Elseviers Geïllustreerd Maandschrift. Jaargang 18
(1908)– [tijdschrift] Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
2.Een hoofdje naar mij neigend;
Uw lokken die vloeien:
Bruischende wijn -
En beider oogen bloeien,
Hemel en sterre', in schijn en
Schijn's wederschijn.
| |
3.Wijl uit mijn hart ruischt 't eeuwig
Gestaam'l... 't Zoet vertrouwen
Slinkt meê, sterft uit,
Zoo 't kind dat, vreemds ontwarend,
Loopt hij 't te gaan aanschouwen,
Staakt zijn gefluit -
| |
4.Doch 'k voel uw oog zich luiken;
Uw mond stil wil spreken:
Hij zwijgt en trilt -
En, angstig, wij vernemen
'n Droppel hoe hij kan leken
Vreemd in de stilt'.
| |
[pagina 42]
| |
5.Maar úw mond is uw adem,
Uw ziel één gelooven
Mij mild gewijd:
Ook, op mijn schouder, schuchter
Vleit gij uw hoofd: beloven
Nog ongezeid.
| |
6.En zoeter is geen vreugd mij
Dan dit - en dat liefde.
Straalt en zich schuilt;
En 't lachen uwer oogen,
(Brekend of iets ze griefde)
In traan verruild.
| |
7.- Laat vloeien dan uw tranen:
Ik sus u ter ruste,
Door eigen wond.
Ik sus uw tranen, liefde-
Vol u vermanend, luste-
Vol zóend uw mond!
| |
8.Dan wordt uw mond een roze,
Die ruikt en, bepereld,
Ontbloeit in zon -
Dan is mijn mond een merel,
Lavend zich aan dien perel
Die gloeit in zon -
| |
9.Maar beider mond één zwijgen
Spijts 't hijgend begeeren
Van hart en oog -
Knaap die tot doods-bezeeren
Toeknijpt zijn hand uit vrees dat
't Vogelke ontvloog. -
| |
10.Zóo blijven beider lippen
Een angsten-vol beven,
Als strakke zon;
En ons begeeren 't even
Vlieten, bij eeuwig wellen,
Der diepste bron.
| |
[pagina 43]
| |
11...... Zóo beefden wij en gingen
In woordeloos spreken;
En angst dreef voort -
Wetend hòe wij beminden,
En dat ons hart kon breken
Sprak éen hét woord.
| |
12.'t Woord dat niet mocht gesproken:
Daar 't óók ons zou scheiden
Zóo 't ons vereênt -
Daar wij langs ànd're wegen
Zouden ons reizen leiden,
Dan Liefde 't meent;
| |
13.In and'rer klare woning
De weelde wij vinden,
Ons zelf bevroed;
Op éénd're zoete wijze
Schijn-vreemde woorden zingen
Met braaf gemoed. -
| |
14.Zóo wisten wij te zwijgen -
Twee bleeke violen
Van schuchterheid,
Waarboven, onverholen,
Vinkjen of meer'l uitschettert
Mei-min's jolijt! -
| |
15.Zóó wisten wij te zwijgen
Wier harte was gloed, en
- Geheugenis;
Wier lippen boden bloed, en
Ziltig verlangen, waarvoor
Een zoen niets is.
| |
16.Waarvoor alléén nog rest, de
Diep're trots der ziele
Die bloedt en zwijgt,
Om voor zich zelf te knielen,
't Offer volbracht, wen 't geuren-
Ròèt nederzijgt!
|
|