| |
| |
| |
Het museum Plantin-Moretus te Antwerpen
door Max Rooses.
IV.
museum plantin-moretus. hep borstbeeld van balthasar moretus iii, door joannes claudius de cock.
De bezoeker van het Museum Plantin-Moretus begint zijn wandeling binnen het gebouw langs eene reeks van drie zalen, die in vroeger eeuwen tot woonplaats der familie dienden en die nu gestoffeerd zijn met meubels, schilderijen en kostbaarheden ontleend aan hare verzamelingen. De eerste zaal, de kleinste der drie, is behangen met Vlaamsche tapijten uit de XVIde eeuw, verbeeldende episodes uit de geschiedenis van Cyrus en Thomyris en dragende in de boorden de wapens der familie Losson van Hove, voor wie zij vervaardigd werden en het merk van Plantijn, die ze later bezat. Boven den marmeren schoorsteen uit de XVIde eeuw hangt een Leeuwenjacht, eene gelijktijdige kopie van Rubens' groote stuk uit de Pinakotheek van Munchen; een schildpadschelpen tafel staat in het midden; ter zijde de marmeren borstbeelden van Eduard Moretus, den laatsten bezitter, en van Leopold de Waal, den burgemeester die den eigendom kocht in naam der Stad.
Veel grooter en rijker is de tweede zaal. In de lessenaars, die daar in het midden staan, liggen ten toon gesteld een deel der teekeningen, welke gemaakt zijn om te dienen tot modellen aan de graveurs, die de koperen platen sneden voor de Plantijnsche uitgaven. Met duizende bladen van dien aard zijn er voor de drukkerij gemaakt, met honderden enkel zijn er bewaard gebleven. Men mag wel onderstellen dat er in de dagen van opgewekte schepping minder aan bewaren en verzamelen gedacht werd en dat de geteekende blaadjes gemakkelijk bij den koper- of houtsnijder bleven liggen. Zoo zijn er bij voorbeeld dozijnen van teekeningen van Rubens voor de drukkerij gemaakt, die nu in allerlei verzamelingen verspreid zijn en die nooit schijnen bij den uitgever teruggebracht te zijn.
De oudste der tentoongestelde teekeningen zijn acht groote bladen, welke Marten De Vos van 1582 tot 1588 teekende voor een Missaal
| |
| |
museum plantin-moretus. blad van gouden leder (zaal xviii).
in 1600 verschenen; de platen deden dienst totdat in 1614 een stel naar Rubens teekeningen in 1588 gemaakt ze kwam vervangen. Verder een reeks van veertig kleinere teekeningen van denzelfden De Vos voor een Getijdenboek, dat nooit verscheen. Dan volgen reeksen van Peter van der Borcht, teekenaar en graveur, die veel voor de Plantijnsche drukkerij werkte en van elders weinig of niet bekend is; ook een paar reeksen van Adam van Noort, den leermeester van Rubens. Dit zijn de vertegenwoordigers der oude school, die met zorg teekenen, fijntjes, mooitjes en ook wel magertjes, die een overvloed van motieven vinden, maar niets machtigs, niets overweldigends. De graveurs, die naar hen sneden muntten ook uit door keurigheid, door scherpe glanzendheid, meer dan door kleur en breedheid. Met Rubens komt de ommekeer, geweldig en overweldigend; van van Noort heeft hij niets geleerd; hij heeft het in zichzelven gevonden of uit aankweeking van natuurlijke gaven; hij breekt af met de voorgangers en overheerscht de nakomelingen. Daar liggen vier titelplaten, twee drukkersmerken geheel van hem, drie stukken die hij samen met zijn leerling Erasm Quellin leverde. Rubens was de groote vriend van Balthasar Moretus I, den derden bestuurder der drukkerij, zij hadden samen op de schoolbanken gezeten en hun leven lang bleven zij elkander trouw. Ontelbaar zijn de werken die de schilder aan den drukker leverde: van 1612 tot 1637 teekende Rubens de meeste titelplaten en verscheiden reeksen der illustraties, die de Plantijnsche uitgaven versieren. Wij weten wat hij er voor ontving: in de rekeningboeken van het huis lezen wij dat voor een teekening in-folio 20 gulden, voor eene in-quarto 12, voor eene in-octavo 8 en voor eene in-24 o 5 gulden werden betaald. Rubens voerde ook een paar paneeltjes in grauwschildering uit; zij hangen hier in de zaal: het eene is een titelplaat, het andere een drukkersmerk, dat van Jan Meursius, die een tijd vennoot van Balthasar Moretus was. Voor
dit laatste werd den schilder 24 gulden betaald. Uit het kleine stukje ziet men wat rijkdom aan geest en vernuft de groote meester in die zinnebeeldjes placht te leggen. Het merk van Van Meurs was een broedende hen met de leus: Noctu incubando diuque, (broeiende [en mij bevlijtigende] dag en nacht). Dit figuur neemt de hoofdplaats in, maar daar rond wordt een lijst gevormd, waarin het hoofd van Minerva en een uil, de gezel van de godin der Wijsheid en het zinnebeeld van den Nacht met een hoofd van Mercurius, den God van den Handel en den haan, zinnebeeld van den dag, voorkomen; bovenop staat een antieke lamp, zinnebeeld van het licht verspreid door de pers; beneden de slangenstaf en een trompet, verbeeldende Handel en Faam. Ziedaar een overvloed, haast een overdaad van nog al uiteenloopende, maar gelukkig gevonden denkbeelden in kleinen kring samengevat en die allen zoo goed tegen elkander opwegen en zoo gemak- | |
| |
kelijk dooreenslingeren en ineensmelten alsof de natuur ze zoo had doen samengroeien. Na de teekeningen van Rubens volgen tal van stukken door zijn leerlingen en de leerlingen zijner leerlingen tot in de tweede helft der achttiende eeuw gemaakt.
Rond de zaal hangen de portretten der oude meesters van het huis, hunner verwanten en vrienden. Tien zijn er door Rubens: Plantijn en zijn vrouw; Jan Moretus en zijn vrouw Martina Plantijn; zijn vader en moeder, Jacob Moerentorf en Adriana Gras; Arias Montanus, Abraham Ortelius, Petrus Pantinus en Justus Lipsius, de vier laatste beroemde mannen, die in het huis verkeerden. Die stukken met vele andere nog werden gemaakt om in de ‘groote Camer boven de lijste gehangen te worden’. Rubens had ze in rekening gebracht tegen 24 gulden het stuk, maar zijn vriend Moretus ‘erkende’ slechts 14 gulden 8 stuivers. Rubens verstond het zoo niet en bij het sluiten der rekening teekent hij zijnen afdingenden vriend nog 9 gulden 4 stuivers per portret aan, die hij moest opleggen.
museum plantin-moretus. blad van corduaansch leder (zaal ix).
Het zijn geen meesterstukken van den vorst der Antwerpsche teekenschool, welke wij te zien krijgen. Indien men voor bewezen aanziet dat Rubens honderd gulden voor een dag arbeidsloon rekende, iets wat uit een woord van Balthasar Moretus zelf kan opgemaakt worden, zou hij vier dier portretten per dag afgewerkt hebben. In elk geval zijn het malsch gepenseelde, warm gekleurde stukken, waar Rubens de vleezen in schilderde en die niet naar het leven, maar wel naar andere conterfeitsels gemaakt zijn. Hoe Rubens een model omwerkte, dat hij te volgen had, zien wij hier duidelijk. Boven den schoorsteen staat een portret van Plantijn, dat in 1584 geschilderd werd en dat Rubens dertig jaar later tot model diende voor het stuk dat aan een der wanden hangt; het is een ware omschepping en vernieuwing van vleesch en bloed, dat hij den ouden man heeft doen ondergaan.
Stippen wij in dezelfde zaal nog een paar kostbare meubels aan. Het eene een kastje van palissander, ingelegd met geniëlleerd tin, voor de Moretussen gemaakt. Het ander is belegd met schildpadschelp en versierd met 23 miniatuur-schilderingen op wit marmer, omlijst met ebbenhout: een rijk stuk, evenals het vorige dagteekenende uit de XVIIde eeuw.
Een ander soort van kostbaarheden treffen wij aan in de volgende zaal, even groot als die welke wij verlaten. Hier liggen in den grooten lessenaar, in het midden der kamer, de kostelijkste handschriften, deelmakende van de bibliotheek der oude eigenaars. Het zijn gedeeltelijk werken, die zij kochten om ze te herdrukken, zooals daar zijn een exemplaar van Froissard's Chroniques, twee Latijnsche Bijbels uit de XVde eeuw, verscheiden Latijnsche klassieken, een H. Augustinus. Andere handschriften integendeel zijn klaarblijkelijk gekocht om de rijke versieringen, waarmee zij afgezet zijn: zoo een twaalftal Vlaamsche en Latijnsche Getijdenboeken met gekleurde miniaturen en beeldletters, een handschrift van drie verhandelingen van Cicero in het Fransch vertaald, kopij van een der werken voor hertog Jan de Berri uitgevoerd; zoo vooral de prachtige Bijbel in 1401 en 1402
| |
| |
gemaakt voor Conrad de Wechta uit Kuttenberg in Bohemen, om door dezen meester der munt aan koning Wenceslaus aangeboden te worden. De prachtige miniaturen en bladzijden werden uitgevoerd door de kunstenaars, die toen te Praag voor koning Wenceslaus werkten.
museum plantin-moretus. de open gaanderij-rechterzijde.
De muren dezer zaal zijn behangen met schilderijen, die toebehoord hebben aan de oude eigenaars en waaronder vooral op te merken zijn zeven stukken van Rubens, portretten van beschermers van kunsten en letteren. Zij werden door den meester geleverd; hij liet ze uitvoeren door zijne leerlingen en hertoetste ze. Tal van allerlei zeldzame en kostelijke stukken zijn in twee kleinere lessenaars tentoongesteld: de afbeelding in waterverf van den eersten aardappelplant in Europa ingevoerd in 1589, een paar gedichten door H.M. Carmen Sylva voor het Museum geschreven en geïllustreerd, een paar ivoren barleeven en meer andere.
Deze zaal uitgaande komt men in de overdekte gaanderij, die loopt langs de achterzijde der binnenplaats en waar zich de ingangen tot de vier volgende zalen bevinden. De voornaamste stoffeering is eene pomp uit de zeventiende eeuw, in blauwen gepolijsten arduinsteen met koperen bek en een eikenhouten trap met gebeeldhouwden pijler en leuning. De konkel van de onderste trede draagt het jaartal 1621. De leeuw, die den stijl bekroont, houdt de wapens vast van Balthasar Moretus III en van zijne vrouw Anna Maria de Neuf. Daar dit lid der familie eerst in 1692 geadeld werd is dit wapenschild in vervanging van een ander sieraad eerst na dit jaar aangebracht.
Nevens de trap gaat men den gang in, leidende naar den boekenwinkel, die uitkomt in een zijstraat en waar men een evenbeeld van den ouden Plantijnschen winkel vindt.
Men vindt hem hier weer in geheel zijn ouderwetsche eigenaardigheid. Aan de eene zijde den toog, waarop zich nog bevinden het weegschaaltje en de gewichten der gouden munten zooals die in de zeventiende eeuw gebruikt worden; tegen de wanden Plantijnsche drukken zoo als die te koop gesteld waren; den Catalogus der verboden boeken uitgevaardigd door den hertog van Alva; den prijs courant der volksboeken, boven of beneden welken het verboden was ze te verkoopen; de prijs-couranten der Plantijnsche en vreemde drukkerijen, die der Aldi te Venetië van 1592, der koninklijke drukkerij te Parijs van 1628, der Bruigotti te Rome van 1628, van Pierre Roville te Lyon van 1628.
Achter den winkel bevindt zich het kamertje waar de verkooper zich ophield. Nevens deze twee plaatsen, een derde tot salon ingericht,
| |
| |
museum plantin-moretus. kraagsteen met het plantijnsche drukkersmerk en zool onder een balk (zalen xv en xvi).
waar men kostelijke Audenaardsche tapijten, twee oud-Vlaamsche kasten, een luster in geslepen glas, een marmeren schoorsteen waarboven een gezicht van Antwerpen door Schoevaerts staat, een klavesimbel van 1735, portretten van Plantijn en zijn vrouw bewondert. Door een zeer rijk gebeeldhouwde eiken deur, in den stijl der vroegste Vlaamsche Renaissance, keert men terug onder de galerij. Men gaat een paar stappen verder en treedt in eene groote zaal waar de geschiedenis der Boekdrukkunst van de eerste tijden tot in de XIX de eeuw uitgebeeld wordt door eene reeks kostelijke boeken toebehoorende aan de oude Bibliotheek van het huis en voortgebracht door de beroemdste persen van Duitschland, de Nederlanden, Italië, Frankrijk, Zwitserland, Spanje enz. Schatten van kostelijke drukken zijn hier bijeengebracht, te beginnen met den 36-regeligen Bijbel van Gutenberg, wiegedrukken uit Duitschland, de meesterwerken der Aldi. die van Junta, van Jenson, van Colard Mansion, van Theodoor Mertens, van Pigouchet, van de Estiennes, Frobenius, de Elseviers en van zoovele als er door de eeuwen heen het edelste aller ambachten uitoefenden en vereerden.
In een onlangs aangebouwd bijlokaal, een aanhangsel van het Museum, zijn een paar nieuwe zalen ingericht. De eene, beneden, is gewijd aan de gezichten van de oude stad Antwerpen en bevat onder anderen de schilderingen in waterverf in de verleden eeuw door Jos. Linnig uitgevoerd; de andere boven bevat eene verzameling van teekeningen der Antwerpsche schilders bijeengebracht door den schrijver dezes.
Wij keeren terug naar de binnenplaats en treden nu de reeks der zalen binnen die meer bepaald tot de drukkerij behooren. Vooreerst de Correcteurs-kamer. Hier in deze ruime stemmige plaats, verlicht door drie ramen, die in den zomertijd omlijst zijn door de ranken van den ouden wijngaard en langs waar de zon dan zoo vriendelijk de sombere meubeleering komt opvroolijken, werkten twee en half eeuwen lang de opvolgers van Kilianus en Ravelinghen. Daar aan die lange tafel tegen die vensters, op die banken, tegen die sober sierlijk bewerkte beschotten, zaten zij; de laatste proeven die zij lazen liggen er nog; de ijzeren kandelaars met hun snuiters, waarop de laatste kaars brandde die hen lichtte, staat er nog; het is alsof zij gisteren opgestaan waren en straks hun arbeid gingen voortzetten. Twee der oudste en beroemdste hunner zijn nog vertegenwoordigd door hunne portretten: Kilianus, de vader der vaderlandsche taalkundigen, zit daar voor zijn lessenaar, de kopij in de hand de proef vóór zich. Poelman, die terzelfder tijd wever en latinist was, zit aan zijn schrijftafel; zijn vrouw werkt ter zijde aan haar spinnewiel. Beide stukken werden geschilderd door den zoogenaamden Pseudo-van de Venne.
Nu treedt men in het kantoor, waar de meester of de klerk van het huis de boeken hield: daar staat zijn lessenaar, daar in den muur is het brievenbestek uitgehold, daar volgden tien geslachten elkander op in het beheer der aartsdrukkerij.
Nevens de werkplaats van de bestuurders is die van een hunner voornaamste vrienden Justus Lipsius. De beroemde Leuvensche en
| |
| |
museum plantin-moretus. de ingang der koperen-platen kamer.
Leidensche professor was een boezemvriend van Plantijn. In het Museum bewaart men een blaadje papier bevattende de laatste woorden geschreven door Plantijn en gericht tot den beroemden geleerde. Een zijner leerlingen bewaarde ze en zond ze aan Balthasar Moretus. Door het toedoen van den professor werd de drukker in 1583 naar Leiden geroepen. Na Lipsius' terugkeer in de zuidelijke gewesten hernam hij zijn werken met Plantijn, die hem was voorafgegaan. Hij had zijn eigen kamer in het huis van den vriend, die de meeste zijner boeken uitgaf; dezes kleinzonen woonden bij hem te Leuven, toen zij daar studeerden, en drukten de boeken van hun professor toen zij aan het hoofd van het huis stonden. Zijn geschilderd portret gedagteekend van 1585 hangt daar boven de deur; tegen den wand, tal van schriften en drukwerken getuigende van de vriendschap der twee merkwaardige mannen. Het anders bescheiden kamertje is met kostelijk oud Corduaansch leer behangen.
Nu treden wij in de eigenlijke drukkerij. Vooreerst een zaaltje waar de gebeeldhouwde houten beeldletters uitgestald zijn. Plantijn, die een kunstenaar was terzelfder tijd als een nijveraar, kon ze nooit schoon en talrijk genoeg hebben. Er bestaat geen kostelijker materiaal dan dit, welk hier bijeengebracht en bijeengehouden is: letters met onderwerpen uit de gewijde geschiedenis, uit de levens der heiligen, uit de fabelleer, letters met vruchten, met dieren en met het allerliefelijkste krul- en loofwerk der oude Vlaamsche en Fransche Renaissance; Latijnsche, Grieksche, Hebreeuwsche letters, geteekend door Peter van der Borcht, Peter Huys en andere Antwerpsche kunstenaars of door Geofroy Ballain van Parijs en door Plantijn's gewone graveurs Antoon van Leest, Arnoud Nicolaï, Cornelis Muller gesneden.
Voortgaande komen wij in de letterkamer. Langs de wanden zijn van onder tot boven de kasten getimmerd, waarin de pakken gegoten letters opgestapeld zijn, de mooie Plantijnsche letters van alle talen, in alle grootte. In 1575 toen Plantin er een inventaris van liet opmaken en drukken bezat hij er 73 verschillende soorten, bij zijn dood waren er in het werkhuis te Antwerpen 44605 pond, in dat van Leiden 4042 pond.
Dan volgt de drukkerij, verlicht langs twee kanten. Aan de eene zijde staan tegen de ramen de letterkasten, waaraan de zetters
| |
| |
werkten, aan de andere zijde de persen; er staan er nu nog vijf die in gebruik gebleven zijn tot in 1876 en waarop nu en dan nog een blaadje getrokken wordt. Ginder aan het uiteinde der lange zaal staan er twee, de oudste die in de drukkerij gebezigd werden, die lang uitgediend hebben, maar die men in het huis, waar alles werd bewaard, heeft aangehouden en afzonderlijk heeft geplaatst als op een eeretrede in herkenning hunner oude trouwe diensten. Van fatsoen verschillen zij weinig van die welke tot in de laatste jaren van den tijd der handpersen werden gebruikt. Plantijn bezigde er vroeger veel meer: er zijn jaren geweest dat hij er twee en twintig in gang hield, in een tijd toen de grootste der Fransche drukkers, de Estienne's, er slechts vier bezaten.
museum plantin-moretus. zaal ii met de portretten geschilderd door p.p. rubens
Vlak tegen den ingang hangen tegen den muur de gedrukte reglementen en verordeningen, die in deze eerbiedwaardige ruimte moesten nageleefd worden’. Statuten, Articulen, ende Pointen gheadviseert ende gheaccordeert, die sonder arghelist sullen moeten onderhouden wesen van alle de ghene, die in dese Druckerije, ghenaemt den Gulden Passer, sullen willen hanteren’. Zoo heet het in de mooie geannoblisseerde taal, welke onze voorouders in de XVIste eeuw employeerden. Er zou heel wat aan te halen zijn uit die reglementen ofschoon onze deftigheid niet dulden zou alles over te schrijven. Laat ons maar aanstippen: dat de meeste tekortkomingen bestraft worden bij verbeurte van een kruiksken bier van drie stuivers en daar de drukkerij geen letter K bezit werd het woord ‘Cruycksken’ op deze wijze gezet: ‘Cruycxlzen’.
Hiermede is de laatste zaal van de benedenverdieping doorloopen. Thans schrijden wij den vloer onder de poort over en gaan de trap op naar de verdieping. In de drie eerste kamers vinden wij een uitstalling van de Plantijnsche drukwerken, van allerlei soorten. Zie hier het oudste boekje van 1555: La Institutione di una fanciulla nata nobilmente, in een lessenaar, met de oudste der Plantijnsche drukken, bevattende onder andere Les Ordonnances de la Toison d'or, die Plantijn drukte in 1559 en die zijne opvolgers na hem uitvoerden; dan werken van klassieke schrijvers, verscheiden met correctiën van de hand van den verzorger der uitgave; daarna een reeks kruidkundige boeken; een
| |
| |
museum plantin-moretus. de correcteurs-kamer.
reusachtig Antiphonarium nevens een Atlas van Ortelius; een lessenaar met wetenschappelijke werken en met prenteboeken, twee deelen van den veeltaligen Bijbel; de Plechtige Uitvaart van Keizer Karel, met hare groote afgezette platen en meer andere. In de derde zaal vinden wij de werken uitgegeven door de Moretussen en de overige afstammelingen van Plantijn; van Ravelinghen te Leiden, Gillis Beys en Adrien Périer te Parijs. In de eerste en glorierijkste eeuw van zijn bestaan bracht het huis te Antwerpen voort in ronde cijfers: van 1555 tot 1589, onder Plantijn, vijftienhonderd werken; onder Jan Moretus I, van 1590 tot 1610, vierhonderd; van 1610 tot 1618, onder de gebroeders Jan Balthasar Moretus I, tweehonderd; onder Balthasar I alleen, van 1619 tot 1641, vierhonderdvijftig; van 1642 tot 1655, onder Balthasar II, honderdzestig. In de drie zalen waarin deze drukken tentoongesteld zijn, ziet men langsheen de muren tal van merkwaardige dingen: in de eerste zaal een overgroote gekleurde gravuur van Robert Péril verbeeldende de Intrede van Keizer Karel en van Paus Clemens VII te Bologne in 1529; een lijst in de eerste kamer bevat een afdruk der verzen door en voor Plantijn geschreven, een ander een Catalogus aller werken door Plantijn gedrukt, door Jan Moretus in 1580 op een blad papier van verscheiden aaneengekleefde vellen geschreven en zijn schoonvader aangeboden: een der vele getuigenissen van den eerbied, den eeredienst zou men soms zeggen, die de nakomelingen aan hun stamvader wijdden.
In de tweede zaal een schilderij van Geeraart Zeghers Christus verschijnt voor zijn moeder na zijne opstijging uit het voorgeborcht der Hel en de Kruisdraging door Lambert van Noort; twee kassen met Chineesch porselein en koste-
| |
| |
museum plantin-moretus. de slaapkamer.
lijk zilverwerk; tal van teekeningen waaronder 36 stuks zinnebeeldige figuren door Frans Floris, een kostelijke kast van Boule, belegd met koper en ingelegd met ebbenhout, waarop een prachtige pendule Louis XV.
In de zalen, die men verder doorloopt, zijn er twee waarin de gegraveerde houten platen geborgen zijn, welke Plantijn en zijne opvolgers lieten snijden. Het Museum bezit er zoo veertienduizend. Enkele groepen zijn tentoongesteld: de talrijke platen voor de Missalen en Brevieren, de nog talrijkere voor de Emblemata van Sambucus, Alciatus, Claude Paradin, Hesius, de Romeinsche Keizers van Goltzius, de Spelen van Zinnen gemaakt voor Silvius, de platen voor de Kruidkundige werken van de Lobel, Dodoens en Clusius, de Stedenplans van Guicciardini, de lange reeks van Plantijnsche drukkersmerken en de rijke verzameling omlijstingen en titelplaten, die Plantijn in de jaren zestig liet teekenen te Parijs door Geoffroy Ballain. In een der kassen liggen de platen van Houwaerts Vegasides plein en andere geteekend op hout, gereed gemaakt voor den snijder, maar niet gegraveerd. In de eerste der zalen van de houtsneden ziet men als merkwaardige stoffeering de oudste kaart van Vlaanderen door Geeraard Mercator in 1540 uitgegeven, en het groote plan van Antwerpen, van 1565, opgemaakt door Virgilius van Bolonje en Cornelius Grapheus, gedrukt door Egidius van Diest: de exemplaren van de twee laatste uiterst belangrijke stukken zijn eenig.
In de tweede zaal ziet men boven den schoorsteen een groot schilderij, het Drukkersmerk van Plantijn, den Gouden Passer, door Erasm Quellin. Langs een zeer fraai gebeeldhouwde deur gaat men in een lange galerij, waarin de voornaamste koperen platen tentoongesteld zijn, gegraveerd voor de drukkerij en enkele reeksen, die voor andere uitgevers vervaardigd werden. Onder deze laatste stippen wij aan
| |
| |
museum plantin-moretus. de drukkerij.
de Vogels, van Pieter Boel; de Passie van J.C., door Lucas van Leyden; het Teekenboek van Rubens, gegraveerd in twintig platen door Paulus Pontius. Onder die welke voor Plantijn en Balthasar Moretus gesneden werden, zijn vooral merkwaardig een Getijdenboek van O.L.V., gegraveerd in 1600 door Th. Galle; de Intrede van Maria van Medici in de Nederlanden, gesneden door Andreas Pauwels naar Nicolas van der Horst; de Cinquante Méditations de la Passion de N.S. Jésus Christ par Fr. Costerus (Plantijn 1587), geteekend en geëtst door denzelfde; platen voor werken van J.J. Chifflet, van Joannes Boenerus, van Petrus Biverus, van Balthasar Riccius, van Thomas Saillius, voor al de prentwerken door den eersten Moretus in het begin der XVII de eeuw uitgegeven, een groot aantal Plantijnsche drukkersmerken in koper gesneden en een nog grooter getal titelplaten naar Rubens gegraveerd.
Wij wandelen nog door een rijk gestoffeerde zaal met zes familieportretten uit de XVIIde en de XVIIIde eeuw aan de wanden; verder door een klein vertrek, waarin enkele der vele honderde privilegiën tentoongesteld zijn, die aan de drukkerij de toelating en het voorrecht verzekerden tot het drukken hunner uitgaven; door een zaal met eenige der meesterstukken van de Antwerpsche graveerschool, gesneden naar Rubens en van Dijck, waarvan het koper en zijn afdruk naast elkander geplaatst zijn. Dan volgen de zaal der Antwerpsche graveerschool, twee slaapkamers met hun antieke meubeleering, de zaal der Antwerpsche drukkerij.
Er valt niet aan te denken stil te staan bij het merkwaardige dat hier te zien en aan te teekenen het wetenswaardige dat er over te zeggen is; er ware een boek mee te vullen en ik wil den Catalogus van het Museum niet uitschrijven en niet plunderen. Wij stijgen een verdieping hooger en bevinden ons in de lettergieterij, nog een belangrijk deel van het Museum. Zij bestaat uit twee kamers; in de eerste bevinden zich tal van gereedschappen en de stalen stempels waarmede de matrijzen geslagen werden; in de tweede de ovens en de kroezen, waarin het metaal gesmolten werd, de matrijzen en vormen, waarin de letters gegoten werden. Dergelijk werkhuis met zijn materiaal is eenig in zijn soort wat nagenoeg overal elders is verloren gegaan is hier bewaard gebleven; stempels met honderden, matrijzen met duizenden. Plantijn begon met zich te voorzien bij de lettergieters te Antwerpen, daarna leverden de stempelsnijders Pierre Hautin te La Rochelle, Guillaume le Bé te Parijs en vooral Robert Granjon te Lyon en Hendrik van den Keere te Gent hem stempels en matrijzen. Hij zelf had geene gieterij van eenig belang, alleen op zijn zolder een hokje waar hij wat kleuterde. Hij bezat wel het materiaal, maar benuttigde het zelf niet en liet buitenshuis gieten. Eerst later, in de XVIIde en in de XVIIIde eeuw, werd er binnenshuis en in dit lokaal gegoten.
Men daalt een trap af en komt in de Bibliotheek. In een eerste groote zaal werd in 1640 de groote boekerij ingericht; de muren werden langs alle vier de zijden bekleed met de eikenhouten schappen welke er zich nog bevinden:
| |
| |
onpractisch genoeg, alle van gelijke hoogte en diepte. Langs de zoldering loopt de rij portretten van familieleden, van geleerden die werkten voor het huis, van beschermers van letteren en wetenschappen. Aan het eene uiteinde ziet men een schilderij, Christus aan het kruis, die zich vroeger bevond op het altaar, dat daar stond en waarop mis gelezen werd voor de werklieden 's morgens eer zij aan den arbeid gingen. Aan de andere zijde een Aanbidding der Herders door Geeraard Seghers. In de tweede Bibliotheek bevindt zich de verzameling der uitgaven van Plantijn en zijne opvolgers en van andere Antwerpsche drukkers.
museum plantin-moretus. de lettergieterij.
De laatste zaal welke wij doorgaan is het Archief van de Drukkerij. Hier bevinden zich de registers, die van 1555 tot 1876 gebonden werden in de drukkerij, de grootboeken, de journalen, de klad der verzonden en der ontvangen brieven, de registers der werklieden, de notaboekjes, die de meesters meenamen naar de jaarmarkten van Frankfort, alle andere boeken en papieren betrekking hebbende tot de uitgaven en ontvangsten van allerlei aard, die gedurende drie eeuwen in het huis gedaan werden. Geen familie-archief werd met zooveel zorg gehouden en bewaard dan dit, zoodat het mogelijk is de geschiedenis der drukkerij te schrijven van dag tot dag, van het eerste jaar tot het laatste van haar bestaan. Dit is dan ook beproefd en gelukt. Zich bedienende van de uitgegeven geschiedenis van Plantijn, zijn leven en zijn werken, stelde een Fransche schrijver een boek op getiteld Le Journal de Marguerite Plantin, waarin hij de dochter van Plantijn elken avond laat opteekenen wat in haar leven en dat harer ouders was voorgevallen. De gegevens waren zoo overvloedig en zoo volkomen overeenkomstig de waarheid, dat dit verzonnen memorieboek door de meeste lezers voor echt werd gehouden.
Wij dalen de trap af en verlaten het huis, dat niet door eene weldadige tooveres, maar door de piëteit van een geslacht, niet in bewusteloozen slaap, maar levend en werkend door de eeuwen heen bewaard bleef.
|
|