enz. waren voortgekomen. ‘Modern’ doende juffers hoorde ik meermalen spreken van ‘stijl’ornamenten (?), van ‘moderne stijl’-japonnen (?) van ‘nieuwe’ lijnen (?) van qua dìt en qua dàt, zonder dat zij den onzin er van beseften. Maar deze caricaturen, menschelijke papagaaien, zij voelen zich koningen in het land der blinden, zijnde hun eigen côterie en wat er voor onergdenkends daar buiten wandelt.
Door dit gesnater nu ontstaat er een verwarring, die in de allereerste plaats ten nadeele is van het kunst- en kunstnijverheidsbegrip van het publiek en daarna meestal ten koste der appreciatie van het goede werk onzer hedendaagsche kunstnijveren.
Aangezien wij nu echter eenmaal leven in een land, waarin het een ieder vrij staat zijn opinie ten beste te geven, te laten drukken en uit te kraaien, zullen wij hier lijdelijk in moeten berusten; alleen lijkt het ons doenlijk, door meerdere kunstontwikkeling, het publiek zelfs iets verder te brengen, opdat het ook in deze kome tot de kennis des onderscheids.
Het geliefhebberij in kunst zal hier niet door verminderen, vermoeden wij, er zullen immer jongelingen komen die liever ‘in de kunst gaan’ (en verongelukken) dan een ambacht leeren, en juffers die het ‘zeer modern’ vinden, zich uit tijdverdrijf met kunst bezig te houden en tjanting, weefgetouw of iets anders hanteeren, al naar de mode of het jaargetijde dit aangeeft; maar men zal dàn geleerd hebben dit geknutsel op zijn juiste waarde te schatten.
Als wij de lijst der onderwijsvakken eens nagaan op een Hoogere Burgerschool, een Gymnasium of een school voor meer uitgebreid lager onderwijs, dan behoeft het ons niet te verwonderen, indien wij er van alles op vinden, maar zelden of bijna nooit kunstgeschiedenis, aesthetica of hoe men het zou willen noemen, en toch zou dit van zeer veel nut kunnen zijn.
Ik weet, dat op enkele meisjes-hoogere-burgerscholen en enkele instituten er een uur voor gereserveerd wordt, doch dit zijn uitzonderingen en daarenboven wordt dit uur dikwijls alleen nog gewijd aan de geschiedenis der bouw-stijlen, wat op zichzelf zeer leerzaam kan zijn, maar daarom nog geen algemeene begrippen omtrent kunst en kunstnijverheids-uitingen waarborgt.
Interessant is zeker de kennis der verschillende Grieksche tempel-vormen, het onderscheid tusschen Dorische, Ionische en Korinthische zuilen, de verschillen tusschen lotus- en papyrus-kapiteelen in de Egyptische bouwkunst, maar wij zouden in deze de voorkeur geven aan een aesthetische opvoeding, die zich meer aanpast aan de praktijk van het leven, die..... den smaak ontwikkelt.
Want waarlijk dit is noodig; smaak, laat ons dit noemen gevoel voor iets moois, waait iemand toch heusch niet van zelf aan. Het is een feit, dat de eene mensch onbewust meer gevoel voor schoone lijnen, kleuren of klanken heeft dan een ander, wij zouden hier in het algemeen op Oostersche volken willen wijzen, maar dit gevoel zal ook ontwikkeld kunnen worden. Men kan door vergelijking iemand wijzen op goede verhoudingen, op mooie harmonieën, op juiste, rationeele vormen, op logisch ontstane, en zuiver aangebrachte versieringen, op technische schoonheidsvoorwaarden, enz. enz. Op die wijze lijkt het mij doenlijk leerlingen, waaruit later het publiek zal groeien, ontvankelijk te maken tot het begrijpen der stroomingen op het terrein der versierende kunsten, opdat zij met juister inzicht de opinie van deze of gene zullen kunnen toetsen aan hunne eigene inzichten.
Voor meisjes, die later als vrouwen des huizes, zich dikwijls de meening zien opgedrongen van behanger of stoffeerder, die wand- of vloerbedekking in ‘nieuwen stijl’ willen aanraden, of van winkeldames, die ‘zeer gezochte’ patronen recommandeeren, voor deze acht ik, laten wij het simpel weg ‘smaakontwikkeling’ of schoonheidsbegrip noemen, waarlijk geen overbodige luxe.
Maar ook voor de heeren der schepping, al zullen zij later hun leven slijten op kantoor of in een zaak van den meest alledaagschen aard is een weinigje notie van wat mooi en leelijk is, van het hoe en waarom der dingen niet onnoodig. Zij zullen toch mede meubelen uitzoeken bijv., en hebben thans, tien tegen een, het idee, dat ‘de nieuwe stijl’ alleen rechte pooten, om maar iets te noemen, voorschrijft. Zij zullen dit òf heel leelijk