Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 18
(1908)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 73]
| |
‘DE KEUKENMEID’.
Fotogravure naar de schilderij van JOHANNES VERMEER in 's Rijksmuseum. ('t zoogenaamde ‘melkmeisje’, aangekocht uit de verzameling Six van Vromade). | |
[pagina 73]
| |
Johannes Vermeer (‘de Delftsche Vermeer’)
| |
[pagina 74]
| |
zijn. Zelfs de gretig-loerende koppelaarster is voldaan. De luitspeler-toeschouwer lacht om de sluwheid der beide vrouwen. De compositie is volmaakt, de teekening onverbeterlijk. Reeds hier treden zijn coloristische neigingen op den voorgrond. Hoewel nog ietwat hard, vooral het Perzisch tafelkleed met veel geel er in, is Vermeer geenszins bont
diana en haar nymfen. mauritshuis, den haag.
in al die verscheidenheid van kleuren. Het roode costuum van den jeugdigen losbol en 't citroengele jak van de schoone, vormen een stout contrast met de overigens donkere tinten van de schilderij, zonder echter afbreuk te doen aan 't harmonisch geheel. Denkelijk zijn de ‘Diana’ en ‘Jezus bij Maria en Martha’ werken, die aan de ‘Koppelaarster’ voorafgaan. Ze zijn vluchtiger en dunner geschilderd, nog niet van zoo losse compositie, aan zulk een juistheid van teekening gepaard. De verlichting, vooral van de ‘Diana’, doet aan Rembrandt denken. Een tijdlang zelfs ging dit doek, voorzien van een valsche handteekening, voor 't werk door van een zijner beste leerlingen, Nicolaes Maas. Uit geen enkel document blijkt Vermeers tijdelijk verblijf te Amsterdam. Hij schijnt Delft nooit te hebben verlaten en toch ziet men op zijn schilderijen onmiskenbaar Rembrandts invloed. Door wien anders dan Carel Fabritius, den sphinx van Delft, uit wiens asch, volgens den dichter Arnoldus Bon, de Delftsche | |
[pagina 75]
| |
jezus bij maria en martha. verzameling coats, te glasgow.
| |
[pagina 76]
| |
Vermeer verrezen is, zou hij Rembrandts kunst genaderd zijn? Weliswaar had Delft, zooals bijna iedere groote Hollandsche stad, zijn schilderschool. Maar wie onder hen had de ontwikkeling van den jeugdigen Vermeer, zoo niet Fabritius, Rembrandts begaafdste leerling, in die richting kunnen leiden? Zijn schilderijen dragen er in de lichte achtergronden de sporen van. Men vergelijke slechts met Fabritius' ‘Puttertje’ in 't Mauritshuis, het mansportret uit het Museum Boymans, den ‘man met den helm’ in de verzameling P. Delaroff te St. Petersburg. Spoedig na 1656 moeten o.a.: het ‘Melkmeisje’, ‘de Drinkende Vrouw’, uit het Kaiser-Friedrichmuseum te Berlijn, en de ‘Kantwerkster’, uit het Louvre te Parijs, ontstaan zijn. Ze toonen nog 't droge, lichtend kleurige, doch niet meer harde coloriet, naast 't vette penseel van 1656. Door te weinig kunstliefde van de stad Rotterdam, heeft 't Louvre zich voor een lagen prijs in 't bezit gesteld van ‘de kantwerkster’, nu een der beroemdste werken in zijn collectie van de Hollandsche schoolGa naar voetnoot*) Met een teer doch vast gebaar verstelt zij een speld om aan een nieuw figuur te beginnen. Zacht maar zeker houdt haar linkerhand de klosjes met garen gespannen. In haar blik is één en al nauwgezetheid voor hare taak. Krachtig maakt haar kleurige gestalte - ze draagt een citroenkleurig jak met witte kraag, een groenblauwen rok - zich van den lichten achtergrond Jos. 't Gloeiend donkerblauwe kussen naast haar op de tafel verhoogt nog den lichtglans, welke van 't gele jak uitgaat.
de kantwerkster. louvre, parijs.
't ‘Drinkende vrouwtje’ geeft ons een intérieur, dat Vermeer zijn leven door met meer of minder afwisseling heeft geschilderd. In deze schilderij vooral komt sterk uit hoezeer thans de figuren hem slechts dienen tot versiering. Hij schildert de figuren voor het intérieur en niet 't intérieur voor de figuren. Glimlachend, de mooie lijn van den opgeheven arm bewonderend, wacht de bezoeker de uitspraak van de kalm bij kleine teugjes proevende jonge vrouw af. Door 't half geopend beschilderd venster stroomt een warm geelblauw licht naar binnen. Zacht doet de donkerrose japon naast den grauwen mantel. 't Invallend licht werpt een zwakblauwen schijn op den lichtgrijzen wand.
In de eerste jaren van zijn huwelijk schijnt Vermeer in armoedige omstandigheden verkeerd te hebben. Bij zijn intrede in het Gilde kon hij niet eens 't volle recht van f 6 voldoen. Hij begon met f 1.50 af te | |
[pagina 77]
| |
meisjeskopje. mauritshuis, den haag.
| |
[pagina 78]
| |
betalen. Eerst in 1656 was alles aangezuiverd. Een jaar later gaat hij een leening aan van 200 car-gulden tegen 4½%, over een jaar terug te betalen. Eenige weken later, 14 December 1655, grijpt een geldschieter van Vermeers vader deze gelegenheid aan om den schilder en zijne vrouw als contraborg te stellen.
drinkend vrouwtje. kaiser-friedrichmuseum, berlijn.
Zijn schilderijen werden, volgens een aanzienlijk Fransch heer van dien tijd, M. de Monconys, die in 1663 ons land bezocht, duur betaald. De Monconys verhaalt hoe hij te Delft gekomen, ook den beroemdsten schilder van die stad op zijn atelier bezocht. Vermeer kon hem echter geen één schilderij toonen. Hij kwam bij een bakker terecht, die een werk, slechts één figuur voorstellende, van Vermeer bezat. Voor 600 Livres had die bakker zich in het bezit gesteld van dat kunstwerk. Waarschijnlijk door ziekelijkheid, maar vooral door groote zorgvuldigheid in de uitvoering van zijn werken, heeft Vermeer weinig voortgebracht. Langzamerhand, in 't midden van zijn loopbaan, wordt Vermeers coloriet smeltender. 't Droge verdwijnt geheel, alles vloeit zacht onmerkbaar ineen. Uit deze periode stammen de twee meisjeskopjes in 't Mauritshuis en uit de collectie Aremberg te Brussel, ‘de Schilder’ uit de collectie Czernin te Weenen en 't ‘vrouwenportret’ in 't museum te Budapest. Van de meisjeskopjes is zeker dat van 't Mauritshuis 't aantrekkelijkste. | |
[pagina 79]
| |
lezend vrouwtje. rijksmuseum.
| |
[pagina 80]
| |
gezicht op delft. mauritshuis, den haag.
| |
[pagina 81]
| |
Onbewust melankoliek droomerig draait zij zich naar den toeschouwer. In haar halfgeopende mond ligt een onuitgesproken vraag. 't Donzig teere kindergezichtje met de onmerkbaar blauwe schaduwen in 't rose vleesch, steekt lichtend van den donkeren achtergrond af. Haar wit-blauwe hoofddoek en groengeel jak vereenigen zich met de overige tinten tot een fijne kleurengamma.
‘het nieuwe testament’, uit de verzameling dr. bredius, mauritshuis, den haag.
‘Het nieuwe Testament’ of de zegepraal van het Christendom, uit de verzameling Bredius nu in bruikleen in het Mauritshuis, is als allegorische voorstelling een mislukking. Vermeer was te weinig fantast, te ongekunsteld voor zulk eene compositie. Deze tekortkoming wordt echter vergeten door het schitterende coloriet. Ook hier moest een intérieur zijn gedachten helpen weergeven. De van licht flonkerende gobelijnen voorhang hult het overige van het vertrek in Rembrandtiek clair-obscure. De détails zijn met de hem eigen meesterschap uitgevoerd. Kleur en techniek toonen aan dat deze schilderij uit het midden van Vermeers loopbaan stamt. ‘De Schilder’ doet vooral den fijnen smaak van den meester uitkomen. Zijn voorliefde tot 't schilderen van stoffen treedt hier op den voorgrond in de behandeling van den prachtigen gobelijnen voorhang, de los over de tafel geworpen doeken, den luchtig gedrapeerden mantel van het meisje. Een koel morgenlicht, dat de donkerste stoffen doordringt, stroomt het atelier binnen. Zijn weloverwogene compositie blijkt uit het staande boek op de tafel en de stoel met lichtende koperen knoppen achter den ezel, die beiden aan het perspectief een grootere diepte helpen geven. Het aanvallig model vraagt niet meer aandacht dan eenig ander onderdeel van dit meesterstuk. ‘Het Vrouwenportret’ in 't museum te Budapest is 't eenig bekende werk van dien aard van den meester. In de verlichting - een gedeelte van het gelaat en de kraag is in schaduwen - in den grauwen achtergrond, is Rembrandts invloed duidelijk merkbaar. De donkere tinten van het costuum worden verlevendigd door de goudgele strikjes op handschoenen en kraag. Hoe meesterlijk de witte kraag, manchetten en handschoenen met versierselen ook zijn weergegeven, toch heeft hij zooveel persoonlijkheid aan 't onbeteekenend gezicht weten bij te zetten, dat ons dit boven alles aantrekt: Vermeer zou ook betere dagen kennen. In 1661 althans stelde hij zich borg ter somma van f 78. Zijn aanzien onder de schilders blijkt uit zijn bekleeding met het ambt van | |
[pagina 82]
| |
‘Hoofdman van het Schildersgilde’ tusschen 1662 en 1663, welke betrekking hij nog eenmaal van 1670 tot 1671 waarnam. Doch aan sparen heeft hij schijnbaar nooit kunnen denken. Integendeel, zijn nalatenschap was met schulden bezwaard, daar zijn weduwe in 1676 aan Schepenen van Delft om brieven van voorschrijving tot het doen van boedelafstand verzocht. Het groot aantal kinderen, acht, zal hieraan niet vreemd geweest zijn. Zóó hoog was de nood kort na zijn dood gestegen, dat zijn vrouw de haar nog overgebleven schilderijen als onderpand voor geleend geld moest geven. Misschien had een lange en kostbare ziekte van Vermeer hun middelen uitgeput. Te vergeefs zal men in Vermeers late werken 't krachtig-kleurige van vroeger zoeken. Zachtvloeiend, als in teere, nauw merkbare nevels omhuld, is nu zijn coloriet. 't Rijksmuseum kan zich gelukkig achten ‘Het lezend Vrouwtje’ uit dien tijd, waarin Vermeers kunst zijn toppunt had bereikt, te bezitten. Een bijna onzichtbaar waas ligt over de schilderij gespreid. Langzamerhand ontsluieren zich de fijne nuances van 't lichtste tot 't donkerste blauw, in jakje, stoelen en tafelkleed, geholpen door de schitterende koperen stoelpennen, tot een kleurenpracht van ongekende gloed en diepte. Harmonisch doet hierbij de kalme belangstelling der vrouw in haar brief. Voor 't veelzijdig ontwikkeld talent van Vermeer spreken ‘'t Gezicht op Delft’ in het Mauritshuis en ‘'t Straatgezicht’ uit de collectie Six. Dit onderwerp was voor den kunstenaar, den schilder bij uitnemendheid van licht en kleur, het aangewezen terrein om zich op te bewegen. Beide stukken behooren dan ook tot de grootste kunstwerken, die ooit in dat genre zijn voortgebracht. Hoog welven zich de luchtig opgestapelde wolken boven de stad, diepe zwartblauwe schaduwen op de daken werpend. De van lichtende voegsels voorziene roode baksteenen gebouwen en donkerblauwe schepen, spiegelen zich klaar in het door zonnestralen overgleden, even rimpelend water. Sober doch weloverwogen is de stoffeering van den voorgrond. Hoe zorgvuldig elk onderdeel in 't ‘Straatje’ behandeld zij, de gedachte aan peuterigheid blijft verre bij 't zien van dezen breeden forschen penseelstreek. Een bedekte lucht geeft een voor Vermeer ongekende warmte aan de schilderij, overigens geheel in den toon van het stadsgezicht. Evenzoo ongezocht als zijn onderwerpen zijn ook hier Vermeers hulpmiddelen. De achter haar geopende deur naaiende vrouw dient als repoussoir, terwijl haar sterk witte muts, kraag en werkje de kamer helpen verlichten. De even opdoemende wandtegeltjes geven aan de kamer een bestemden vorm. Kleur en techniek rangschikken beide schilderijen onder de werken uit den tijd van het ‘Melkmeisje.’ Vermeer overleed in December 1675 en werd den 15en van die maand in de Oude Kerk te Delft begraven. Naast Rembrandt is Vermeer de schilder van het licht. 't Geheimzinnig bovennatuurlijke zoekt hij niet. Klaar-nuchter, in licht badend, zonder mystiek schildert hij wat zijn oog boeit. Door een eigenaardige techniek, een krachtig pointillé. verhoogt hij de werking van het licht. De keuze zijner onderwerpen is even eenvoudig als de voorstelling. Hartstocht schijnt hem vreemd. Aan ieder onderdeel van zijn composities besteedt hij evenveel zorg. Een vruchtbaar kunstenaar is Vermeer niet geweest, slechts pl. m. 36 werken zijn van hem bekend.Ga naar voetnoot*) Maar in dat kleine oeuvre openbaart zijn genie zich in een bij onze schilders bijna ongekende veelzijdigheid. Èn als intérieur-, èn als landschap, èn als stilleven-, èn als figuurschilder kan Vermeer zich met de grootsten meten. |
|