Kunst aan het volk.
In de laatste jaren is men, geleid door philantropische of door socialistische overwegingen, er toe gekomen, logementen, gaarkeukens, badhuizen in te richten ‘voor het volk.’ Naast deze, meer materieële stichtingen, beijverde men zich echter ook voor het geestelijk welzijn van den minder gefortuneerden in den Nederlandschen staat, en opende bibliotheken, hield lezingen, muziekuitvoeringen, tooneelspelen en tentoonstellingen, die ‘voor het volk’ bedoeld heeten te zijn.
Wij willen hier niet aan het mogelijk te idealistische in den opzet van een en ander tornen, slechts het feit constateeren dat, wat men gewoonlijk onder ‘het volk’ pleegt te verstaan, niet het grootste contingent van bezoekers en belangstellenden in een en ander vormde, en men in gaarkeukens, badhuizen, bibliotheken en tentoonstellingszalen meer studenten, jeugdige schrijvers en schilders, onderwijzers en kantoorbedienden aantrof dan de vertegenwoordigers van het ambacht. Dit resultaat nu, mogelijk afwijkende van de bedoelingen der stichters of van hen, die zich voor het tot stand komen van de een of andere zaak voorspanden, is echter op zich zelf ook nog niet zoo heel kwaad, want onder de vertegenwoordigers der bovengenoemde categoriën zijn velen, wie een goedkoope eet-, zwem- en leesgelegenheid zeer welkom is, en die een hoog entree voor muziek- of tooneeluitvoering, zelfs voor een tentoonstelling bezwaarlijk kunnen missen.
Deze aldus eenigszins gewijzigde uitkomsten van wat ‘voor het volk’ in het leven geroepen werd, zijn oorzaak, dat wij heel wat, dat als ‘volksuitgave,’ ‘kunst voor het volk,’ enz. wordt gekwalificeerd, in dier voege moeten verstaan, dat bedoeld worden uitgaven ten dienste van hen, die gaarne iets goeds of iets moois hebben, maar zich niet de luxe kunnen veroorloven hiervoor veel geld beschikbaar te stellen. Een niet gering deel in dezer uitgaven is aan kunst gewijd.
Voorzeker een dankbaar en aantrekkelijk terrein, dat der kunstuitgaven, maar daarbij vooral in de goedkoope edities, die door de zooveel grootere lezerskring een minder wetenschappelijk en meer populair karakter moeten dragen, slechts dàn voor het publiek begeerlijk, als ze ruim en goed geïllustreerd zijn.
Twee voorwaarden van ernstige overweging, vooral het laatste, want bij de vervolmaking der reproductie-technieken eischt men als plaat, het best bereikbare; waar men vroeger tevreden was met een interpretatie door houtsnede, daar verlangt men thans de beste Spitzertypie of autotypie met het fijnste raster, indien ten minste lichtdruk of wat daarmede verband houdt, niet in aanmerking kan komen. Ja de verlangens gaan zelfs, dank zij reclame en wat men er hier en daar eens van te zien krijgt, uit naar weergaven in kleuren, en zoo wordt het publiek, zelfs dat, voor de goedkoope uitgaven, hoe langer hoe moeilijker te voldoen, vooral daar het totaal geen rekening houdt met de mogelijkheidsvoorwaarden eener reproductie, noch met de talrijke elementen, die tot het verkrijgen eener goede uitgave moeten samenwerken.
Want waar het ten onzent nog niet gebruikelijk is, wat echter op den duur toch wel noodzakelijk zal blijken, dat een uitgever zich de voortdurende medewerking verzekert van hen wier werkkring het is zich met de technische en aesthetische zijde van het boek onledig te houden, daar rust thans niet alleen de uitvoerbaarheid van het plan, en de exploitatie, maar de algeheele uitdossing, met al wat daaraan vast is, op zijne schouders. Voorwaar geen kleinigheid, als men bedenkt dat de keuze van formaat, papier en letter, verluchting van boek en band, aard en kwaliteit van reproductie in verband tot een en ander, toezicht op het werk van den zetter, de plaatsing der cliché's, of op dat van den drukker, het behoorlijk toestellen, het aansluiten van meer kleurdrukken, enz. enz. van zeer veel invloed is op de uiterlijke aantrekkelijkheid van het boek; want hoe goed, degelijk en schoon ook den inhoud zij, het totaal aspect is van zeer groote waarde.
Deze kleine uitwijding leek ons niet overbodig tot beter begrip van wat er aan vast