgen, dat het koper zich gelijkelijk door het mengsel verdeeld. Daarna wordt het vloeibare metaal met een ijzeren lepel, die met klei is bestreken, uitgeschept en gegoten in ijzeren vormen. Deze gietblokken zijn vervaardigd in den vorm van een tang waarvan de bekken 2 uitsparingen bevatten, waarin het zilver wordt gegoten. Vier werklieden vinden steeds werk in het smelthuis, één man schept het zilver uit, en giet het in de vormen, een tweede opent de tangen, zoodat een derde de gegoten staven er uit kan nemen en een vierde man de vormen met vet kan insmeren alvorens er opnieuw in gegoten wordt.
De gietblokken zijn zeer zwaar om te voorkomen, dat ze gedurende het gieten te heet worden. Voor het smelten van zilver voor grove munt worden kroezen van 400 K.G. inhoud gebruikt.
Wordt er goud gesmolten dan gebeurt dit in kleine kroezen van 30 K.G. inhoud, die uit het vuur worden genomen om ze uit te gieten. Hierbij is het gebruik van een lepel uitgesloten tengevolge van de hooge temperatuur
| |
| |
van vloeibaar goud. Wanneer wij in de kroes met vloeibaar metaal kijken, zien wij er vuil opdrijven. Dat is houtskool; het dient om de inwerking van de lucht op het alliage te voorkomen. Slechts zelden wordt er goud gesmolten, zoodat ook weinigen in de gelegenheid zijn om de prachtige kleur van dit metaal in gesmolten toestand te bewonderen.
De staven zilver (in de Munt ‘tinnen’ genaamd) worden in het smelthuis van onregelmatige randen, bramen, ontdaan, waarna ze als zuivere staven de pletterij bereiken.
Om een goede contrôle in de fabriek mogelijk te maken, wordt al het materiaal, voor dat het eene afdeeling binnenkomt en nadat het die weder verlaat, gewogen. Deze wegingen geschieden allen door den zelfden persoon, den fabrieks-controleur, die steeds gebruik maakt van dezelfde balans. Op deze wijze worden zoowel persoonlijke fouten als die, welke door gebreken van het weegwerktuig ontstaan kunnen, zooveel mogelijk vermeden.
De tinnen, die het smelthuis verlaten, zien er onoogelijk uit; ze hebben een zwartachtige kleur en een oningewijde zou nauwlijks geloven, dat daaruit blinkende dubbeltjes vervaardigd worden.
In de pletterij wordt het materiaal door middel van walsen uitgeplet totdat de vereischte dikte is verkregen. De walsen zijn machines, welke er uitzien als zware, ijzeren mangels, waartusschen de staven worden geknepen en uitgerekt. De rollen van deze machines zijn gemaakt uit hard gegoten ijzer of gehard staal. Zes dergelijke machines maken van de korte dikke staven lange dunne banden.
De walstoelen worden verdeeld in 2 groepen, grof walsen en fijn walsen. Van deze laatste soort is er een die 2 maal zoo snel loopt als de anderen en die dient om de tinnen zoo zuiver mogelijk af te leveren. Toch is het niet mogelijk om alle onregelmatigheden in dikte met deze machines te verwijderen en het is daarom noodig de tinnen nog tusschen 2 gehard stalen cylinders door te trekken. Deze cylinders kunnen niet draaien; zij worden zuiver op afstand gesteld en de tinnen, waarvan eerst het eene einde is dunner gemaakt, worden er doorgetrokken door ze met een duivelsklauw te grijpen, welke door eene ketting zonder eind wordt meegenomen. De klauw is zoodanig ingericht dat naarmate er harder aan getrokken wordt, de tin steviger gegrepen wordt. Het werktuig waarmede deze bewerking geschiedt heet trekbank.
weegmachine.
Het is intusschen omogelijk het metaal al deze bewerkingen zonder onderbreken te doen ondergaan, daar het te hard wordt. Om te zorgen, dat het materiaal goed bewerkbaar blijft moet het gegloeid worden. Het wordt daarom in de zoogenaamde gloeiovens gebracht, waarin het zoolang blijft totdat het de gewenschte kleur van roodgloeihitte heeft aangenomen. Daarna wordt het in de lucht afgekoeld en verder bewerkt. Niet alle alliages behoeven evenveel malen te worden gegloeid. Naarmate het metaal rijker is aan koper, wordt het harder, vereischt dus meer gloeiïngen.
De gloeiovens bestaan uit zware bakken van gegoten ijzer, waaronder een groot vuur van turf wordt gestookt. Deze brandstof is gebleken de beste te zijn voor de ovens bij de Munt in gebruik. Niet minder dan 1500 stuks turf zijn dagelijks noodig om de vereischte temperatuur te onderhouden.
De tinnen zijn na het verlaten der trekbank op de gewenschte dikte gekomen. Alvorens er met de zoogenaamde ‘doorsnijders’ plaatjes uit te stooten, worden zij
| |
| |
gecontroleerd op dikte. Daartoe wordt er een plaatje van vastgestelde diameter uitgeponst met eene handponsmachine.
Dit plaatje wordt gewogen en mag niet meer dan een zeker aantal duizendsten boven of beneden het vastgestelde gewicht zijn. Voor Indische dubbeltjes is het gewicht bepaald op 1.250 Gram, terwijl de ruimte in gewicht 10/1000 bedraagt. Een plaatje mag dus
1.250 + 0.0125 = 1.2625 Gr.
of ook
1.250 - 0.0125 = 1.2075 Gr. wegen.
Blijkt uit het proefstukje dat de afwijking van het gewicht binnen de wettige grenzen valt, dan worden de tinnen op de doorsnijders uitgestooten. Wanneer de tin ís uitgestooten
bronzen model van den nikkelen stuiver.
blijft een strip over waarin gaatjes zijn geponst op regelmatigen afstand, zoodat de dammetjes er tusschen ongeveer 2 mM. breed zijn. De strippen gaan terug naar de smeltkroes en worden daartoe opgevouwen of wel door eene bizondere inrichting aan den doorsnijder in kleine stukjes geknipt teneinde het vervoer te vergemakkelijken. Een der ponsmachines is veel zwaarder gebouwd dan de anderen en heeft een automatische aanvoer van het materiaal. Daarmede kunnen meerdere plaatjes tegelijk worden uitgestooten. Met behulp van deze soort machines kan dit gedeelte van het bedrijf veel versneld worden.
De plaatjes, die door de pletterij worden afgeleverd zijn allen wat zwaarder dan het wettig gewicht en hebben een zwarte kleur. Deze kleur is het gevolg van een laagje koperoxyde, dat op de oppervlakte is ontstaan tengevolge van het gloeien. Er moeten echter zilverkleurige munten in omloop worden gebracht en het is daarom noodig dit zwarte laagje te verwijderen. Dit wit maken geschiedt in het blanchiment. De plaatjes worden daartoe gebracht in een kegelvormig vat, dat draait om een schuinliggende as. In dit zoogen. ‘spitsvat’ worden 100 K.G. plaatjes tegelijk gebracht met eenige emmers warm water. Hieraan wordt eenig zwavelzuur toegevoegd en later een weinig kalium permanganaat. Door de inwerking van deze chemicaliën wordt het koperoxyde opgelost en worden de plaatjes zuiver wit van kleur. Al het koper aan de oppervlakte is door het zuur afgebeten en zuiver zilver overgebleven.
Ten einde de plaatjes een hoogeren glans te geven laat men ze nog gedurende 20 minuten in een koperen tonnetje met wijnsteenpoeder en water, wentelen. Daarna worden ze afgespoeld en met zaagsel gedroogd. Door deze bewerking in het blanchiment hebben de plaatjes dus koperoxyde verloren, zijn dus in gewicht verminderd, terwijl het gehalte is gestegen. Het is nu dus duidelijk, waarom men in het smelthuis te laag moest allieeren.
| |
| |
Op de nu blanke plaatjes zijn alle kleine fouten, die door de bewerking zijn ontstaan, duidelijk zichtbaar. Gekraste en gevlekte plaatjes mogen niet gemunt worden daar ze geldstukken zouden opleveren, welke een slecht voorkomen hebben. Daarom worden ze aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Om dit onderzoek te vergemakkelijken werd eene nieuwe machine in bedrijf genomen. De plaatjes worden daarmede op een transportband langs een werkman gevoerd, omgedraaid en aan een tweede werkman voorbijgevoerd. Het uitzoeken geschiedt daarmede sneller en beter.
de chef-stempelsnijder j.c. wienecke aan de verkleinbank.
De bewerking in het blanchiment is hiermede geëindigd en de plaatjes worden nu afgeleverd naar de weegzaal. Met behulp van eene Amerikaansche machine worden ze hier nauwkeurig op dezelfde middellijn gebracht, terwijl tevens een opstaande rand ontstaat, die den muntslag ten goede komt. Ieder geldstuk toch heeft een opstaanden rand, welke dient om de gravure te beschermen en om het muntstuk een fraaier aanzien te geven. Bij onze nikkelen stuiver is die rand zeer breed gehouden. Voor guldens en rijksdaalders is hier eene machine aanwezig, waarmede het randschrift wordt aangebracht. De stukken worden tusschen 2 stalen blokjes gerold waarvan het eene de woorden ‘God zij’ het andere de woorden ‘met ons’ draagt.
Daarna worden alle zilveren en gouden munten stuk voor stuk gewogen. Dit wegen geschiedde vroeger uit de hand, maar sedert 1902 zijn weegmachines ingevoerd volgens het systeem Seiss te Weenen. Iedere machine heeft 10 balansen op ieder waarvan 5 stukken per minuut worden gewogen. In de weegzaal staan 6 dergelijke machines; dus kunnen per dag ongeveer 150,000 stukken worden gewogen.
Deze weegmachines verdienen nog eenige nadere beschouwing. De eene schaal van de balans is uitgevoerd in den vorm van een mandje. Door eene vernuftige inrichting wordt om de 12 seconden een stukje in het mandje van iedere balans geschoven. Het andere einde van de balans is belast met een stukje van het normale gewicht. Nadat het stukje in het mandje is gevallen, wordt de balans gearreteerd en daarna gedurende 8 seconden gelegenheid gegeven om den evenwichtstand te vinden. Naarmate het stukje lichter is dan normaal zal het mandje een hoogeren stand innemen Na de 8 seconden wordt het mandje van terzijde gegrepen door 2 kwauwen, welke het op den ingenomen stand vasthouden.
| |
| |
Daarna wordt de bodem van het mandje geopend en valt het stukje naarmate den stand, die het mandje had aangenomen in een van 5 boven elkander gelegen goten. Op deze wijze worden de stukken dus volgens het gewicht verdeeld in 5 soorten. De goten voeren de plaatjes naar de bakken, welke dus slechts stukjes van nagenoeg hetzelfde gewicht bevatten. No. 1 bevat platen, welke te licht zijn, No. 2 en 3 zijn binnen de wettige ruimte en No. 4 en 5 te zwaar. De te lichte stukken gaan terug naar de smeltkroes. De zware platen worden met behulp van puinsteen afgeschuurd in een blancheertonnetje, waarna ze nogmaals de weeg-machines passeeren. De plaatjes, welke het juiste gewicht hebben behoeven nog slechts gemunt te worden om als geld in omloop te worden gebracht
Dit geschiedt in de muntzaal waar 8 muntpersen ieder ongeveer 60 stukken per minuut afleveren. Deze persen werken geheel automatisch. De plaatjes worden in een koker gestapeld waaruit, bij iedere omwenteling der as, een stukje in den muntring wordt geschoven. Door een krachtig hefboomstelsel wordt het plaatje geperst tusschen de 2 stempels (voor- en tegenzijde) terwijl het rondom is opgesloten door den muntring. Deze ring bestaat evenals de stempels uit gehard staal en is glad afgewerkt (zooals bij stuivers, guldens, rijksdaalders, enz.) of wel gekarteld (zooals bij kwartjes, dubbeltjes. centen enz.) Na een oogenblik verwijderen zich de stempels weder van elkaar en wordt het gestempelde stukje weggevoerd, terwijl een nog ongemunt plaatje in den ring wordt gebracht.
Het geld wordt nu nogmaals nauwlettend bekeken om de slecht gemunte stukken te verwijderen. Daarna wordt het door den muntmeester gekeurd en bij goedvinden, afgeleverd aan den controleur generaal. Deze onderzoekt de afgeleverde partij nogmaals op gewicht en gehalte, waarna hij de Nederlandsche specie aan de Nederlandsche Bank of de betaalmeesters aflevert, terwijl de muntmeester het Indische geld ter expeditie terug ontvangt.
stootschroef in de medaillefabriek.
De controle is hier te lande zeer streng; wanneer bijv.: eene partij gouden of grove zilveren munten wordt afgeleverd, wordt daarvan door de generale controle 1/100 gedeelte stuk voor stuk gewogen. Komt er in dat honderste gedeelte één stuk voor, dat buiten de wettelijke ruimte valt, dan wordt de geheele partij afgekeurd en aan den muntmeester terug gegeven, die ze dan opnieuw moet doen wegen om alle stukken te verwijderen, die buiten de wettige ruimte vallen.
Niet slechts de controle is zeer streng, maar ook de wettelijke ruimte is bij ons te lande kleiner, dan in het buitenland. Dit bemoeilijkt de fabrikatie en heeft vooral bij pasmunt weinig nut.
De fabricatie van goudgeld geschiedt op gelijke wijze als die van zilver. Slechts wordt er bij het gloeien van gouden 10 gulden stukken op gelet, dat geen oxydatie kan plaats vinden. Daarom wordt dit materiaal gegloeid in bussen, die met klei worden dicht gesmeerd. Op deze wijze wordt de roodachtige tint bewaard. Dukaten worden geel gemaakt door het koper aan de oppervlakte weg te nemen op dezelfde wijze als met zilver gebeurt.
Koper en brons wordt in plaatjes, strippen
| |
| |
of bladen geleverd en behoeft dus maar zeer weinig bewerkt te worden. In de 2 laatste gevallen zijn enkele pletgangen noodig, waarna uitgestooten, geblancheerd en gemunt wordt Afzonderlijk wegen der stukken in hier niet noodig. De remedie is voor deze muntsoorten, zoowel als voor nikkel veel ruimer gekozen.
Een onafscheidelijk geheel met de muntfabriek vormt de stempel- en medaille-werkplaats. Jaarlijks worden groote hoeveelheden stempels gebruikt in de muntzaal, want zoomin als eenig ander werktuig heeft een stempel het eeuwige leven. De dienststempels worden vervaardigd uit staal, dat gehard wordt. Bij langdurig gebruik blijkt ook dit materiaal niet
poststempel-graveurs.
bestand te zijn tegen den grooten druk waaraan het wordt bloot gesteld. De stempels scheuren, of wel worden onvlak; in 't kort, zij worden onbruikbaar en moeten voortdurend door nieuwe worden vervangen. Het stempel verbruik is echter niet voor alle muntsoorten gelijk, maar hangt af van het materiaal, dat gemunt wordt zoowel als van den vorm van het stuk en de gravure die het draagt. Het ligt voor de hand, dat zacht roodkoper minder druk vereischt dan hard brons, dat een dik stuk zich gemakkelijker laat munten, dan een dun en dat eene ondiepe gravure eerder opkomt dan een diep relief.
Deze dienststempels zoowel als de stempels voor medailles, worden onder toezicht van den chefstempelsnijder, den heer J.C. Wienecke vervaardigd Behalve deze dienststempels worden door hem verschillende medailles en placques ontworpen en uitgevoerd; zooals o.a. penning ter herinnering aan de laatste vredesconferentie. In 't kort zal hier worden nagegaan op welke wijze een muntstempel tot stand komt. Eerst wordt door den chefstempelsnijder een model geboetseerd, waartoe hem fotographieën als leidraad strekken, wanneer de beeldenaar van de Koningin op het stempel voorkomt. Wanneer hij zoo ver met het ontwerp gereed is, zal hij eenige zittingen van Hare Majesteit aanvragen om zijn ontwerp te kunnen voltooien.
Dit model is op veel grooter schaal vervaardigd dan voor de munt gebruikt wordt. De gelijkenis is hier hoofdzaak. Van dit model wordt een tweede gemaakt, waarbij gelet wordt op de technische eigenschappen waaraan een muntstempel moet voldoen. Met het oog daarop wordt het relief veel lager gehouden. De 2 modellen zijn in was vervaardigd Van het tweeden model wordt nu een afgietsel in brons vervaardigd, dat na te zijn bijgestoken, op de verkleinbank wordt geplaatst. Met behulp van deze machine is het mogelijk een model in nagenoeg iedere verhouding te verkleinen, waarbij men het dan nog in de hand heeft het relief te verhoogen naar willekeur. Men heeft dus verkregen een stalen
| |
| |
model van de gewenschte diameter. Deze stalen reductie wordt bijgestoken en gehard, waarna ze gebruikt wordt om er een afslag mede te maken.
Waar de eerste stempel ‘en haut’ was uitgevoerd, wordt de tweede ‘en creux’. Zij heeten respectievelijk poinçoen en matrijs. Deze matrijs wordt wederom bijgewerkt en het fond gepolijst, waarin dan nog de letters worden geklopt en de rand eraan gedraaid, waarna zij gehard wordt.
Wij hebben dus nu gekregen:
1o. | de origineele poinçoen, waaruit vervaardigd wordt |
2o. | de origineele matrijs, waaruit vervaardigd wordt |
3o. | de generale poinçoen waaruit vervaardigd wordt |
4o. | de generale matrijs waaruit vervaardigd wordt |
5o. | de reproductie poinçoen waaruit vervaardigd wordt |
Deze 5 stempels zijn de zoogen. ‘leggers’ en moeten, ten einde steeds verzekerd te zijn, dat de munten volkomen gelijk zijn, zoo weinig mogelijk gebruikt worden.
Dat eene zoo groote serie gemaakt wordt, is om te zorgen, dat, ook al worden een of meer der leggers onbruikbaar, men niet in de noodzakelijkheid vervalt een nieuwen stempel te ontwerpen. Ten slotte worden van de reproductie poinçoen de dienststempels gemaakt, door tusschenkomst van nog een patrijs en poinçoen.
Het blijkt hieruit wel hoeveel arbeid er verricht moet worden, alvorens een nieuwe stempel tot stand is gekomen, daarbij nog niet eens gelet op alle ontwerpen, die gemaakt moeten worden voordat het goedgekeurde model gereed is.
Het maken van de afslagen van de verschillende poinçoenen en matrijzen geschiedt met de stootschroef. Dit werktuig bestaat uit eene zware schroef, waarop een groot gewicht is bevestigd en waaraan door middel van stoomkracht een zekere snelheid wordt gegeven. Op deze wijze kan gedurende een oogenblik een zeer groote druk worden uitgeoefend.
Ook medailles worden met de stootschroef geslagen. Zij hebben in het algemeen een veel hooger relief dan munten en kunnen daarom niet met de muntpers worden geslagen. Bij de meeste medailles is het niet mogelijk de gravure met één stoot van de stootschroef volkomen scherp op te brengen. Ze worden dan meerdere malen aan den druk onderworpen en omdat ook onder deze bewerking het metaal hard wordt, is gloeien tusschentijds noodzakelijk.
Alle medailles voor rekening van het Rijk worden aan de Munt geslagen, maar ook voor particulieren bestaat gelegenheid medailles te doen slaan tegen een vast tarief. Het bedrijf in de medaille fabriek is ook zeer onregelmatig. In 1907 werden meer dan 4500 medailles geslagen, waartegenover in 1906 slechts 1785 stuks.
Alle stempels voor den waarborg van gouden en zilveren werken worden ook in deze afdeeling vervaardigd. Een geheel afzonderlijk bedrijf, dat ook onder de direktie van den muntmeester staat, is de poststempel fabriek. Hier worden de stempels vervaardigd, welke op de brieven worden gedrukt. De nieuwe raderstempels zijn geheel uit staal gemaakt. De oudere, zooals ze nog voor Indië worden vervaardigd, zijn van gietijzer. De karakters worden voor deze laatste soort gegoten en bijgewerkt. Ook de bestellersstempels en cachetten ten dienste van het Rijk worden op die wijze gemaakt. Voor het maken van dit zeer fijne gietwerk is eene kleine gieterij ingericht. De raderstempels worden geheel uit de hand gegraveerd, terwijl voor het vervaardigen van het eigenlijke stempelblok en de raadjes, waarop de karakters worden aangebracht, eene werkplaats aanwezig is, voorzien van de noodige frais en draaibanken.
Kleine herstellingen aan de muntwerktuigen, alsmede het afslijpen van de walsen geschieden in eigen beheer in een daartoe ingerichtte herstel werkplaats.
De geheele fabriek wordt gedreven door een Compound stoomwerktuig van 85 P.K.
Het aantal werklieden aan de Munt is afwisselend tengevolge van het onregelmatige bedrijf. Totaal zijn op 't oogenblik ongeveer 120 opzichters en werklieden in dienst.
|
|