Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 18
(1908)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
De decoratieve kunst op het tooneelAmsterdam zal een nieuwen schouwburg krijgen, zoo melden de dagbladen, door niemand minder dan Berlage gebouwd, en Willem Royaards zal erin spelen met een groep van medewerkers, waarvan hij overtuigd is, dat zij zijne inzichten inzake tooneelspeelkunst deelen. Ziet hier een blijde mare, die ongetwijfeld verheugenis onder kunstminnenden gebracht heeft. Een schouwburg van Berlage, een gezelschap onder leiding van Willem Royaards, me dunkt, een combinatie, waar wij tevreden mede kunnen zijn. Een gebouw zoowel in- als uitwendig volkomen aan zijn bestemming beantwoordende, en daarbij getuigende van een persoonlijk schoonheidsbeginsel, dat ons ongetwijfeld verre van den gangbaren schouwburgstijl zal houden, - opvoeringen die tot in de meest mogelijke perfectie verzorgd zijn, goede en oorspronkelijke tooneelstukken... wat zouden wij meer kunnen wenschen. En toch, er is behalve een aangename tooneelzaal, behalve goede stukken en ernstig voorbereid spel, nog iets, dat in deze onze aandacht vraagt en waaraan, helaas, te weinig belangstelling geschonken wordt... de decoratieve kunst op het tooneel. Ware het niet, dat Berlage ons met zijn Gijsbrecht van Amstel versieringen hiervan een voorproefje gegeven had, en dat de opvoering van ‘Elkerlyc’ in dit opzicht een belofte in zich had gedragen, wij zouden niet zonder ongerustheid weder de décors en wat daarmede aanverwant is van den nieuwen schouwburg tegemoet gezien hebben. Men ijvert, en niet ten onrechte, voor het woord en het spel op het tooneel, voor het stuk en voor de vertooning; maar zelden overweegt men, dat zeker niet minder belangrijk dan deze beide het uiterlijk aspect is. De opvoeringen der zomerspelen liggen ons nog betrekkelijk versch in het geheugen, en behalve spel en zeggingskunst hebben zij een herinnering nagelaten van een gelukkig pogen naar harmonie in costuum, in décor, verlichting... kortom, naar een decoratief geheel op het tooneel. Wij willen niet den strijd medevechten over de meerdere belangrijkheid van het beeld boven het woord, door Gordon Craig o.a. in zijn lezenswaard gesprek tusschen vakman en leek aangebondenGa naar voetnoot*), maar waar in het algemeen de waarde der decoratieve eenheid op het tooneel meestal onderschat wordt, daar is het aangenaam er op te kunnen wijzen, dat de leiders der zomerspelen destijds in dit opzicht getracht hebben naar beter. Hoe dikwerf toch ziet men costuums, op zich zelf wellicht historisch zeer getrouw, en decors uitbeeldend de werkelijkheid in de meest juiste kleuren en vormen, maar beide helaas niet berekend elkaar te steunen en aan te vullen. Bij de costuums is niet overwogen dat zij in samenspel ook een schoone combinatie van kleur en lijn geven, evenals houding en gebaar tot schoone vorm en contour leiden moeten. En te meer is dit opvallend nu wij leven in een tijd, waarin men zoekt naar harmonische samenstelling in eigen omgeving. Men tracht naar vormen- en kleurensamenstelling in woning en kleeding, men verlangt eenheid, rust en harmonie in zijn kamer, en voelt dus als het ware de belangrijkheid van overeenstemming tusschen persoon en decor en toch wordt hiermede op het tooneel nog zoo bitter weinig rekening gehouden. Antoon Molkenboer heeft eenige jaren geleden eens getracht naar iets beters; zijn ‘Sprook van den zanger’, zijn ‘Mincelijn’ waren pogingen in die richting, en al had hij zich de taak ook gemakkelijk gemaakt door zijn stukken te schrijven of te kiezen in verband met zijn decors en costuums, er viel een zekere eenheid niet in te miskennen. In de meeste gevallen echter zal juist omgekeerd, het stuk het uitgangspunt vormen, in aansluiting waarmede de costuums ontworpen, de decors geschilderd, requisiten geplaatst en verlichting geregeld moeten worden, en dàn is de opgave, om van ieder tooneel een mooi decoratief geheel te maken. | |
[pagina 72]
| |
Deels zal dit de functie van den regisseur zijn, die mede zijn aandacht moet schenken aan costuums, aan requisieten en wat niet al, maar niet minder nauwgezet dient de ontwerper en schilder der decors te zijn, tegen wiens werk als achtergrond de figuren moeten uitkomen. Aan hem in het bijzonder is het in samenwerking met den costuumontwerper gegeven, van het tooneel een mooi geheel te maken, Maar om dit goed te doen zal de wijze waarop men meestal tooneeldecors pleegt te ontwerpen en te schilderen, een geheele wijziging dienen te ondergaan. In plaats van zoo getrouw mogelijk een werkelijkheid af te beelden, en met de bedriegelijkheid van een panorama de dingen te schilderen als stonden zij er in hunne eigene gedaanten, zal men zich op een ander standpunt moeten plaatsen en zich volkomen bewust zijn van de eigenaardige functie, die zijn werk behoort in te nemen. In zeker opzicht is deze van ondergeschikten aard, daar het slechts dienen moet om aan de figuren der spelers in hunne verschillende costuums een rustigen fond te verzekeren. Dat het echter behalve dit, een uitbeeldend karakter kan en in vele opzichten zelfs moet dragen spreekt van zelf; maar de opvatting van het geheel, de compositie, de wijze van schilderen zal anders, zal meer decoratief versierend moeten zijn. Niet de realiteit maar de decoratieve interpretatie zal dàn de beste tooneelfond vormen. Eenvoud in kleuren, in lijn en compositie, zullen voorwaarden blijken, opdat niet het decor, dat als versierend deel van het geheel moet optreden, de aandacht afzonderlijk op zich vestigt, ten koste der harmonie. In dit verband zal men aan het tooneeldecor een zelfde waarde toekennen als aan iedere versiering, die, hoe schoon op zich zelf, steeds een ondergeschikte plaats in moet nemen, zich zelf bewust, dat zij bestaat om het effect van het geheel te verzekeren. Weinig heeft men ten onzent op deze wijze het schilderen van tooneeldecoraties opgevat, en hoewel men uit het woord zou opmaken, dat dit het werk van decoratieve kunstenaars was, zou men integendeel het schilderen van tooneeldecor meer tot de picturalistische kunst kunnen rekenen met dien verstande dat door sterke tegenstellingen getracht wordt een effect van natuur te verkrijgen. De voorstelling van Elkerlijc, wij zeiden het reeds, gaf èn door costuum èn door décor, hoe simpel het ook was een belofte voor de toekomst. Wij willen dus hopen, dat dit niet slechts op een proefneming berustte, maar dat hier ook een poging tot verbetering van tooneel-decoratief aan ten grondslag lag; want het zou jammer zijn, indien bij de plannen die geleid hebben tot een nieuwen schouwburg, die het ontstaan gaven aan een nieuw gezelschap, waarvan wij onder Royaards' leiding veel goeds mogen verwachten, het tooneel-decoratief niet eens aan een herziening werd onderworpen. In het buitenland spannen zich hier mannen als Emil Orlik voor, maar ik twijfel er niet aan of ten onzent zullen wel decoratieve kunstenaars gevonden worden, die ook op dit terrein eens pogingen in het werk willen stellen. Hoe men te werk moet gaan, zegt Gordon Craig heel aardig in zijn reeds aangehaald werkje: ‘En, let wel, hij gaat niet ineens een aardig of historisch juist schetsje maken, met een aantal deuren en ramen, waar 't schilderachtig staat, maar hij kiest eerst de kleuren, die hem in eenheid schijnen met de geest van het stuk, terwijl hij andere kleuren, die niet harmonieeren verwerpt. Dan weeft hij enkele voorwerpen in dit patroon - een boog, een fontijn, een balkon, een bed - en gebruikt de gekozen voorwerpen als 't middelpunt van zijn teekening. Dan voegt hij hierbij alle dingen, die in het stuk genoemd worden en die men moet zien. Hierbij voegt hij, één voor één, elke persoon, die in het stuk verschijnt, en zoo geleidelijk elke beweging van elke persoon en elk costuum’. Op die wijze zal ongetwijfeld het verband tusschen décors en costuums, grooter worden, zal er meerder eenheid ontstaan tusschen het spel en de ‘aankleeding’ van het stuk. R.W. P Jr. |
|